§1.2
- Markt:
Het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product of dienst.
Er zijn 4 marktsvormen:
1) Volkomen concurrentie / volledige mededinging
2) Monopolistische concurrentie
3) Oligopolie
4) Monopolie
Ad. 1) Kenmerken:
- Veel aanbieders (aanbieder heeft geen invloed op de prijs ¹)
- Homogeen product ²
- Transparante markt / doorzichtige
markt
vragers + aanbieders zijn op de hoogte van het totale aanbod
- Vrije toe en uittreding
¹ De aanbieder kan enkel bepalen hoeveel producten zij zal aanbieden en is dus hoeveelheid
aanpasser
² De consument ziet geen verschil tussen de verschillende producten / merken. Bv: graan/olie
§1.3
Berekening evenwichtsprijs (p)
Qv = Qa
Vb: Qv = -P + 10
Qa = 3,5P – 17
A) Bereken p
B) Bereken TO
A: Qv = Qa
-P + 10 = 3,5P – 17
-P – 3,5P = -17 – 10
-4,5P = -27
P = -27 / -4,5 = €6,-
B: Qv = -6 + 10 = 4 stuks
TO = 4 x €6,- = €24,-
Prijselasticiteit van de vraag (=Ev)
De reactie / verandering van Qv na een prijsverandering
% Qv (gevolg)
Ev =
% P (oorzaak)
Ev is in principe altijd een negatief getal, want Qv reageert tegengesteld op p.
A] Prijselastische vraag:
Qv reageert sterk op een prijsverandering Bv: p + 10% Qv -11% of -20%
Luxe goederen: Bv. Tv’s / vaatwasser
P + 10% Qv -20% P
TO , % Qv > P
-20% > +10%
Qv
Qv
B] Prijs inelastische vraag:
Qv reageert niet sterk op een prijsverandering: Bv. P +10% Qv -9% of -5%
Primaire goederen: Bv. Melk, brood e.d.
TO , % P > % Qv
P
Qv
Qv
C] Volkomen inelastische vraag:
Qv reageert niet op een prijsverandering
Ev = 0
Bv: Water, medicijnen
P
Qv
Qv
§ 1.4
- Totale opbrengst = TO = omzet
Afzet x verkoopprijs
Q x P
- Totale kosten (=TK) = TCK + TVK
A] Totale Constante Kosten (=TCK)
Kosten die niet afhankelijk zijn van de productieomvang: Bv. Huur, Loon vaste
Dienst
B] Totale Variabele Kosten (=TVK)
Kosten die wel afhankelijk zijn van de productieomvang: Bv. Inkoop van grond en
hulpstoffen / loon uitzendkrachten
- Productiecapaciteit =
De maximale productie i.g.v. MO altijd groter dan MK TW max. bij prod. cap.
- Marginale opbrengst = de opbrengst van de productie van een extra product
(=MO) 1 extra product
- Marginale kosten = de kosten van de productie
van een extra product
(=MK)
MO > MK TW
MO < MK TW
MO = MK TW maximaal, blijft gelijk
TO=TK = Break Even Afzet
§ 2.1
- Een monopolist is alleenheerser op een markt, omdat hij de enige aanbieder is. In theorie kan hij de prijs zelf bepalen, toch dient hij rekening te houden met:
- Consument kan afzien van de koop van een product als de prijs te hoog is
- Consument kan overstappen op alternatieven (bv. Bus, auto, taxi)
- Bij een monopolist is de collectieve vraaglijn (bv. Qv = P+30) tevens de prijsafzetlijn. De monopolist is immers de enigste aanbieder.
§ 2.2
A1] Maximale winst (MO=MK)
P*
Q*
A2] Maximale winst
|
MO is altijd > MK
|
TO is maximaal bij prod. cap.
|
|
A3] Maximale winst (TW = TO – TK)
Verschil tussen TO en TK het grootst
|
|
|
|
B1] Break-even-punt (GO = GTK)
|
|
|
B2] Break-even-punt (TO=TK)
|
|||
|
C1] Maximale omzet
|
|
|
C2] Maximale omzet (MO=0)
§ 3.2
- Oligopolie
Een markt met een beperkt aantal aanbieders of een markt waarop enkele aanbieders een relatief groot markt aandeel hebben. Bv: markt voor shampoo, auto’s
Op een dergelijke markt heb je te maken met toetredingsbarrières
- Schaalvoordelen
De benodigde investeringen brengen hoge constante kosten met zich mee, waardoor
je zeer veel klanten nodig hebt om dit terug te verdienen
Verzonken kosten
Zijn kosten die niet meer terugverdient kunnen worden als een activiteit gestaakt
wordt.
- Octrooi (=patent) Geeft het alleenrecht op het gebruik van een uitvinding.
Beschermd de uitvinder en maakt het andere onmogelijk om toe te
treden
|
|
Consumentensurplus
Producentensurplus
Situatie 1: Oligopolie
Consumentensurplus
Producentensurplus n.v.t. geen aanbieder
biedt een product aan voor minder dan MK
(€20,-), immers anders verlies.
Situatie 2: Oligopolie
|
|
|
|
|
|
KARTEL: Winst maximaal
|
|||
|
|
Consumentensurplus
|
|
|||
|
|
- Duopolie = een oligopolie met slechts twee aanbieders
§ 3.3
- Het aantal aanbieders bij een oligopolie is beperkt, vandaar dat zij elkaar in de gaten houden
- Oligopolisten streven naar winst. Dit kunnen zij bereiken door het maken van reclame, door een overname, een scherpe prijs enz.
- Oligopolisten proberen ook hun product 1 of meerdere eigen kenmerken te geven (= product differentiatie), waardoor de producten heterogeen worden. (= heterogeen oligopolie)
§ 5.1
Fusie = bedrijven gaan samen in één nieuw bedrijf
Overname = een sterk bedrijf koopt een zwakker bedrijf op, meestal door meer dan de helft
van de aandelen te kopen.
§ 5.2
Octrooi (=patent)
Hierdoor krijg je het alleenrecht op het maken of laten malen van jouw product voor
een bepaalde tijd.
§ 5.3
Collectieve goederen = De productie + levering van collectieve goederen hoort tot de kerntaken van de overheid. Je kan niemand uitsluiten van deze goederen (= niet-uitsluitbaar goed), bovendien zijn dit niet-rivaliserende goederen. Bv: een dijk of rechtspraak.
Quasi-collectieve goederen = Individuele goederen en diensten die via de overheid geleverd worden. Bv: onderwijs, bibliotheek.
REACTIES
1 seconde geleden