Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Produceren - Hoofdstuk 1 - Markten

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 1380 woorden
  • 6 februari 2009
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Economie
Hfdst. 1
Markten


1.1 Aanbod en vraag op een markt
Consumeren is het kopen van goederen en diensten voor eigen verbruik. De producten die de consumenten vragen moeten eerst gemaakt worden, meestal door particuliere bedrijven maar soms speelt ook de overheid een rol (onderwijs, gezondheidszorg).
In de economie die we nu hebben is het produceren van diensten even belangrijk als het produceren van goederen. Goederen zijn bijv. auto’s, computers of aardappelen. Diensten zijn bijv. de lessen van je docent en het onderzoek van de huisarts. De mensen die diensten voor de overheid leveren, betalen wij door belasting te betalen. Dit zijn de mensen die bij het leger, politie, brandweer, rechtsspraak, cultuur, waterhuishouding, onderwijs, gezondheid, verzorging en openbaar vervoer werken. Andere diensten, door particuliere ondernemers, betalen wij gewoon door een prijs voor die dienst te betalen.
Bedrijven proberen met hun producten winst te maken. Dan is de opbrengst van je product groter dan de productiekosten. De omzet is het aantal verkochte producten keer de verkoopprijs. Het aantal verkochte producten wordt de afzet genoemd.

De kosten die je voor je producten maakt zijn bijv. loon, computers, telefoonkosten en het huren van het gebouw. Je winst kan je dus berekenen met de formule: omzet – kosten.
De producent is afhankelijk van het gedrag van de consument, maar ook van zijn concurrenten op dezelfde markt. De producenten zijn de aanbieders op de markt en de consumenten zijn vragers. Samen bepalen zij een goede prijs op te stellen.
In een grafiek is de lijn van de vragers en aanbieders tegenover gesteld: als de prijs hoger is bieden de aanbieders meer aan, maar de vragers vragen minder. De prijs waarbij de aangeboden en gevraagde prijs gelijk is is de evenwichtsprijs.
Die hoeveelheid die daarbij hoort is de evenwichtshoeveelheid.
Een markt is elk geheel waarbij vragers en aanbieders een prijs van een goed of dienst tot stand brengen, dus elke keer als je voor een product of dienst betaald ben je een vrager op de markt. We zijn ook aanbieders op de arbeidsmarkt. Als vrager of aanbieder moet je keuzes maken. De vragers moeten kiezen of ze geld, en zo ja hoeveel, aan een product willen besteden en de aanbieders moeten kiezen of ze een product of dienst op de markt gaan aanbieden en welke prijs ze daarvoor vragen. Als niemand hun product koopt dan hebben de aanbieders een probleem. De markten die er zijn zijn:
 Goederen en dienstenmarkt  prijs wordt bepaald door vraag en aanbod.
 Arbeidsmarkt  loon wordt bepaald door vraag en aanbod.
 Vermogensmarkt  rente betalen of ontvangen voor banken of mensen die geld willen lenen of investeren.
 Valutamarkt  wisselkoersen worden bepaald door de vragers en aanbieders van valuta (bijv. dollar, euro of de Japanse yen)
Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Voordeel van modellen is dat je bepaalde samenhangen makkelijk kunt (laten) zien. Het nadeel is dat modellen niet altijd gelden; de werkelijkheid is altijd gecompliceerder. Als omstandigheden veranderen kan het model niet meer kloppen.

Marktvorm Voorbeeld Marketinginspanning

Veel aanbieders Land- en tuinbouw Weinig
Eén aanbieder NS, TPG-post Weinig
Veel aanbieders (merken) Nike, Philips, Vodafone Heel veel
Enkele (grote) aanbieders Coca Cola, Pepsi Heel veel

- Geen enkele aanbieder is groot genoeg om de marktprijs te beïnvloeden.
- Er zijn monopolies waarbij er maar één aanbieder is.
- Dit is de meest voorkomende marktvorm: er zijn veel aanbieders waarvan een aantal een klein monopolie hebben. Dit zijn merken, die met veel inspanning proberen populair te worden zodat ze een hogere prijs dan hun concurrenten kunnen vragen.
- Enkele grote aanbieders strijden om de gunst van de consument.

1.2 De arbeidsmarkt
Het ‘centrum voor werk en inkomen’ (CWI) helpt werkzoekenden aan een geschikte baan. Ze hebben veel kennis over de arbeidsmarkt.
De arbeidsmarkt bestaat uit deelmarkten. Bijv. vraag en aanbod van arbeid in de gezondheidszorg, onderwijs en winkels. Je kan als dokter niet zomaar voor de klas gaan staan.
De mensen die voor meer dan 12 uur per week betaald werk hebben of zoeken zijn aanbieders op de arbeidsmarkt, volgens het centraal bureau voor de statistiek (CBS). Die aanbieders kan je weer in 3 groepen verdelen:
 Zelfstandigen: mensen die een eigen bedrijf hebben.

 Mensen in loondienst: mensen die voor een bedrijf of organisatie werken.
 Werklozen: zelfstandigen of mensen in loondienst die (tijdelijk) zonder werk zitten.
De beroepsbevolking zijn dus de zelfstandigen, mensen in loondienst en de werklozen samen die voor meer dan 12 uur per week betaald werk hebben of zoeken.
De vragers van arbeid zijn de bedrijven, instellingen en organisaties die mensen in betaalde dienst hebben, of willen hebben, voor meer dan 12 uur per week. Vacatures zijn de banen waarvoor de werkgever nog geen mensen voor heeft gevonden.
De vraag naar arbeid houdt de banen in die de zelfstandigen en de mensen in loondienst vervullen, plus de vacatures.
De beroepsgeschikte bevolking bestaat uit alle mensen van 15 t/m 64 jaar. Maar als je studeert, kinderen hebt of arbeidsongeschikt bent behoor je niet tot de beroepsbevolking. Het percentage van de beroepsgeschikte bevolking dat inderdaad werk heeft of zoekt noemt men het deelnemingspercentage.
In een stroomdiagram kan je weergeven wat de bewegingen op de arbeidsmarkt zijn:

Volgens het CBS is er sprake van vraag en aanbod als de werkenden 15 t/m 64 zijn, en betaald werken voor meer dan 12 uur per week.
De arbeidsproductiviteit is een begrip waarmee je de toename van de kwaliteit van arbeid kan meten. Het geeft de gemiddelde waarde van de productie per persoon in een bepaalde periode aan. Je berekent de gemiddelde arbeidsproductiviteit door de waarde van de productie in Nederland te delen door de werkzame beroepsbevolking. In werkelijkheid kan een persoon veel productiever dan een persoon zijn, bijv. door goede machines.
Tijd kost geld, dus als een werkende snel een product maakt, kost het niet veel geld. Zo kan je goedkoper worden dan het buitenland. Je hebt dan een goede concurrentiepositie.

In de westerse landen stijgt de arbeidsproductiviteit met 2% per jaar. Onze welvaart verdubbelt per persoon elke 35 jaar.
Ook kan door goedgeschoolde beroepsbevolking de arbeidsproductiviteit stijgen. De kenniseconomie is dan hoog. --> zie verder op
Maar omdat veel mensen in Nederland deeltijd werken, kan je de arbeidsproductiviteit niet bepalen met het aantal werkzame personen. De werkenden worden daarom in arbeidsjaren geteld. Als er wordt vastgesteld dat een werkweek met 36 uur normaal is, tel je het aantal uren bij elkaar op en deel je dat door 36. Dat zijn de volledige banen, dus arbeidsjaren.
De kenniseconomie geeft het belang van kennis in de economie aan. Om de economische groei in de toekomst op peil te houden moet je als bedrijf, maar ook als land, investeren in nieuwe kennis. Met de kenniseconomie van Nederland staat het goed, maar in de toekomst moet het natuurlijk ook goed blijven gaan.
Er moet een goede basis aanwezig zijn om nieuwe producten en technologieën te kunnen ontwikkelen.
In vergelijking met omringende landen heeft Nederland een hoogopgeleide bevolking. De lijn loopt omhoog, want eerst gingen alleen rijke kinderen naar school en bijna alleen maar jongens. Nu is dat helemaal niet meer zo.

1.3 Schoolverlaters
Schoolverlaters zijn de mensen die een opleiding met goed gevolg heeft afgesloten en zich daarna aanbiedt op de arbeidsmarkt. Leerlingen die hun opleiding niet afmaken en zich zonder diploma aanbieden op de arbeidsmarkt worden voortijdige schoolverlaters genoemd.

Schoolverlaters; het belangrijkste deel van de instroom.
- Herintreders; mensen die nu opnieuw werk zoeken nadat ze een tijd geen betaald werk hebben gehad.
- Buitenlanders; ze komen hier werk zoeken en/of aanvaarden.

Het aantal schoolverlaters beweegt mee met de economische groei in Nederland: als het met de economie goed gaat kiezen mensen eerder voor een baan dan voor een vervolgstudie.
Het opleidingsniveau van de schoolverlaters is een aanwijzing voor het aanwezige kennisniveau van de nieuwe beroepsbevolking. Een hoog opleidingsniveau vormt een goede basis voor een moderne en efficiënte productie in Nederland.
De positie van de schoolverlaters op de arbeidsmarkt is goed, omdat ze over het laatste kennisniveau beschikken en flexibel is. Een nadeel is dat ze nog (bijna) geen werkervaring hebben. Het CWI gaat er van uit dat de vmbo-, havo- en de vwo-ers een slechte positie hebben. Dit betekent dat ze werkloos kunnen worden, slechtere arbeidsvoorwaarden hebben en vaker werk krijgen onder het opleidingsniveau. Hoe hoger de opleiding hoe hoger je loon.
Onderzoekers proberen in de toekomst te kijken, om te ontdekken of het met de economie, schoolverlaters en beroepsbevolking wel goed blijft gaan.

REACTIES

M.

M.

Dit is geen samenvatting want die staat letterlijk in mijn boek...

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.