S A M E N V A T T I N G E C O N O M I E M O D U L E 1
Hoofdstuk 1, paragraaf 1
Iedereen heeft wensen die we behoeften noemen. De behoeften die iemand heeft, hangen af van zijn voorkeuren. Om in je behoeften te voorzien, het je middelen nodig. Middelen zijn niet onbeperkt beschikbaar. Hierdoor ontstaat er schaarste. Schaarste betekent dat er niet genoeg middelen zijn om iedereen in zijn behoeften te voorzien.
Middelen zijn alternatief aanwendbaar en de manier waarop je ze gebruikt heet de aanwendingsrichting. Als je de beste aanwendingsrichting voor een middel wilt berekenen, bereken je voor iedere aanwendingsrichting de kosten en de baten. De aanwendingsrichting met de hoogste nettobaten is de beste. Nettobaten = baten – kosten.
De best denkbare alternatieve netto opbrengst heeft een speciale naam: opofferingskosten.
Paragraaf 2
Het totaal aantal middelen dat iemand heeft, is zijn budget. Combinaties van middelen waaraan het budget wordt uitgegeven noemen we productcombinaties.
Het achterhalen welke productcombinaties met een bepaald budget gekocht kunnen worden doe je met behulp van een budgetlijn. De vergelijking van een budgetlijn is B = p1q1 + p2q2, waarin p de prijs van de producten is en q de hoeveelheid. Als het hele budget aan goed 1 wordt uitgegeven geldt q1 = B / p1.
Hoofdstuk 2, paragraaf 1
Het kan zinvol zijn om te ruilen, wanneer beide partijen iets hebben wat gunstig is voor de andere partij. Wanneer beide partijen er baat bij hebben, ontstaat er wederzijds voordeel. De partij die een middel aanbiedt, is de aanbieder. De andere partij is de vrager.
Wanneer er niet geruild wordt in een economie, heet dat een autarkie.
Om te kunnen ruilen moet de ruilverhouding bekend zijn: de waarde van het ene midden uitgedrukt in het aantal eenheden van het andere middel.
Paragraaf 2
De wettige eigenaar van een middel is vastgelegd in eigendomsrecht. Eigendomsrechten kunnen ook betrekking hebben op een idee of creatieve uiting. In dat geval is het eigendomsrecht ook vastgelegd in een patent, ook wel octrooi genoemd. Creatieve uitingen, zoals muziek, beeldende kunst of literatuur worden beschermd door vast te leggen wie de eigenaar is van de intellectuele eigendomsrechten. Dit is het auteursrecht.
Bij een ruil ontstaan transactiekosten: kosten die gemaakt worden voor het maken van een wederzijds voordelige ruil. In bron 2 zijn er een paar voorbeelden van transactiekosten gegeven.
Transactiekosten spelen om twee reden een belangrijke rol in de economie:
- Ze kunnen het wederzijdse voordeel van een ruil teniet doen, waardoor een ruil niet doorgaat.
- Ze verklaren het ontstaan van instituties organisaties die een bepaalde ruil vergemakkelijken doordat ze transactiekosten van die ruil verlagen.
Een ruil gaat niet door als de transactiekosten hoger zijn dan het wederzijdse voordeel van de ruil.
Soms wordt er bij een ruil een contract opgesteld dat bepaald onder welke voorwaarden de ruil plaatsvindt. Zo weten vragers en aanbieders precies waar ze aan toe zijn.
Bron 2
Wat wordt er geruild? |
Voorbeeld van transactiekosten |
Wie maakt deze kosten? |
Geld van de bezoeker in ruil voor een bezoek aan het pretpark. |
Transportkosten: de prijs van het treinkaartje dat de bezoeker heeft gekocht om bij het pretpark te komen. |
De vrager (de bezoeker van het pretpark). |
Geld van de vakantieganger in ruil voor een boeking van een hotel in Spanje voor twee weken. |
Zoekkosten: de tijd die de vakantieganger zoekt om een geschikte vakantiereis te vinden. |
De vrager (de vakantieganger) |
Geld van een klant in ruil voor groenten bij de groenteboer. |
Menukosten: de kosten van de prijs- en informatiekaartjes bij de verschillende groenten in de groentewinkel. |
De aanbieder (de groenteboer) |
Paragraaf 3
In ruil voor een arbeid wordt iets aangeboden. Op die manier ontstaat er een situatie waarin productie en consumptieelkaar afwisselen. Iedereen is zodoende zowel producent als consument.
Hoeveel je verdient per uur is afhankelijk van je arbeidsproductiviteit: jouw productie per gewerkt uur. Er zijn twee manieren waarop je de arbeidsproductiviteit kunt verhogen:
- Scholing
Iemand die beter geschoold is kan dezelfde productie leveren in minder tijd.
- Specialisatie
Door specialisatie wordt het productieproces verdeeld over meerdere mensen en ontstaat er arbeidsdeling: iedereen vervult een deeltaak.
Transactiekosten, specialisatie en arbeidsdeling bepalen samen de organisatievorm: de manier waarop alle activiteiten van een institutie onderling georganiseerd zijn.
Paragraaf 4
Door specialisatie en arbeidsdeling ontstaan productievoordelen: dezelfde productie kan in minder tijd worden geleverd. Productievoordelen kunnen absoluut en comparatief zijn. Bij een absoluut productievoordeel wordt dezelfde productie tegen lagere kosten gerealiseerd. Als iemand een hogere arbeidsproductiviteit heeft dan zijn concurrent, geeft dit een absoluut productievoordeel. Het comparatieve productievoordeel geeft voor iedereen aan in welke activiteit zijn arbeidsproductiviteit relatief het hoogst is.
Hoofdstuk 3, paragraaf 1
Geld heeft drie functies:
- Geld als ruilmiddel.
Een directe ruil, waarbij twee middelen geruild worden, wordt vervangen door indirecte ruil, waarbij een middel eerst wordt geruild voor geld en vervolgens dat geld wordt geruild voor een ander middel.
- Geld als oppotmiddel.
Je kunt besluiten om het geld dat je nu hebt op de bank te zetten, zodat je er later iets voor kunt kopen. Zo is geld een oppotmiddel.
- Geld als rekenmiddel.
Geld als rekenmiddel is een abstracte vorm van geld: bij een rekensom met geld hoeft er geen concreet geld aan te pas te komen. Geld als rekenmiddel is zodoende een waardemeter, want een rekensom met geld gaat altijd over de geldwaarde van middelen.
Paragraaf 2
Er is in de moderne economieën sprake van fiduciair geld: het geld krijgt zijn waarde door het vertrouwen dat mensen er in hebben en niet door het materiaal waarvan het is gemaakt.
Modern geld is fiduciair en komt op twee manieren voor: chartaal geld en giraal geld. Chartaal geld zijn de euromunten en bankbiljetten, giraal geld is alles wat op je bankrekening staat.
Paragraaf 3
Chartaal geld heeft vier waarden:
- Intrinsieke waarde.
De intrinsieke waarde van chartaal geld is de waarde van het materiaal waarvan het geld is gemaakt.
- Nominale waarde.
De nominale waarde van chartaal geld is gelijk aan denominatie: de waarde die op het geld gedrukt staat. De nominale waarde wordt ook wel de extrinsieke waarde genoemd.
- Reële waarde.
De reële waarde van chartaal geld is gelijk aan de koopkracht van geld: de hoeveelheid middelen die je voor het geld kunt kopen. De reële waarde wordt ook wel de interne waarde genoemd.
- Externe waarde.
Iedere regio heeft zijn eigen munt, of valuta. De waarde van een munt uitgedrukt in een andere munt, is de externe waarde. De externe waarde wordt aangeduid met de wisselkoers: de koers waartegen de ene munt geruild kan worden voor een ander munt.
Een euro nu is minder waard dan tien jaar geleden. Dit fenomeen heet geldontwaarding en wordt veroorzaakt door inflatie: de stijging van het algemeen prijspeil.
De wet van Gresham is zo’n 500 jaar geleden ontdekt. ‘Bad money drives out good money.’ Mensen gingen edelmetaal van munten afschrapen, waardoor het dezelfde reële waarde hield, maar de persoon pure winst had. Uiteindelijk bleven er alleen maar geschraapte munten over (bad money).
Paragraaf 4
Het in omloop brengen van chartaal geld en het regulieren van de girale geldhoeveelheid is wettelijk voorbehouden aan een onafhankelijke instantie: de centrale bank. De centrale bank is de bank van de banken. De Nederlansche Bank (DNB) is de centrale bank van Nederland.
Nieuw geld in de omloop brengen heet geldschepping.
De optelsom van al het chartale en girale geld in de omloop is de maatschappelijke geldhoeveelheid. (giraal geld = geen spaartegoeden)
REACTIES
1 seconde geleden