Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Thema 1-3

Beoordeling 4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 2500 woorden
  • 30 oktober 2012
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 4
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 2: Ontstaat inkomen door te werken of door te besteden?

2.1 Hoe zijn inkomen en prestaties aan elkaar gekoppeld?

Antwoord: Door productiefactoren beschikbaar te stellen verdienen mensen.

Kapitaalgoederen:

  1. Vlottende kapitaalgoederen: eenmalig gebruik (bijv. benzine)
  2. Vaste kapitaalgoederen: meerdere keren gebruikt

Investeren: het aanschaffen van kapitaalgoederen

Kapitaalintensief: veel kapitaal t.o.v. arbeid

Arbeidsintensief: veel arbeid t.o.v. kapitaal

Arbeidsproductiviteit: productie per werknemer per tijdseenheid

Verschil tussen inkoopwaarde en verkoopwaarde: toegevoegde waarde of productie.

Zie blz. 5 in bundel voor het berekenen van de toegevoegde waarde.

2.2 Eerst verdienen en dan besteden, of andersom?

Antwoord: Door te besteden, moet geproduceerd worden om inkomen te verdienen. Dit inkomen moet worden besteed (zie schema in bundel).

Vier soorten bestedingen:

  1. Consumptie van gezinnen (C)
  2. Investeringen van bedrijven (I)
  3. Overheidsbestedingen (O)
  4. Uitvoer (export) (E)

M: import

Effectieve vraag (hoeveel er geproduceerd moet worden):

EV = C + I + O + E – M

Netto nationaal product (NNP): Som van toegevoegde waarden van bedrijven en overheid

Netto nationaal inkomen (NNI): Som van de beloningen voor de productiefactoren

NNP = NNI = Y

2.3 Waarom leveren investeringen twee keer inkomen op?

Antwoord: investeringen hebben twee effecten:

  1. Bestedingseffect (EV neemt toe → productie en inkomen nemen toe)
  2. Capaciteitseffect (productiecapaciteit neemt toe → productie neemt toe → inkomen neemt toe)

Productiecapaciteit: de maximaal mogelijke productie in een periode, bepaald door kwantiteit en kwaliteit. Dit bepaalt de gemiddelde procentuele groei van de reële productie (trendmatige groei).

Effectieve vraag: bestedingen. Bepalen de feitelijke procentuele groei van de reële productie (conjunctuurbeweging).

Bezettingsgraad: mate waarin de productiecapaciteit wordt benut.

Recessie: als de reële groei v/d productie tenminste twee kwartalen achtereen negatief is: de productie daalt

Depressie: langdurige recessie

Drie conjuncturele situaties:

  1. Onderbesteding
  • EV < productiecapaciteit
  • Lage bezettingsgraad; conjuncturele werkloosheid
  • Deflatie
  1. Bestedingsevenwicht
  • EV = productiecapaciteit
  1. Overbesteding
  • EV > productiecapaciteit
  • prijsstijgingen → loon-prijsspiraal

Hoofdstuk 3: Wat zijn de oorzaken van inkomensverschillen?

3.1 Hoe geeft een econoom inkomensverschillen weer?

Categoriale inkomensverdeling: verdeling van het totale inkomen over de productiefactoren. Quoten:

  • Loonquote = loon als deel van het totale inkomen (alleen loon van werknemers, geen zelfstandigen)
  • Arbeidsinkomensquote = loonquote + loon van zelfstandigen = TLZ
  • Overige inkomensquote = rente + pacht + winst als deel van het totale inkomen

AIQ = (loonsom bedrijven + TLZ / netto toegevoegde waarde bedrijven)x100

Personele inkomensverdeling: verdeling v/h totale inkomen over personen met Lorenzcurve (zie blz. 13 in bundel).

3.2 Betekent meer inkomen ook meer koopkracht?

Loon of inkomen in euro's: nominaal loon.

BBP: reël nationaal product

3.3 Zijn inkomensverschillen van belang bij de keuze van studie, beroep of baan?

Inkomensverschillen kunnen zorgen voor:

  1. migratie van werkzoekenden
  2. verandering in keuze van studie of beroep
  3. efficiëntere bedrijfsvoering (door hogere lonen moet een bedrijf efficiënter produceren om de loonkosten terug te dringen)

De hoogte van het loon hangt o.a. af van:

  • arbeidsproductiviteit: hogere arbeidsproductiviteit → loon stijgt zonder dat de winst per product daalt
  • schaarste op de arbeidsmarkt

Hoofdstuk 4 – Hoe gaat de regering om met inkomensverschillen?

4.1 Bestaat er een rechtvaardig belastingstelsel?

Profijtbeginsel: Hoogte van de belasting hangt af van de mate waarin je gebruik maakt van overheidsdiensten

Draagkrachtbeginsel: Hoogte van de belasting hangt af van je inkomen

Directe belastingen: belasting op inkomen en vermogen

Indirecte belastingen: belasting op goederen en diensten, ook invoerrechten en accijnzen

Top-3 inkomsten overheid:

  1. BTW
  2. loonbelasting
  3. vennootschapsbelasting (van NV's en BV's, bedrijven dus)

Gemiddelde belastingdruk: hoeveel procent van het inkomen afgedragen moet worden aan de belasting.

Verschillende belastingtarieven:

  1. Proportioneel belastingtarief; iedereen betaalt evenveel (in %) aan belasting
  2. Degressieve belastingheffing; iedereen betaalt evenveel (in €) aan belasting
  3. Progressief belastingtarief; mensen met meer inkomen betalen (in % en €) meer belasting. Dit geldt ook in Nederland en wordt berekend door de inkomens in schijven in te delen en over elke schijf een ander percentage belasting te rekenen.

Marginaal tarief: hoeveel belasting je over elke extra verdiende euro in procenten moet betalen.

Nivellering: het verschil tussen hoge en lage inkomens wordt kleiner. Dit gebeurt door het progressieve belastingstelsel, omdat mensen met hogere inkomens meer belasting  betalen dan lagere.

Aftrekposten: bedragen waarover je geen belasting hoeft te betalen in je bruto-inkomen (bijvoorbeeld reiskosten of giften aan goede doelen).

Alle werknemers (in loondienst) mogen een standaard-bedrag aftrekken van hun bruto-inkomen: het arbeidskostenforfait.

4.2 Hoe berekent de fiscus de belastingaanslag?

Heffingen:

  1. Loonheffing: maandelijks bedrag dat werkgever inhoudt op het brutosalaris van de werknemer
  2. Inkomensheffing: jaarlijks bedrag, evenveel als alle loonheffingen bij elkaar

Bruto-inkomen – aftrekposten = belastbaar inkomen (hierover betaal je loon- en inkomstenbelasting) Hiervan mag je uiteindelijk nog een paar heffingskortingen aftrekken.

4.3 Wat wil de regering door belastingheffing bereiken?

Plannen voor vernieuwing van belastingstelsel:

  • 'Vluchten kan niet meer', belastingontduiking wordt tegengegaan door het belastingvoordeel van illegale praktijken zo klein mogelijk te maken en de pakkans te vergroten
  • Verhogen van milieuheffingen, verlagen van loon- en inkomstenbelasting
  • Prikkels om werk te zoeken of werk aan te bieden vergroten, door bijv. verhogen van arbeidskostenforfait

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Hoofdstuk 7 – Is er in Nederland voldoende sociale zekerheid?

7.1 Welk effect heeft de sociale zekerheid op de inkomensverdeling?

De sociale zekerheid is een uitgebreid stelsel dat telkens wordt veranderd. In de 19e eeuw had men in Nederland een nachtwakersstaat,de overheid trad pas op als je de regels overtrad. Er waren geen uitkeringen,  de overheid zorgde alleen voor veiligheid, onderhoud van wegen etc. Toen de Industriële Revolutie kwam werden de werkomstandigheden erg slecht en was er veel armoede. De overheid begon zich toen steeds meer met de samenleving te bemoeien.

Nu leven we in een verzorgingsstaat, waarin iedereen zeker is van een sociaal minimum(inkomen dat nodig is om te kunnen leven). Dit wordt betaald uit belastingen en premies. Door het sociale-zekerheidsstelselbetalen de rijken belasting om de armen te onderhouden. Daardoor is in Nederland het verschil tussen arm en rijk kleiner geworden (genivelleerd).

7.2 Hoe ziet het stelsel van sociale zekerheid eruit?

Als je een vervangend inkomen nodig hebt als je bijvoorbeeld ziek bent geworden, krijg je een uitkering. Dat heet inkomensderving.

Sociale verzekeringen (gefinancierd uit sociale premies):

  1. Werknemersverzekeringen: hangt af van laatstverdiende loon. Voorbeelden: Ziektewet, WIA, Werkeloosheidswet. Je krijgt dit pas als je premies betaalt en de hoogte ervan hangt af van hoeveel je betaalt -> verzekeringsbeginsel.
  2. 2.   Volksverzekeringen: hangt af van minimumloon. Voorbeelden: AOW, ANW, AKW. Je kunt dit ook krijgen als je geen premies betaalt en de hoogte hangt niet samen met de hoogte van je premies -> solidariteitsbeginsel.

Sociale voorzieningen: worden gefinancierd uit de algemene middelen (ontvangsten van het Rijk) en zijn altijd aanvullend. De belangrijkste voorziening is de Algemene bijstandswet (Abw).

7.3 Waarom wil de regering de financiering van de sociale zekerheid veranderen?

Tot een bepaald inkomen, de premiegrens, moet je een bepaald percentage van je loon (of uitkering) afdragen. De premies voor de volksverzekeringen zitten in de eerste schijf. Alleen voor het ziekenfonds betaal je extra.

Voor de meeste sociale verzekeringen geld het omslagstelsel: als je nu premie betaalt, betaal je voor de mensen die nu een uitkering krijgen. Als jij een uitkering krijgt, doen mensen dus hetzelfde voor jou. Een andere manieren van financieren is het kapitaaldekkingsstelsel: het geld wat je nu betaalt aan premies wordt belegd, en daar wordt jouw uitkering later van gefinancierd. Je betaalt dus voor jezelf.

Waardevaste uitkeringen: de prijzen van de uitkeringen stijgen mee met de prijzen, de koopkracht blijft gelijk.

Welvaartsvaste uitkeringen: de prijzen van de uitkeringen stijgen mee met de lonen.

Het geld dat alle premiebetalers samen opbrengen heten collectieve lasten. Als je dit bedrag bekijkt als percentage van het bbp, krijg je de collectieve-lastendruk.

De regering heeft flink bekort op de WAO, waardoor het best zou kunnen als je arbeidsongeschikt bent, je tot het niveau van de bijstand terugvalt. Dat is het WAO-gat: het verschil tussen de hoogte van de WAO-uitkering eerst en nu.

Ook door middel van deWulbz (wet uitbreiding loondoorbetaling bij ziekte) wil de regering bezuinigen: minder werknemers komen hierdoor in de ziektewet en werkgevers doen er meer aan om de werknemers niet ziek te laten worden (want dan moeten zij het betalen).

Hoofdstuk 8 Krijgt een land de sociale zekerheid die het verdient?

8.1 Wat maakt de sociale zekerheid kwetsbaar?

Loonkosten: het totale bedrag dat de werkgever aan zijn werknemers kwijt is

  1. Het nettoloon is het loon na aftrek van loonbelasting en sociale premies
  2. Het brutoloon is het loon voor aftrek van loonbelasting en sociale premies
  3. De wig is het verschil tussen de loonkosten en het nettoloon.

Als het verschil erg groot is kan dan de werkgever de prijzen van zijn producten weer verhogen. De werknemers willen dan weer hogere lonen en door hogere loonkosten moet de werkgever weer de prijzen verhogen.. enz. Zo ontstaat de loon-prijsspiraal.

Misbruik: het ten onrechte ontvangen van een uitkering. Hierdoor gaat de collectieve lastendruk onnodig omhoog en is er meer ontduiking (illegaal) en ontwijking (legaal)

(zie schema in boek op blz. 162)

8.2 Wat is de beste aanpak van sociaalzekerheidsfraude?

Wat doet overheid tegen misbruik en oneigenlijk gebruik van sociale zekerheid?

  1. Meer controle, eenvoudigere regels, hogere boetes
  2. Aanscherpingen van regelgeving (strengere keuringsnormen, minder passende arbeid)
  3. Prikkels inbouwen
    1. Verlaging van de uitkering
    2. Verkorting van de uitkeringsperiode
    3. Inbouwen van een eigen risico
    4. Premiedifferentiatie: bij frequenter gebruik van een sociale wet moet je meer premie betalen
    5. Gedeeltelijke verschuiving van de verantwoordelijkheid voor de sociale zekerheid naar de marktsector: als werkgevers en werknemers zelf financieel verantwoordelijk zijn voor de sociale zekerheid, zal het gebruik ervan afnemen

8.3 Leidt de sociale zekerheid tot meer of minder werk?

Vergroting arbeidsparticipatie:

  1. Individuele begeleiding geven bij scholing
    1. Organiseren van werkervaringprojectenvanuit het arbeidsbureau en sociale diensten
    2. Kinderopvangmogelijkhedenuitbreiden zodat meer vrouwen gaan werken
    3. Subsidiesaan bedrijven die langdurig werklozen in dienst nemen

 

Hoofdstuk 9 – De overheidsfinanciën, ziek of gezond?

9.1 Collectieve lasten, een algemeen belang?

Collectieve sector:

  1. Overheid (rijk, provincies, gemeenten)
  2. Sociale fondsen

Marktsector:

  1. Primaire sector
  2. Secundaire sector
  3. Tertiare sector

Kwartaire sector: bedrijven uit de collectieve sector en door de overheid gesubsidieerde bedrijven, niet gericht op winst.

Collectieve lasten: ontvangsten van collectieve sector (lasten voor marktsector)

Collectieve uitgaven: uitgaven van de collectieve sector.

Economische doelstellingen van de overheid:

  1. Evenwichtige arbeidsmarkt
  2. Stabiel prijsniveau
  3. Rechtvaardige inkomensverdeling
  4. Evenwicht op de betalingsbalans
  5. Evenwichtige en duurzame economische groei

9.2 Wanneer neemt de staatsschuld toe?

Antwoord: Als er een financieringtekort is >meer lenen dan aflossen

Begrotingstekort: alle uitgaven (inc. aflossing) – alle ontvangsten

Financieringstekort: begrotingstekort – aflossingen

9.3 Is het financieringstekort een probleem?

Antwoord: blijvend financieringstekort >stijging staatsschuld >toename rentelasten >bezuinigen op andere uitgaven / belasting verhogen >burgers kunnen minder besteden >eisen hogere lonen >hogere loonkosten.

Hoofdstuk 12 – De arbeidsmarkt, kansen voor iedereen?

12.1 Wie zijn de aanbieders op de arbeidsmarkt?

Antwoord: de werknemers.

Arbeidsmarkt: geheel van vraag naar arbeid door de werkgevers en aanbod van arbeid door de werknemers.

Werkgelegenheid: werkenden + vacatures

Beroepsbevolking: werkenden + werklozen

Participatiegraad: beroepsbevolking / potentiële beroepsbevolking x100%

I/a-ratio: inactieven/actieven x100

Arbeidsjaar: aantal uren dat een fulltimer per jaar werkt

P/a-ratio: personen/arbeidsjaren (hoe meer deeltijdbanen, hoe groter p/a-ratio)

12.2 Waarvan hangt de werkgelegenheid af?

Antwoord: van de totale effectieve vraag en de arbeidsproductiviteit

Arbeidsproductiviteit per jaar daalt door arbeidstijdverkorting (ATV). ATV gaat vaak gepaard met bedrijfstijdverlenging >vaste kapitaalgoederen worden beter benut >kosten per product dalen.

Hogere lonen:

  • Voordeel: consumenten besteden meer >effectieve vraag neemt toe >vraag naar personeel neemt toe
  • Nadeel: meer kosten >arbeid is duurder >arbeid wordt vervangen door machines >vraag naar arbeid daalt

12.3 Is werkloosheid een noodzakelijk kwaad?

Persoon in geregistreerde werkloosheid voldoet aan volgende voorwaarden:

  • Behoort tot de potentiële beroepsbevolking
  • Heeft geen of minder dan 12 uur per week betaald werk
  • Staat ingeschreven bij een arbeidsbureau
  • Is direct beschikbaar voor minstens 12 uur per week

Verborgen werkloosheid:

  • Werklozen die zich niet inschrijven
  • Werknemer is overbodig, hoewel in loondienst
  • Mensen ten onrechte in WAO

Soorten werkloosheid:

  1. Frictiewerkloosheid: werkloosheid tussen twee banen in. Oorzaken:
  • Ondoorzichtige arbeidsmarkt
  • Duur van het sollicitaitieproces
  1. Seizoenswerkloosheid: door seizoensgebonden werk
  2. Structureel werkloos: geen geschikte arbeidsplaatsen. Soorten:
    1. Kwantitatief: te weinig plaatsen door bijv. automatisering
    2. Kwalitatief: geen geschikte banen door bijv. gebrek aan opleiding
    3. Conjunctureel werkloos: door onderbesteding

Hoofdstuk 13 – Hoe komen arbeidsvoorwaarden tot stand?

13.1 Wie of wat bepaalt de hoogte van de lonen?

Werkgevers zijn gebonden aan het minimumloon en aan de CAO-afspraken. De in de CAO’s afgesproken (bruto)loonstijgingen hangen samen met

  • de inflatie: als het (netto) loon van werknemers bij 3% inflatie ook 3% stijgt, blijft hun koopkracht op peil. Zo’n loonstijging als vergoeding voor de inflatie noem je prijscompensatie.
  • Stijging van de arbeidsproductiviteit: produceren werknemers meer, dan kan hun loon stijgen zonder dat de kosten per eenheid product hoeven te stijgen. Er is dan ruimte voor een initiële loonstijging: een reële loonstijging voor dezelfde functie. Ze gaan er in koopkracht op vooruit. 

Inflatie

(stijging verkoopprijzen) + arbeidsproductiviteitstijgingen = loonruimte

Wordt door vakbonden als uitgangspunt bij hun looneisen in de CAO-onderhandelingen

genomen. 

Contractlonen: lonen in de CAO’s geregeld, te verdelen in:

  • Prijscompensatie: loonstijging gelijk aan inflate
  • Initiële loonstijging: loonstijging hoger dan inflatie

Incidentele loonstijgingen:

loonstijgingen door promotie, overwerk en dergelijke.

Brutoloon

– (werknemerspremies + loonbelasting) = nettoloon

Brutoloon

+ werkgeverpremies = loonkosten

Door stijging van de loonbelasting/werknemersdeel van de sociale premies kan het nettoloon dalen. Daarom eisen vakbonden bij CAO-onderhandelingen vaak een compensatie hiervoor. Als de bedrijven hiermee akkoord gaan, is er sprake van afwenteling

van de hogere collectieve lasten op de werkgevers.

Op de arbeidsmarkt is er sprake van loonstarheid: een loonverlaging vindt bijna nooit plaats.

13.2 Hoe nuttig zijn CAO’s?

Stichting van de Arbeid: overlegorgaan tussen werkgevers- en werknemerscentrales, probeert een Centraal Akkoord te sluiten.

Centraal Akkoord: kader waarbinnen de CAO-onderhandelingen moeten blijven.

Binnen bedrijfstakken onderhandelen werkgeversbonden met vakbonden over arbeidsvoorwaarden, proberen een CAO (Collectieve arbeidsovereenkomst) te sluiten.

Individuele arbeidsovereenkomst: afspraak tussen

werknemer en werkgever over de rechten en plichten die beiden hebben. 

Arbeidsvoorwaarden:

  • Primaire arbeidsvoorwaarden: financiële aspecten als loon en vakantiegeld
  • Secundaire arbeidsvoorwaarden: medezeggenschap etc.

Organisatiegraad: percentage van werknemers dat lid is van een vakbond.

13.3 Kan de arbeidsmarkt zonder overheidsingrijpen?

Overheid kan de arbeidsmarkt verbeteren door:

  1. Bemiddelen tussen vraag en aanbod d.m.v. arbeidsbureaus
  2. Via wetgeving de CAO-onderhandelingen beïnvloeden

Arbeidsbureaus proberen de arbeidsmarkt doorzichtiger te maken en zo frictiewerkloosheid te bestrijden.

De overheid heeft d.m.v. wetgeving op de loonvorming, al heeft Nederland een vrije loonpolitiek (vrij in het maken van afspraken over loon en arbeidsvoorwaarden).

Wetgeving:

  1. Wet op het minimumloon, Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen, Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen
  2. Loonwet: overheid kan loonmaatregel nemen, bijv. ‘loonpauze’ of ‘loonstop’
  3. Algemeen verbindend verklaren van een CAO
  4. Onverbindend verklaren van een CAO (wanneer deze in strijd is met algemeen belang)

Hoofdstuk 14 – Hoe kan de overheid werkloosheid tegengaan?

Hoofdstuk 14 – Hoe kan de overheid werkloosheid tegengaan?

14.1 Wie is verantwoordelijk voor werk?

Antwoord: overheid is verantwoordelijk als werkgever en kan werkgelegenheid stimuleren in het particuliere bedrijfsleven.

Het werkloosheidcijfer is een voorraadcijfer: zegt iets over de stand op een bepaald moment en wordt beïnvloed door in- en uitstroom van werklozen en starters.

14.2 Hoe zorgt conjunctuurbeleid voor meer werk?

Conjunctuurbeleid:

  • Belastingverlaging (anti-cyclisch begrotingsbeleid)
  • Verhoging van overheidsbestedingen (anti-cyclisch begrotingsbeleid)
  • Verlaging van de rente (rentebeleid)

Doelen van conjunctuurbeleid:

  • Volledige werkgelegenheid
  • Inflatie bestrijden: bestedingen afremmen >loon-prijsspiraal doorbreken

14.3 Hoe daalt de werkloosheid door structuurbeleid?

Structuurbeleid richt zich op de aanbodzijde van de economie en betreft de productiecapaciteit.

Structuurbeleid:

  1. Kwantitatieve werkloosheid bestrijden: zorgen voor meer banen
  2. Kwalitatieve werkloosheid bestrijden: arbeidsmobiliteit verbeteren (arbeidsmarktbeleid)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.