Vraag en aanbod

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 774 woorden
  • 13 november 2017
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
7 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

Samenvatting economie ‘vraag en aanbod’

Hoofdstuk 1

Mensen willen hun behoeftes bevredigen. Hieruit ontstaat de individuele vraag naar een product. Hoe hoger de prijs, hoe lager de gevraagde hoeveelheid (en andersom).

De individuele vraag geeft de betalingsbereidheid voor een product weer en is afhankelijk van:

  • Voorkeuren consument
  • Beschikbare budget
  • Aanwezigheid van substitueerbare en complementaire producten.
  • Exogene factoren

Substitueerbare producten: Een product dat in de ogen van de consument kan voorzien van dezelfde behoefte à een appel kan honger stillen maar een koekje ook.. welke kies je?

Complementaire producten: een product dat samen met een ander product voorziet in de bevrediging van een behoefte à een elektrische tandenborstel werkt alleen met opzetstukje.

Exogene factoren: omstandigheid waar betrokkenen geen invloed op hebben. à  beïnvloed door omstandigheden bijvoorbeeld het weer, verkeer etc.

De vraag naar normale goederen stijgt als het budget groter wordt. Er zijn twee normale goederen: noodzakelijke goederen en luxe goederen.

Noodzakelijke goederen: Energie en voeding zijn voorbeelden van noodzakelijke goederen, wanneer het budget stijgt, stijgt niet de aankopen van noodzakelijke goederen. à je betaalt hetzelfde voor energie rekening als eerst.

Luxe goederen: auto’s en vakanties zijn voorbeelden van luxegoederen, wanneer het budget stijgt ga je meer betalen voor een auto dan als voorheen.

De vraag naar inferieure goederen neemt af als het budget groter wordt. Het bestaan van complementaire goederen vergroot de betalingsbereidheid.

Inferieure goederen: zijn goedkope producten van een lage kwaliteit, wanneer het budget stijgt, daalt het betalingsbereidheid voor inferieure goederen à deze worden vervangen door vergelijkbare producten van een betere kwaliteit.

De collectieve vraag is de hoeveelheid producten die door een hele groep consumenten wordt gevraagd. De collectieve vraaglijn geeft de relatie tussen de prijs van het product en de collectieve vraag. De collectieve vraaglijn is een optelsom van alle individuele vraaglijnen. De collectieve vraaglijn wordt dus beïnvloed door dezelfde factoren.

Consumptie draagt bij aan het welbevinden van een consument. Dat welbevinden wordt gemeten met een individuele consumentensurplus à het verschil tussen de betalingsbereidheid van de consument en de prijs van het product. Hoe groter het consumentensurplus, hoe groter het welbevinden van de consument.

Het collectieve consumentensurplus is de optelsom van ieder individueel consumentensurplus. Het consumentensurplus kan je ook direct berekenen met de collectieve vraaglijn.

De prijselasticiteit geeft aan hoeveel procent van de gevraagde hoeveelheid verandert als het gevolg van een prijsverandering. De inkomenselasticiteit geeft aan hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als gevolg van een verandering in het inkomen.

% inkomenselasticiteit

Normale goederen

Inferieure goederen

Tussen 0 en 1

Noodzakelijk goed

Hoger dan 1

luxegoed

0 en kleiner

Inferieur goed

Hoofdstuk 2

Produceren betekent dat er productiefactoren worden gebruikt om een product te maken, er zijn 4 productiefactoren: kennis, arbeid, kapitaal en locatie. De productiefunctie geeft aan hoeveel producten geproduceerd kunnen worden met de inzet van een bepaald aantal productiefactoren.

Met de productiefunctie kan je de productiekosten berekenen. De totale kosten (TK) zijn de optelsom van de vaste kosten (VK) en de variabele kosten (VaK). De kostenfunctie geeft aan wat de totale kosten zijn bij iedere productieomvang. De gemiddelde totale kosten (GMK) zijn de kosten per geproduceerde eenheid. De marginale kosten (MK) zijn de extra kosten die  gemaakt worden als er 1 product geproduceerd moet worden.

De totale opbrengst (TO) is de prijs van het product keer het aantal verkochte producten  oftewel, omzet. De gemiddelde opbrengst (GO) is de opbrengst per verkochte eenheid. De marginale opbrengst (MO) is de extra opbrengst van de laatst verkochte eenheid. 

De winst staat gelijk aan  TO – TK . Als de marginale opbrengst groter is dan de marginale kosten, voegt de productie van een extra eenheid product winst toe. Als de marginale opbrengst kleineer is dan de marginale kosten, daalt de winst bij uitbreiding van productie. De winst is maximaal bij MO = MK

Break-evenpunt : de kosten zijn gelijk aan de opbrengsten, producent maakt geen winst en geen verlies à TO = TK

Het welbevinden van een individuele producent wordt gemeten met het producentensurplus: de optelsom van het verschil voor iedere geproduceerde eenheid tussen wat een producent minimaal moet krijgen en de prijs.

Hoe groter het producentensurplus hoe groter het welbevinden van de producent.

Hoofdstuk 3

Er is sprake van marktevenwicht als aan twee voorwaarden is voldaan:

  • De gevraagde hoeveelheid is gelijk aan de aangeboden hoeveelheid.
  • Alle individuele aanbieders maximaliseren hun winst

Marktevenwicht: situatie waar de gevraagde hoeveelheid hetzelfde is als de aangeboden hoeveelheid.

Het marktevenwicht bestaat uit twee getallen: de evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid.

Veranderingen in het aanbod of de vraag veranderen het marktevenwicht. Bij een aanbodoverschot daalt de prijs totdat er een nieuw evenwicht is bereikt: bij het een vraagoverschot stijgt de prijs.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.