Werk hoofstuk 1 t/m 3

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2273 woorden
  • 16 juni 2013
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
5 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Economie samenvatting Werk hoofdstuk 1, 2 en 3

Hoofdstuk 1. Werken of vrije tijd?

Welvaart – de mate waarin de behoeften met de beschikbare middelen kunnen worden bevredigd.

Je welvaart wordt niet bepaald door de hoeveelheid goederen die je kunt kopen. Vrije tijd vergroot je welvaart, hoe welvarend je bent, hangt af van hoe goed je in staat bent werk en vrije tijd met elkaar te combineren.

 In Nederland wordt veel in deeltijd gewerkt, omdat;

 - Er zijn veel mogelijkheden om deeltijd te werken.

- Nederlander geven in vergelijking met buitenlanders een grotere voorkeur aan vrije tijd.

- Veel Nederlanders verdelen de zorgtaken, zoals kinderen verzorgen tussen beide partners, die beide in deeltijd werken.

Als je de werkgelegenheid meet, merk je dat er mensen zijn met een voltijd- of een deeltijdbaan. Twee personen met een deeltijdbaan van 19 uren vervullen één voltijdbaan van 38 uur. Een volledige baan wordt ook wel een arbeidsjaar genoemd. De werkgelegenheid in arbeidsjaren noemen we ook wel het arbeidsvolume.

Als in een land 10 miljoen mensen wonen en er 9 miljoen werken, dan is de verhouding personen/arbeidsjaren  = 10/9 = 1,2. De p/a ratio is dan 1,1, dat betekent dat één arbeidsjaar wordt vervuld door 1,1 personen.  Naarmate er meer mensen in deeltijd werken, stijgt de p/a ratio.

Je kunt de deelname aan de arbeidsmarkt meten met het deelnemingspercentage of de participatiegraad. Dit geeft aan hoeveel procent van de bevolking van 15-65 jaar tot de beroepsbevolking hoort. De beroepsbevolking bestaat uit werkenden en werklozen van 15-61 jaar die 12 uren willen en kunnen werken. Je kunt de participatiegraad berekenen door : beroepsbevolking : potentiele beroepsbevolking x 100%.

Als de participatiegraad 70 %, betekent dat dat dat alle 15- tot 65-jarigen een betaalde baan heeft of werkloos is. De andere 30% zijn studenten, arbeidsongeschikten, huisvrouwen en huismannen, allemaal mensen die niet willen of kunnen werken.

                                                                                   Totale bevolking

                                  Jonger dan 15 jaar                     15 tot 65 jaar                    65-plussers

                                                                        (potentiele beroepsbevolking)

                                      Beroepsbevolking                                    Niet-beroepsbevolking

Werkzame                                         Werkloze                   

Beroepsbevolking                      beroepsbevolking

De Nederlandse bevolking van 15-65 jaar kan worden onderverdeeld in de beroepsbevolking en de niet-beroepsbevolking. De beroepsbevolking wordt onderverdeeld in de werkzame beroepsbevolking en de werkloze beroepsbevolking. Zowel werkzamen als werklozen bieden arbeid aan. Bij de niet-beroepsbevolking horen mensen die wel van 15 tot 65 jaar zijn, maar die niet werken en ook niet op zoek zijn naar werk. Dat zijn bijvoorbeeld studenten, arbeidsongeschikten, huisvrouwen en huismannen. De beroepsbevolking en de niet-beroepsbevolking samen, heet de potentiele beroepsbevolking.

Een budgetlijn geeft de verschillende combinaties van twee bestedingsmogelijkheden bij een bepaald budget. Dit wordt vaak in een grafiek toegepast op inkomen en vrije tijd. Als je per uur €20,- verdient en je wilt drie uren meer vrije tijd hebben, zijn je opofferingskosten voor die vrije tijd 3 x 20 = €60,-. Er ontstaat hierbij een keuzeprobleem: meer vrije tijd betekent minder werken en minder werken betekent minder inkomen. Niet alleen inkomen draagt bij aan de welvaart, ook vrije tijd draagt daaraan bij.

Hoofdstuk 2. Moet de arbeidsparticipatie omhoog?

Sommige mensen stoppen voor hun 65e al met werken, dit kan omdat ze bijvoorbeeld met prepensioen gaan of erg zien zijn.

AOW- uitkering die elke Nederlander krijgt en even hoog is als je 50 jaar in Nederland hebt gewoond.

Mensen met een uitkering noemen we inactieven, daar horen 65-plussers ook bij. De actieven zijn mensen met een betaalde baan, zij betalen belasting en premies waaruit de uitkeringen van de actieven worden betaald.

De verhouding de inactieven en de actieven noemen we de i/a-ratio. Een i/a-ratio van 70 wil zeggen dat er 70 inactieven per 100 actieven zijn. Je berekent de i/a-ratio door: aantal inactieven : aantal actieven x 100%.

Ook hier geldt: twee inactieven met een uitkering van 50% zijn samen één inactieve.

Een stijging van de i/a-ratio is heeft nadelen: evenveel of minder actieven moeten meer uitkeringen betalen. Omdat de uitkeringen worden betaald uit belasting en premie, zullen die omhoog moeten. Dit leidt tot een lager netto inkomen voor de actieven. Het netto inkomen is het inkomen na aftrek van belastingen en premies.

Een andere mogelijkheid is het totale bedrag aan uitkeringen verlagen. De hoogte van de uitkering kan omlaag of het aantal mensen met recht op een uitkering omlaag.

Het nationaal product is de productie van alle mensen in een land, In het inkomen van alle mensen van een land samen is het nationaal inkomen.

Het verhogen van de premies en belastingen is nadelig voor de actieven en het verlagen van de hoogte en het aantal uitkeringen is nadelig voor de inactieven. Het besteedbaar inkomen van beide groepen daalt daardoor.

De overheid wil het probleem graag oplossen, daarvoor zijn 2 mogelijkheden;

Het vergroten van de productie per werkend: - Dit kan door actieven meer uren per jaar te laten werken. Daardoor wordt de productie groter.

-          De arbeidsproductiviteit per uur verhogen. De arbeidsproductiviteit is de productie per werkende in een bepaalde tijdsduur. Door gebruik van machines wordt de arbeidsproductiviteit hoger. Door inzet van dezelfde arbeid kan er dan meer geproduceerd worden. Door het stijgen van de productie per werkende kan een groeiend aantal inactieven betaald worden zonder dat de netto inkomens van de actieven dalen. Door machines in te zetten kan de arbeidsproductiviteit dus omhoog, maar dat kan ook door betere opleiding van personen en betere organisatie, bijvoorbeeld specialisatie en arbeidsdeling.

Het verhogen van de arbeidsparticipatie:

-          De pensioengerechtigde leeftijd verhogen van 65 naar 67 jaar. Dit is een effectieve maatregel, want het aantal actieven neemt toe en het aantal inactieven neemt af.

-          De hoogte van de uitkeringen verlagen, als de uitkering ‘te laag’ wordt, accepteren inactieven sneller

 een baan.

-          Verbetering van de kinderopvang. Als de kinderopvang wordt gesubsidieerd of verbeterd, wordt het voor een niet-werkende ouder aantrekkelijker een baan te nemen.

Hoofdstuk 3. Vraag en Aanbod op de arbeidsmarkt.

Op de arbeidsmarkt komen vraag naar arbeid en aanbod van arbeid samen. Als je wilt gaan werken, biedt je arbeidskracht aan. Het aanbod van arbeidskrachten van 15-65 jaar die willen en kunnen werken, noemen we het aanbod van arbeid of de beroepsbevolking. Het aanbod bestaat uit de mensen in loondienst, de zelfstandigen en de werklozen.

De beroepsbevolking in Nederland kan groeien omdat de bevolkingsomvang toeneemt, bijvoorbeeld als er meer emigratie is als immigratie. Als de bevolking vergrijst, neemt de beroepsbevolking af.

Een belangrijke verklaring voor groei van beroepsbevolking in Nederland is dat vrouwen tegenwoordig meer werken. Hiervoor zijn 2 belangrijke oorzaken; 1. Steeds meer jonge vrouwen gaan werken en steeds meer oudere vrouwen gaan opnieuw werken als ze ‘uit de kinderen zijn’, hen noemen we herintreders. 2. Het wordt nu normaal gevonden dat vrouwen naast onbetaald (zorg)werk ook betaald werk verrichten.

De stand van de economie en de hoogte van het loon zijn andere factoren die de groei van de beroepsbevolking kunnen bepalen. Als het goed gaat met de economie en er veel werk is, zulle mensen die vroeger werkloos waren, nu een poging wagen en zich aanbieden op de arbeidsmarkt.  Als de economie slecht is en er weinig banen zijn, zullen er mensen zijn die zich niet meer aanbieden op de arbeidsmarkt, terwijl ze eigenlijk wel willen werken. Dat doen ze omdat ze denken dat ze een erg kleine kans hebben op een baan. De beroepsbevolking daalt, omdat de kans op een baan klein is. Ook wetgeving beïnvloedt het arbeidsaanbod, daarin staan namelijk de leerplichtige leeftijd en pensioenleeftijd. Ten slotte wordt het arbeidsaanbod beïnvloedt door de organisatie van het arbeidsproces. Door betere kinderopvang en betere mogelijkheden voor deeltijdwerk is betaald werk beter te combineren met de opvoeding van kinderen.

De vraag naar arbeid wordt uitgeoefend door bedrijven en de overheid, zij zijn werkgevers.  Werkgevers hebben arbeidskrachten nodig om te produceren. Zelfstandigen hebben een eigen bedrijf en vragen daarmee hun eigen arbeidskracht. Van een vacature is sprake als een bedrijf op zoek is naar een werknemer voor een bepaalde functie die nu nog onvervuld is. De totale vraag naar arbeid is dus de vraag naar werknemers, arbeidskracht van zelfstandigen en de vacatures.

De arbeidsmarkt is een afgeleide markt, werknemers nemen niet zomaar, uit een soort liefdadigheid iemand in dienst. Het hangt altijd af van de productie: als er veel vraag is naar de producten van een ondernemer, zal hij zijn productie willen verhogen en neemt daarom meer mensen aan. Andersom ook, als er maar weinig vraag is naar zijn producten, moet zijn productie omlaag en mensen ontslaan.

Als de lonen van de werknemers stijgen, zullen werkgevers niet direct mensen ontslaan, ze willen immers met winst blijven doorproduceren, dat kan namelijk niet als je mensen ontslaat. Bedrijven zullen in eerste instantie hun prijzen omhoog doen, daardoor verslechtert hun concurrentiepositie, daardoor daalt de export en de productie. Dan pas zijn er minder werknemers nodig. Als er bij een ruime arbeidsmarkt de lonen dalen, nemen werkgevers niet direct extra werknemers aan. Pas als lage lonen zorgen voor een betere concurrentiepositie , meer afzet en meer productie, zullen werkgevers meer werknemers aannemen.

                        Schommelingen in de productie als gevolg van veranderingen in de bestedingen van goederen en diensten noemen we conjunctuurschommelingen. De bestedingen gaan door de groei van de economie langzaam omhoog, maar kunnen door een crisis ook dalen. Gemiddeld genomen is de economie de laatste 30 jaar elk jaar 2% gestegen, deze stijging noemen we de trend(matige groei). Als de bestedingen boven de trendlijn liggen, spreken we van een hoogconjunctuur en onder de trendlijn van laagconjunctuur.

Als de loonkosten stijgen, dus als de lonen van de werknemers stijgen, zullen werkgevers op zoek gaan naar manieren om deze kosten terug te dringen. Dit betekent dat de vraag naar arbeid zal afnemen.

Op de arbeidsmarkt wordt bepaald hoeveel mensen er arbeid verrichten en hoe hoog de prijs van arbeid, het loon dus, wordt. Het aantal mensen dat een baan heeft, heet de werkgelegenheid, dat bestaat uit werknemers en zelfstandigen.

Op de arbeidsmarkt zijn 3 situaties mogelijk;

-          Vraag en aanbod zijn aan elkaar gelijk, er is geen werkeloosheid en geen tekort aan arbeidskrachten.

-          Het aanbod van arbeid is groter dan de vraag, er is dan werkeloosheid en we spreken van een ruime arbeidsmarkt, werkgevers komen makkelijk aan personeel.

-          De vraag naar arbeid is groter dan de vraag, er zijn dan vacatures en we spreken van een krappe arbeidsmarkt, werkgevers komen moeilijk aan personeel.

Zo eenvoudig is het niet, er kunnen namelijk vacatures en werklozen tegelijkertijd zijn. Vraag en aanbod van arbeid sluiten namelijk niet altijd goed op elkaar aan.

Aanbod van arbeid (beroepsbevolking)

Werknemers + zelfstandigen + werklozen

Vraag naar arbeid

Werknemers + zelfstandigen + vacatures

Werkgelegenheid

Werknemers + zelfstandigen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.