Vraag & Aanbod 1.1 t/m 1.3
Consumptie: het kopen van goederen en diensten die voorzien in de behoeften met de bedoeling daar niet verder mee te produceren.
Het kiezen van consumptieproducten is in de jaren steeds lastiger geworden. Een aantal ontwikkeling heeft hier sterk aan bijgedragen:
• Technologische ontwikkelingen: hebben ertoe geleid dat producenten steeds sneller met nieuwe typen producten op de markt komen.
• Maatschappelijk aard: consumeren is in onze samenleving zo belangrijk geworden dat het de betekenis heeft gekregen van zingeving aan het bestaan; de termen consumptiemaatschappij en funshopping zijn ingeburgerde begrippen geworden
• Veranderende politieke verhoudingen: het verschuiven van de macht van de afzonderlijke lidstaten naar de Europese Unie heeft belangrijke gevolgen voor de consument. Nieuwe producten verschijnen gemakkelijker op de Nederlandse markt, omdat de Europese regels soepeler zijn dan de Nederlandse.
Individualisering: mensen laten zich minder leiden door vaste gedragspatronen die eeuwenlang door kerk, buurt en familie werden voorgeschreven. De mensen streven naar onafhankelijkheid en richten zich steeds meer op hun eigen voorkeuren. Dit maakt het gedrag van consumenten uiterst onvoorspelbaar.
Dingen die invloed hebben op het koopgedrag zijn: gezinssamenstelling, het beroep, buurt waar je woont, de mode, klimaat. En reclame:
Individuele reclame: één bedrijf maakt reclame voor een product
Collectieve reclame: bedrijven uit dezelfde sector of bedrijfstak besluiten reclame te maken om de afzet van hun soort producten te stimuleren.
Overheid bemoeit zich ook met de consumptie van gezinnen. De overheidsmaatregelen variëren van dwang tot vrijblijvende voorlichting. Er zijn wetten zoals de Wet Misleidende Reclame en er is de Reclameraad(etherreclame). Ook heft te overheid belasting en premieheffing , zodat mensen sommige producten minder gaat kopen. En de overheid legt collectieve goederen op die je moet consumeren, bijv. als er oorlog uitbreekt wordt je verplicht beschermd door een leger.
De overheid levert ook individuele goederen(quasicollectieve goederen) en bij sommige hiervan is ook dwang, zoals bij onderwijs.
Bemoeigoederen: producten waarvan de verheid het verbrui wil beïnvloeden.
Merit-goederen: goederen waarvan de overheid het gebruik bijv. met prijsverlagende subsidies wil stimuleren.
Demerit-goederen: goederen waarvan de overheid de consumptie wil afremmen. Het zijn goederen die slecht zijn voor de volksgezondheid zoals als tabak en alcohol. Via accijnzen worden deze goederen duurder.
Vraag & Aanbod 1.4
Bij het bestuderen van het consumentengedrag kunnen we de volgende factoren onderscheiden die de vraag naar een goed bepalen:
• Het behoeftepatroon van de consument
• De prijs van het goed zelf
• De prijs van andere goederen
• Het besteedbaar inkomen van de consumenten
• Het aantal consumenten( alleen invloed op collectieve vraag)
Ceteris paribus: overige factoren blijven constant.
Inferieure goederen: koopt de consument omdat producten van een betere kwaliteit voor hem niet betaalbaar zijn. (2de handsgoederen)
Collectieve vraagfunctie: het verband tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid van dat goed van alle consumenten samen op het oog. -> collectieve vraaglijn
De prijselasticiteit van de vraag geeft aan hoe en in welke mate de vraag reageert op een prijsverandering.
Ev= % verandering v.d vraag / % verandering v.d prijs
Epv is altijd negatief.
Qv = -1.5p+5, min moet er staan anders is het een aanbodslijn
-½ – ½ = < 1 = inelastisch = primair goed: brood, reageert weinig:
P veel omhoog/omlaag,
Vr klein beetje omlaag / omhoog
-1½ - 1½ = > 1 = elastisch = luxe goed: Coca-Cola, reageert veel:
P klein beetje omhoog/omlaag
Vr heel erg omlaag/ omhoog
Plusteken bij de prijselasticiteit van de vraag duidt op een positief verband: als de prijs stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid stijgen en de prijs dalen. (komt bijna nooit voor)
Minteken bij de prijselasticiteit van de vraag duidt op een negatief verband: als de prijs stijgt zal de gevraagde hoeveelheid dalen en als de prijs daalt zal de gevraagde hoeveelheid stijgen.
Getal heeft sterke reactie als het getal groter is dan 1
Getal heeft zwakke reactie bij getal kleiner dan 1
1. De absolute waarde van de elasticiteit is kleiner dan 1, dus E < 1. De vraag is inelastisch. De % verandering is kleiner dan de % prijsverandering. Bijv. een prijsstijging van 5% wordt gevolgd door een vraagdaling van 2%
2. Het is denkbaar dat er geen enkele reactie. In dit geval is de elasticiteit nul, dus E=0 we spreken dan van volkomen inelastische vraag. De vraag verandert niet bij een prijsverandering. Bijv. na een prijsstijging van 5% blijft de vraag onveranderd.
3. De absolute waarde van de elasticiteit is groter dan 1, dus E > 1. We noemen dit elastisch. De % vraagverandering is groter dan de % prijsverandering. Bijv. een prijsstijging van 5% wordt gevolgd door een vraagdaling van 10%
4. In het geval dat de absolute waarde van de elasticiteit precies uitkomt op 1 is de % vraagverandering even groot als de % prijsverandering. Dit is een randgeval: de vraag is elastisch noch inelastisch.
Primaire goederen: goederen die we niet kunnen missen, zoals water, brood.
Luxe goederen
Puntelasticiteit: elasticiteit bij een bepaalde prijs.
Bij lineaire functies kun je de prijselasticiteit van de vraag ook zo onthouden:
Ev= Rico x P/Qv
Puntelasticiteit en segmentelasticiteit zijn altijd aan elkaar gelijk bij lineaire functies als we maar uitgaan van hetzelfde punt. De prijselasticiteit wordt dus niet beïnvloed door de omvang van een prijsverandering. Puntelasticiteit en segmentelasticiteit zijn geen nieuw soort elasticiteit: je kunt voor elke elasticiteit de puntel. En segmentel. Berekenen.
Kruiselingse prijselasticiteit van de vraag: invloed van een prijsverandering van een ander goed op de vraag naar een goed
Ek= % verandering v.d. vraag naar een goed / % verandering v.d. prijs van een ander goed
Normale goederen: als je inkomen toeneemt kun je normaliter meer goederen kopen.
Inferieure goederen: goederen die minder gekocht worden als inkomen stijgt.
Individuele inkomensvraagfunctie: deze functie geeft het verband weer tussen de vraag van een consument naar een bepaald goed en het inkomen van die consument.
Individuele inkomensvraaglijnen worden ook wel Engel-krommen genoemd: bij een toename van het inkomen stijgen weliswaar de uitgaven aan voedsel maar het percentage van het inkomen dat er aan voedsel wordt uitgegeven, wordt steeds kleiner.
Drempelinkomen: goederen die vanaf een bepaald inkomen gekocht worden
Verzadigingsinkomen: bij verdere inkomensstijging niet meer leidt tot een toename van de uitgaven aan dat product
REACTIES
1 seconde geleden