Eindexamens 2025

Wij helpen je er doorheen ›

Grammatica 1 t/m 7

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo/vwo | 1420 woorden
  • 7 november 2013
  • 38 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
38 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Inspiratie nodig voor je profielwerkstuk?

Ben jij op zoek naar een onderwerp voor je profielwerkstuk, maar weet je niet waar te beginnen? Bij de Universiteit Twente vind je volop inspiratie. Van organen op chips tot fast fashion tot het programmeren van een robot – er is altijd wel een onderwerp dat bij jouw interesses past.

Lees meer!

Hoofdstuk 1

Hoe gebruik je de ‘tenses’  (tijden) in het Engels?

  1. Simple present – present continious
    1. Simple present
    2. Present continious
    3. Statische werkwoorden – Dynamische werkwoorden
  2. Simple past – past continious
    1. Simple past
    2. Past continious
  3. Present perfect – present perfect continious
    1. Present perfect
    2. Present perfect continious
  4. Past perfect – past perfect continious
    1. Past perfect
    2. Past perfect continious
  5. Future – future continious
    1. Future
    2. Future continious
  6. Future in the past
  7. Future perfect – future perfect continious
    1. Future perfect
    2. Future perfect continious

Simple present  (onvoltooid tegenwoordige tijd)

  • Aan te geven dat iets een gewoonte is. Signaalwoorden zijn o.a: "always, never, every day" enz.
  • aan te geven dat iets een feit is.
  • Om naar de toekomst te verwijzen. Vaak is er sprake van een dienstregeling bij vervoer/ transport.
  • Wanneer je iets beschrijft precies op dat moment.
  • Gebeurtenissen beschrijven die geweest zijn, en die je het als het ware weer tot leven brengt.

Signaalwoorden:

When, always, never, usually, every day
Voorbeeld zinnen:

  • I usually leave the house at 7.15.
  • The sun goes down in the west.

Present continuous (tegenwoordige ing-vorm)

  • aan te geven dat iets NU aan de gang is. Signaalwoorden zijn o.a: "now, at the moment, listen..." enz. Met een beperkte tijdsduur
  • aan te geven dat je iets van plan bent. Meestal staat er bij wanneer je in de toekomst  dat van plan bent. Privé afspraken vooral.
  • irritaie aan te geven. Meestal staat het woordje "always" in de zin om het extra duidelijk te maken.

signaalwoorden:

always, now, at the moment, listen…,

voorbeeld zinnen:

  • I am reading now
  • They are building a new town hall over there

Statische en dynamische werkwoorden

  • Je gebruikt de present simple bij statische werkwoorden zoals:
    • To see, to hear, to sit, to sleep, to want en to love
  • Werkwoorden waarbij het wel gaat om een acitiviteit noemen we Dynamische werkwoorden.

Simple past (onvoltooid verleden tijd)

  1. te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd EN er staat bij wanneer dat gebeurd is. Dit zijn woorden zoals: "yesterday, last week" enz. Het is duidelijk voorbij.
  2. Te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en in het verleden is afgelopen. Meestal staat er "for" of "since" in de zin.
  3. Toen is het gebeurd, of daar is het gebeurd of wanneer is het gebeurd of waar is het gebeurd.

Signaalwoorden:

For, since, yesterday, last week, when, after….

Voorbeeldzinnen:

  • I saw Frank in town yesterday. He didn’t see me, however
  • Hitler killed many people in the second world war
  • She left him after she found out he had another girlfriend.

Past continuous

  1. te zeggen dat iets aan de gang was (eventueel toen iets anders gebeurde; dat andere wat gebeurde staat dan in de simple past)
  2. als je hebt hebt over een activiteit met een beperkte tijdsduur
  3. als een handeling bezig was in het verleden en deze wordt onderbroken. Bv. They were watching a film on tv when the news arrived
  4. Om te laten horen dat iets je irriteert: always, forever, continually, etc.
  5. Om naar de toekomst te verwijzen. Het gaat dan om iets wat gepland was voor een bepaald ogenblik in de toekomst. Er staat altijd bij wanneer.

Signaalwoorden:

  • Always, forever, continually (in de irriterende wijze), when….(samen met the past simple)

Voorbeeldzinnen:

  • We were meeting John at six that evening
  • She was always complaining
  • The students were writing an essay
  • Everybody was quietly, when suddenly he burst into the room

Present perfect (voltooid tegewoordige tijd)

  • have of has + voltooid deelwoord
  • Als het minder belangrijk is waar of wanneer iets gebeurd is, als het vooral gaat om resultaat dat we nu zien, dat er nu is.
  • Als iets in het verleden is begonnen en  het duurt tot en met nu.
  • Effecten voor de toekomst.
  • Hoe vaak je iets gedaan hebt.

Signaalwoorden:

For, yet, not yet, ever, never, just, already, since, so far, lately, all day, how long

Voorbeeldzinnen:

  • She has been to  England
  • Have you seen the postman yet?
  • Have you ever been to London before?
  • I have lived here for 20 years
    • Nu nog steeds. Als je zegt he lived there for 20 years, dus nu niet meer.
  • Mark  played football since he was six
    • Het werkwoord na since staat in de simple past.

Present perfect continious (voltooide tijd)

  • Waar of wanneer iets precies gebeurd is, is minder belangrijk
  • een activiteit is begonnen in het verleden en duurt onafgebroken t/m nu

signaalwoorden:

for ages

voorbeeldzinnen:

  • i have been a writer for fourteen years
  • I Have been working all afternoon

     Past perfect (Voltooid verleden tijd)

  • Twee hulpwerkwoorden hebben en zijn: had
  • Gebruik je wanneer je the simple past of the present perfect als het ware verder terugschuift in het verleden
  • Toen <-> daarvoor

Voorbeeldzinnen:

  • When we arrid, most of the other guests had already left
  • He was furious because they had stolen his bike
  • Before he became a journalist, he had worked in a factory

Past perfect continuous

  • Het gaat dus over situaties van het type toen <-> daarvóór
  • Had been working, playing
  • Waar iemand mee bezig was/was geweest vóór een bepaald moment

Voorbeeldzinnen:

  • They had been picking berries all day long and they were very tired
  • We had only been playing for then minutes or so, when it began to rain

Future (toekomst)

  • Vijf voorbeelden waarin je over iets vertelt dat in de toekomst zal gebeuren.

1.Simple future

  • Shall bij i of we / will bij de rest
  • iets vaags/ niet bewust
  • ik hoop dat je het leuk vindt – i hope you’ll like it

2.simple present

  • voor de toekomst over iets wat al gepland is
  • dienstregeling, vasttaand progamma of iets dergelijks een FEIT

3.present continious

  • voor de toekomst als je het hebt over plannen
  • er moet altijd bij staan wanneer het gaat gebeuren
  • Ik heb een feestje vanavond (alles staat klaar) – i’m having a party tonight
  1. To be going to – am/are/is going to + hele werkwoord
  • Als je besloten hebt om iets te gaan doen
  • Als je iets waarschijnlijk of zeker zal gaan gebeuren
  1. To be about to – am/are/is about to + hele werkwoord
  • Op het punt staan te
  • Het kan ieder ogenblik gebeuren

Future continuous (toekomende tijd – ing vorm)

  • Je vertelt waar je in de toekomst mee bezig zult zijn, wat je op een bepaald moment aan het doen zult zijn.
  • This time tommorow I’ll be lying on the beach
  • Waar je straks mee bezig bent!

future in the past (toekomst vanuit het verleden)

  • 5 manieren met steeds een beginpunt in het verleden
  1. future in the past (would / should + hele werkwoord)
  • should bij vragende I of we
  • he promised us he wouldn’t tell anyone – he promised is toen
  1.  simple past (verleden tijd)
  • She said her train left at six
  1. past continuous
  • I was a bit nervous, because I was taking an exam the next day
  1. To be going to – was were going to
  • She couldn’t make up her mind what she was going to wear that evening
  1. To be about to – was were about to
  • I saw that he was about to lose his patience
  • Future perfect – future perfect continuous

1. Future perfect  (voltooid toekomende tijd)

  • Als het minder belangrijk is waar of wanneer iets precies gebeurd is, als het vooral gaat om het resultaat dat we nu zien, dat er nu is.
  • Je gebruikt de voltooid tegenwoordige tijd ook als iets ergens in het verleden is begonnen en duurt tot en met nu. In het nederlands gebruik je in zulke gevallen meestal t.t. in de future perfect (shall/will + have + voltooid deelwoord) verschuif je de present perfect als het ware naar de toekomst.
  • If they win the final against Twente tonight, Ajax will have won the cup for the sixth time in succession
  • I hope  I will have finished this job on Friday afternoon – ik hoop dat ik het karwei vrijdagmiddag klaar zou hebben.
  • Next august he will have lived in the states for ten years

Je verschuift die present perfect uit de eerste zin naar de toekomst en daarvoor gebruik je de future perfect

2.Future perfect continious

  • Je gebruikt de fpc als je activiteit wilt benadrukken
  • Shall/will + have + been working/playing
  • Next august I will have been writing books for 10 years – daar ben ik dan al tien jaar mee bezig.

REACTIES

E.

E.

nicceeeee thanks

11 jaar geleden

N.

N.

thanks is dit van alquin grammatica?

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.