Werkwoordvervoeging
In de present simple (tegenwoordige tijd) komt er bij he, she en it een -s achter het werkwoord. Je gebruikt de present simple om aan te geven dat iets een gewoonte is / regelmatig gebeurt, of dat iets een feit is.
You love comics.
He likes tea.
De present continuous maak je met een vorm van to be (am, are, is) gevolgd door een werkwoord + -ing. De present continuous gebruik je als iets tijdelijk is, of als iets nu aan de gang is.
You are watching TV.
He is playing football.
Je maakt de past simple van regelmatige werkwoorden door -ed achter het werkwoord te zetten. Onregelmatig werkwoorden, zie blaadje. Je gebruikt de past simple om aan te geven dat iets in het verleden gebeurd is en nu is afgelopen.
You walked to school this morning.
They built that house in 1992.
De Present Perfect bestaat uit have of has + voltooid deelwoord. Onregelmatige werkwoorden, zie blaadje. De Present Perfect loopt tussen het verleden en nu. Je gebruik de Present Perfect om aan te geven dat iets in het verleden is begonnen en nu nog aan de gang is. Het is dus nog niet afgelopen. Je gebruik de Present Perfect ook om aan te geven dat iets is gebeurd en dat je daar NU het resultaat van merkt. Er staat dan NIET in de zin wanneer het is gebeurd. Het resultaat daarvan is belangrijker dan wanneer het gebeurde.
We have never listened to that music before.
He has driven for hours.
De past continuous bestaat uit was of were gevolgd door een werkwoord waaraan -ing is toegevoegd. De past continuous komt vaak voor samen met de past simple en het woord when. In de past simple staat dan iets dat plotseling of onverwacht gebeurde (past simple) terwijl het andere al een tijdje bezig was (past continuous).
We were having tea when Karen arrived.
He was dancing with Ann when the music suddenly stopped.
REACTIES
1 seconde geleden