Present/ past simple I walk to school
Bij he/she/it is het anders.
I walked to school(verledentijd, past)
Present/ past continuous Maak je in 2 stappen.
- vorm van to be
- werkwoord+ing
(gebeurt nu)
Present/ past perfect Maak je in 2 stappen.
- Have of has.
- Voltooid deelwoord.
To be have/has past simple voltooid deelwoord (blz.152)
I have repaired sung
You have walked got
He/She/It has played seen
We have worked been
You have screamed gone
They have driven
Wanneer gebruik je de present perfect?
Bij situaties die zijn begonnen in het verleden en die nu nog duren of waarvan het resultaat nog te zien is.
Bijvoorbeeld:
thuis nu
verleden toekomst
Been gebroken I have broken my leg!
Als je je been breekt moet je een paar weken gips. Dat duurt dus een tijdje.
I have lived in Utrecht for four years. (Je woont er nog)
I lived in Utrecht for four years. (Je woont er niet meer)
REACTIES
1 seconde geleden