Productie en productiefactoren

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1827 woorden
  • 4 februari 2009
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
9 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
Economie TOETS hoofdstuk 1 + 2, 27/10/2005
1.1 Waarom productie?

Primaire behoeften (basisbehoeften):
- Behoefte aan goederen die onmisbaar worden geacht in het dagelijkse leven.
- Voedsel, kleding, onderdak.
Secundaire behoeften:
- Alle dingen die het leven aangenamer kan maken
- Mooie kleding, iets lekkers op brood, ontspanning.
Vrije goederen:
- Wil niemand voor betalen, omdat er van iets zoveel is (b.v lucht).
Economische goederen (schaarse goederen):
- Hiervoor moet worden betaald.
- Is onder te verdelen in:
- Individuele goederen
- Collectieve goederen
- Quasi-colllectieve goederen.
Individuele goederen (zie stukje boek):
- Worden door particuliere bedrijven aangeboden.
- BELANGRIJK kenmerk: Degene die betaalt, dezelfde is als degene die van het betreffende goed geniet.
- B.v. iemand die een tv koopt.
Collectieve goederen (zie stukje boek):
- Moet door de overheid worden besteld, als de overheid deze goederen niet laat maken, komen ze ook niet tot stand.
- B.v. dijken, defensie, verkeersveiligheid.
- BELANGRIJK kenmerk: Goederen waarvan niemand het gebruik kan worden uitgesloten (b.v. iedereen wordt door een dijk beschermd, of ie nou wil of niet).
- Het gebruik van een collectief goed gaat niet ten koste van het gebruik van een ander (b.v. Het maakt niet uit of er 10 of 100 mensen worden beschermd door een dijk).
Quasi-collectieve goederen:
- B.v. wegen, bruggen, tunnels, bibliotheken en onderwijs.
- Aan de individuele gebruiker van deze goederen kunnen de kosten van het gebruik in rekening worden gebracht.
- Als de inningskosten zo hoog zijn, kunnen de kosten beter betaald worden uit de belastingen.
- Bij andere goederen (bibliotheken en onderwijs) wil de overheid dat zoveel mogelijk mensen hier gebruik van kunnen maken, daarom biedt de overheid deze goederen tegen een lage prijs aan.

1.2 Wat is productie?

Het berekenen van de toegevoegde waarde:
[1] Eerst de omzet berekenen (aantal wat je verkoopt x de prijs)
[2] Onderlinge leveringen opschrijven (alles wat je bij anderen inkoopt b.v. hout)
[3] Dit van elkaar af trekken.
[4] TOEGEVOEGDE WAARDE.

Indeling Productiefactoren en hun beloning:
Productiefactor Beloning
Arbeid Loon
Kapitaal Rente (interest)
Natuur Pacht
Ondernemersactiviteit Winst

Arbeid -> loon
- Als een ondernemer iemand in dienst neemt moet hij de werknemer loon/salaris betalen.
- Voor sommige vormen van arbeid moeten het zonder loon doen:
- Eigenaar die ook in het bedrijf werkzaam is.
- De vrouw van een ondernemer die in het bedrijf meewerkt.
Kapitaal -> rente (interest)
- Met kapitaal bedoelen we vaak geld.
- Als iemand geld leent van een bank moet hij rente (interest) over die schuld betalen.
- Met kapitaalgoederen bedoelen we b.v. gebouwen, machines en gereedschappen.
Voorbeelden hiervan:
Fabriek, kantoorgebouw (gebouw), machines, landbouwgrond, veestapel, voorraad handelsgoederen in een winkel.
Natuur -> pacht (grond)
- De (grond als) vestigingsplaats (voor ieder bedrijf) en wat de natuur levert ZONDER menselijk ingrijpen. ( Denk aan de ligging en de natuurlijke hulpbronnen b.v. aardgas en het klimaat)
- Vaak gebruikt de eigenaar van een stuk grond het niet zelf, degene die de grond dan wel gebruikt moet dan pacht betalen aan de eigenaar (die het niet gebruikt).
Ondernemersactiviteit -> winst
- Hier is de taak van de ondernemer om de 3 productiefactoren met elkaar te combineren.
- Als deze combinatie goed is, heeft hij succes en maakt hij winst. Is het geen succes dan lijdt hij verlies.

Het berekenen van winst
[1] Eerst de omzet uitrekenen.
[2] Kosten van de onderlinge leveringen opschrijven. (b.v. hout of leer)
[3] Als je stap [1] en [2] van elkaar af haalt heb je de toegevoegde waarde.
[4] Hier haal je de productiefactoren nog van af. (b.v. Arbeid (loon), kapitaal (rente), natuur (pacht))
[5] Dit trek je allemaal van elkaar af en dan heb je de WINST!

Nationaal product
- Als je de toegevoegde waarde berekent van alle bedrijven en de overheid in een jaar in Nederland en die bij elkaar optelt, heet dat het nationaal product.
- Tel je alle beloningen bij elkaar op, heet het, het nationaal inkomen.

1.3 Productie en welvaart

- Als de productie in een land toeneemt, wil dat nog niet zeggen dat ook de welvaart toeneemt. Welvaart is heel iets anders als productie.
- Mensen hebben een heleboel behoeften, maar tegenover die behoeften staan middelen om in die behoeften te voorzien. (Deze producten worden door productie verschaft of zijn van nature aanwezig)
- Tussen de behoeften en het kunnen voorzien van die behoeften staat een soort spanning, want er zijn maar zelden genoeg middelen zijn om hier voor te kunnen zorgen. Dit heet schaarste.
- HOE VERDER DE SCHAARSTE WORDT TERUGGEDRONGEN, HOE GROTER DE WELVAART WORDT. Bij welvaart gaat het om de behoeftebevrediging.
- Het streven naar meer welvaart kan problemen veroorzaken bij de behoeften en bij de productie.
- De behoeften nemen toe.
- De productie kan positieve neveneffecten hebben, maar ook negatieve.

Behoeften nemen toe met de productie
- Doordat de auto’s zijn uitgevonden zijn de behoeften gestegen, iedereen wilde een auto.
- En voor al die auto’s moeten wegen, bruggen enz gebouwd worden. Zo komt er dus veel meer productie.
- Als de behoeften even sterk zouden stijgen als de productie, neemt de welvaart niet toe.

Positieve en negatieve welvaartseffecten
- Als anderen onbedoeld te maken krijgen met de gevolgen van een productie of consumptie heet dat externe effecten.
- Externe effecten kunnen positief of negatief zijn.
- Negatief gevolg van productie is b.v. mensen die last hebben van een stinkende fabriek die ook nog eens lawaai maakt ook. Maar als die fabriek in een heel mooi gebouw is gevestigd geeft dat de buurt een heel goed aanzien en dat is dan weer een positief neven effect van de productie.

1.4 De productiefactoren

Beroepsgeschikte bevolking (hieruit komt de productiefactor arbeid) = 15 tot 65 jaar.
- Niet iedereen tussen de 15 en 65 jaar stelt zich beschikbaar om te werken. Deze mensen kunnen:
- in de huishouding werken, nog onderwijs volgen, vervroegd met pensioen gegaan of arbeidsongeschikt zijn.
- Beroepsbevolking is de groep mensen die wel tussen de 15 en 65 jaar zijn en ook daadwerkelijk een baan hebben en werken.
- LET OP! In de beroeps bevolking worden alleen de mensen meegeteld die een baan hebben van 12 uur in de week (of meer).
- LET OP! Niet alleen de mensen die feitelijk werken, horen bij de beroepsbevolking, maar ook de mensen die wel willen werken maar geen baan kunnen vinden. De werklozen. Ook hier geldt een werkloze die een baan zoekt van minder dan 12 uur in de week, wordt niet bij de beroepsbevolking gerekend.
- De beroepsbevolking in procenten van de beroepsgeschikte bevolking noemen we de participatiegraad.
Zo berekenen we de participatiegraad:

Participatiegraad = Beroepsbevolking/ Beroepsgeschikte bevolking x 100%

En zo bereken je de werkloosheidspercentage:

Werkloosheidspercentage = Werklozen / Beroepsbevolking x 100%

- Kapitaal heeft 2 betekenissen: 1. Geldkapitaal of vermogen
2. Kapitaalgoederen, zoals machines en gebouwen
- De prijs voor de productiefactor ‘kapitaal’ is de interest.
- Als een ondernemer een gebouw wil kopen en daarvoor lening afsluit moet hij daar interest over betalen. Maar ook als hij het gebouw van eigen middelen koopt en geen lening afsluit moeten er nog interest betaald worden.
Omdat het geld wat de ondernemer in het gebouw stopt ook had kunnen beleggen (b.v. in een spaarrekening of in aandelen). De opbrengsten van het kapitaal die het bedrijf op deze wijze had kunnen krijgen, loopt nu mis en daarom moeten ze als kosten worden opgevat.
- Kapitaalgoederen in een bedrijf kun je in vaste en vlottende kapitaalgoederen.
Vaste kapitaalgoederen
- Deze goederen gaan langer dan 1 productieproces mee.
- B.v. machines, gebouwen, transportmiddelen, wegen en havens. Ook immateriële kapitaalgoederen zoals: octrooien en auteursrechten.
Vlottende kapitaalgoederen
- Worden slechts één productieproces gebruikt (ze gaan op in het eindproduct)
- In de eerste plaats: voorraden grondstoffen, halffabrikaten
In de tweede plaats: voorraden eindproduct. (Deze eindproducten zijn pas na verkoop bestemd voor
onmiddellijk gebruik)
Investeringen
- Door investeringen veranderen de hoeveelheid en/of kwaliteit van de kapitaalgoederen van een bedrijf.
- Een bedrijf dat een machine koopt, investeert in vast kapitaal.
Als een bedrijf een voorrad grondstoffen aanlegt of geproduceerde eindproducten nog niet kwijt kan en daarom in voorraad neemt, spreken we van investeren in vlottend kapitaal.
- De invloed van investeringen kun je verdelen in diepte investeringen en breedte investeringen.

Diepte investeringen
- Er is sprake van een diepte investering als een bedrijf een machine aanschaft die met dezelfde hoeveelheid arbeid meer producten kan maken.
- Een diepte investering leidt tot een stijging van de arbeidsproductiviteit. Dit betekent de waarde van de hoeveelheid geproduceerde goederen per arbeidsuur. ( ipv een arbeidsuur kun je ook een –week of –jaar gebruiken).

Zo berekenen we de arbeidsproductiviteit:

Arbeidsproductiviteit = Waarde van de geproduceerde goederen/ Benodigde hoeveelheid arbeidsuren

Breedte investeringen
- Hierdoor wordt de productiecapaciteit groter en wordt er een groter beroep gedaan op de productiefactor arbeid.
De verhouding tussen arbeid en kapitaal veranderd niet tijdens productieprocessen.

- Kapitaal goederen slijten, de waarde van de goederen verminderen. De waarde dalingen noemen we afschrijvingen.
- De afschrijvingen worden terugverdiend via de verkoopprijs. Dit is nodig, want als de goederen helemaal versleten zijn en aan vervanging toe zijn, moeten de totale afschrijfbedragen groot genoeg zijn om een nieuw kapitaalgoed te kopen.

Productiefactor Natuur
- Bij deze productiefactor gaat het om:
1. De geografische ligging van een land of regio
2. Natuurlijke hulpbronnen
3. Het klimaat
4. Milieufactoren

Geografische ligging

- Nederland ligt op geografisch gebied zeer gunstig, omdat Nederland aan de Noordzee ligt en in een rivierdelta. We hebben een koopkrachtig achterland. Als toegangspoort tot West-Europa hebben veel handels- en dienstverlenende bedrijven zich in Nederland gevestigd. Voorbeelden van die bedrijven zijn: banken, verzekeringsmaatschappijen, transportbedrijven, opslagbedrijven.
Natuurlijke hulpbronnen
- In Nederland zijn alle delfstoffen eigendom van Nederland zelf. De staat kan bepaalde bedrijven een vergunning geven voor de bodemschatten te gebruiken.
- Voorbeeld: Voor de winning van aardolie en aardgas in het Nederlandse deel van de Noordzee zijn aan verschillende oliemaatschappijen vergunningen verleend om te boren. De gedolven grondstoffen zijn voor de inkomensvorming van de eigenaar en worden daarom tot de kapitaalgoederen gerekend.
Klimaat
- Denk aan sinaasappelen. Omdat het hier niet warm genoeg is om deze te telen is het klimaat in Nederland bijvoorbeeld beter voor de veeteelt.
Milieufactoren
- Hierbij worden een aantal dingen samengevat: frisse lucht, schoon water, rust en stilte, landschapsschoon en de beschermende ozonlaag.

- Externe effecten kunnen grote schade aanbrengen aan de productiefactor natuur, doordat de natuurlijke hulpbronnen in een zeer kort tijdsbestek uitgeput. (b.v. landbouw verzuurt de grond door te veel mest uit te rijden -> water wordt vervuild -> productiefactoren moeten worden ingezet om het water weer schoon te maken)

- Reden voor het willen maken van winst zijn onder meer de vergoeding voor:
- Het nemen van risico’s
- Het doorvoeren van innovaties
Risico’s
- Een ondernemer moet een heleboel beslissingen nemen. Of hij de goeie beslissingen heeft genomen komt hij pas later achter. Je loopt dus het risico dat je verkeerde beslissingen neemt en dan kan het fout aflopen.
Innovaties
- Een ondernemer is voortdurend aan het innoveren als hij voortdurend op zoek is naar iets nieuws. Zoals: nieuwe afzetgebieden, nieuwe productiemethoden, nieuwe producten of nieuwe afzet methoden.
- Voorbeelden van innovaties:
- Stoomlocomotief
- De auto
- Lopende band
- Vliegtuig
- Radio en televisie
- transistor
- de chip

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.