Economie – Welvaart
TW of productiewaarde = omzet – inkoop grond- en hulpstoffen ( - diensten)
Binnenlandsproduct = waarde van de productie van de bedrijven en de overheid in een land. Gelijk aan het binnenlands inkomen.
Nationaal inkomen = binnenlandsinkomen + inkomens verdiend in het buitenland (nlders die in het buitenland geld verdienen) - inkomens betaald aan het buitenland (buitenlanders die in NL werken en geld verdienen).
Geaggregeerd = alles bij elkaar genomen. Macro is geaggregeerd, het hele land.
Nationaal product is gelijk aan de ambtenarensalarissen.
Welvaart in enge zin = materieel, hoeveel goederen & diensten kun je kopen.
Welvaart in ruime zin = materieel + kwaliteit omgeving (veiligheid, milieu).
Nominaal inkomen = je inkomen in getallen. Het bedrag in getallen/euro’s.
Reëel inkomen = koopkracht van je inkomen. Wat je er daadwerkelijk mee kan kopen.
Nic
Ric = Pic x 100
Parellelle economie = wel sprake van arbeid, maar niet van salaris (huishouden).
Officieuze circuit = zwart werk
Externe effecten = gevolgen van economische handel die de welvaart positief of negatief (negatief is meest voorkomend) beïnvloedt. Deze effecten zijn niet in de prijs doorberekend.
Collectieve goederen: Niet in eenheden te splitsen. Voor iedereen. Niet rivaliserend.
Quasi-collectieve goederen = individuele goederen door de overheid geleverd.
Waardevaste uitkering = wat er ook gebeurd het bedrag dat je krijgt blijft hetzelfde.
Welvaartsastve uitkering = zorgt dat je welvaart gelijk blijft, bedrag kan veranderen.
Sociale voorizeningen: uit belasting, iedereen heeft er recht op.
Sociale uitkering: als je zelf niet in je eigen onderhoud kunt voorzien.
Sociale verzekering: betaald uit premieheffing. Bestaat uit:
• Volksverzekering: of je nou wel/geen veel/weinig premie betaald hebt. Je krijgt het toch.
• Werknemersverzekering: voor de werknemers. Hoe hoger je loon, hoe hoger je uitkering en de premie die betaald moet worden.
Inkomensderving: als je een uitkering krijgt om inkomensverlies op te vangen. Dat heet inkomensderving.
BOX 1:
Deze box gaat over het arbeidsinkomen. Bevat het schijvenstelsel. Belasting en premies worden ingehouden.
BOX 3:
Inkomen uit vermogen. Belegd geld enzo. Over dit inkomen uit vermogen wordt vermogensrendementsheffing geheven. Er wordt 30% geheven over het denkbeeldige rendement van 4%. Dat komt neer op 1,2% over van het vermogen dat je hebt. Dat moet je betalen.
Heffingskorting → Dit wordt in mindering gebracht op de belasting.
Aftrekposten → Dit gaat van je vermogen af vóór de belastingheffing.
Overige directe belastingen → successie (erfenis), kansspel, venootschapsbelasting (winst van je bedrijf)
Indirecte belastingen → BTW, accijnzen, milieuheffing, invoerrechten, motorrijtuigenbelasting, retributies
Gemiddelde belastingdruk: Te betalen belastingen
Bruto inkomen x 100%
Marginale belastingdruk: percentage belasting van de hoogste schijf waar je invalt.
Nivellering: gelijker maken van de inkomensverdeling.
Denivellering: ongelijker maken van de inkomensverdeling.
Doelmatigheidsbeginsel: de opbrengst van de belasting moet groter zijn dan de inningskosten.
Profijtbeginsel: Belasting betalen alleen als je ervan profiteert. Motorrijtuigenbelasting (alleen als je een motorrijtuig hebt), Accijnzen (alleen als je tabak of drank koopt moet je dit betalen).
Belastingontwijking = op een legale manier eronderuit komen.
Belastingontduiking = op een illegale manier onder de belasting uitkomen.
Afwenteling = Belasting in de prijs doorberekenen. (winkeliers bijvoorbeeld die meer winst maken en daar dus belasting over moeten betalen berekenen dit door)
Primaire inkomensverdeling = Brutoloon
Lorenzcurve: Geeft de scheefte van de inkomens verdeling weer.
Hoe boller, hoe schever. De lijn wordt getekend aan de hand van
Een tabel die is ingevuld. (Niet moeilijk, deelsommen)
Secundaire inkomensverdeling: inkomensverdeling na belastingheffing of ontvangsten(uitkeringen). Ongeveer gelijk aan het nettoloon.
Tertiare inkomensverdeling: secundaire inkomen +/- consumptiegebonden betalingen/ontvangsten.
Consumptiegebonden = vaststellen wat iemand koopt en nagaan hoeveel prijsverhogende heffingen en prijsverlagende subsidies iemand heeft.
Vermogensverdeling: vermogen = waarde eigendommen – schulden.
Weet je wat iedereen aan vermogen heeft dan kun je van deze vermogensverdeling een Lorenzcurve maken.
Inkomensbeleid: overheid voert invloed uit op de scheve verdeling. Dit doen ze door het invoeren van bijvoorbeeld het minimumloon en huursubsidie.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden