Grammar

Present simple => als iets altijd (always), vaak (often) of nooit (never) gebeurt.

bij he/she/it: hele werkwoord + s

Signaalwoorden: always, never, ever, often, usually

 * werkwoorden eindigend op medeklinker + y, zoals carry en try eindigen bij

he/she/it op –ies (tries, carries)

 Bij vragen/ontkenning: do/don’t of does/doesn’t, do & does komen voor het onderwerp en het hele werkwoord.

Present continuous => als je iets wilt zeggen wat nu bezig is (en een tijdje duurt).

am/are/is + hele werkwoord eindigend op -ing

Signaalwoorden: look, (right) now, at the moment/minute, listen

Bij vragen: am/are/is voor het onderwerp.

Bij ontkenningen: + not  

Present Perfect => has (bij: he/she/it)/have + werkwoord + ed of onregelmatige vorm.

1 als je iets wilt zeggen dat in het verleden begonnen, maar nu nog bezig is.
2 als het resultaat nog merkbaar is.
3 als iets heel kortgeleden gebeurt is.

Signaalwoorden:  since, for, how long, not, yet, just, never, ever, always, today.

Past

simple => als iets duidelijk in het verleden is gebeurd.

Hele werkwoord + ed of onregelmatige vorm.

Signaalwoorden: last day/week/month/year, yesterday.

Bij vragen/ontkenningen: did/didn’t

Trappen van vergelijking

Bij korte woorden: … +er +est
Bij lange woorden: … + more + most

Good better best
Bad worse worst

’s en ‘

Naam/zelfstandig naamwoord + ‘s
Als het al op een s eindigt alleen een ‘ toevoegen.

Bijwoorden/bijvoeglijknaamwoorden

Bijwoord: zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. (+ly)

Bijvoeglijknaamwoord: zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 

Onregelmatige werkwoorden