Economie Hoofdstuk 2 Omzet, kosten en winst
2.1 afzet en omzet
Afzet: hoeveelheid verkochte artikelen in een bepaalde periode
Omzet: totale geldbedrag dat voor de verkochte artikelen is ontvangen in een bepaalde periode. Dit gebeurd altijd excl. btw
Omzet= verkoopprijs x afzet
• BTW (Belasting Toegevoegde Waarde): omzet belasting
Er zijn 3 BTW-percentages:
1. 19%(algemeen tarief): Alle goederen die niet onder 0% of 6% vallen. De meeste goederen.
2. 6% (bijzonder tarief of laag tarief): Belangrijke basisgoederen bv. Levensmiddelen (‘eerste levensbehoeften)’, boeken, kranten en tijdschriften.
3. 0%: Bv. Medicijnen, medische hulp en goederen die verkocht worden aan het buitenland.
De consumentenprijs in de winkel is de verkoopprijs inclusief btw.
• Consumentenprijs (in de winkel): de verkoopprijs inclusief BTW
• Een onderneming betaalt btw aan een leverancier. Dit geld krijgen ze terug van de
2.2 marketing
Marketing is verkoopbeleidgericht op de beïnvloeding van de wensen en behoeften van de afnemers.
Marketingsmix (de vier P’s)
1. Productbeleid = welk soort en kwaliteit goederen
Productdifferentiatie: ander producten hebben dan je concurrentie
Productinnovatie: vernieuwing van je assortiment
A-merken of B-merken of huismerken
2. Prijsbeleid = vaststellen van de hoogte van de verkoopprijs
A-merken – hogere prijs – betere kwaliteit
Aldi/Lidl – laagst mogelijke prijs
Kortingen meer verkopen
Prijsafspraken (hoeveel het mag kosten) – dit is verboden
3. Plaatsbeleid = vestigingsplaats, wijze waarop product/dienst wordt aangeboden
Bereikbaarheid, parkeerplaats, gemeentelijke bestemmingsplan
E- commerce via internet
4. Promotiebeleid = de aandacht trekken van de consument
Info geven over het bedrijf/artikel
Reclame advertentie, commercials, huis-aan-huisfolders, sponsoring
Verkoopacties weekaanbiedingen, klantenkaart, spaarzegels
Nederlandse Reclame Code regels waar reclame aan moet voldoen
Misleidende reclame verboden
Bewust onjuiste/onvolledige info geven
Deze 4 P’s horen goed op elkaar afgesteld te zijn.
2.3 loonkosten en arbeidsproductiviteit
Nettoloon = brutoloon + werkgeversvergoeding – premie ouderdomspensioen – loonheffing- premies werknemersverzekering – bijdrage zorgverzekering – inhouding loonkosten/levensloopregeling
Loonkosten werkgever = brutoloon + sociale lasten werkgever
De wig is het verschil tussen de loonkosten voor de werkgever en het nettoloon dat de werknemer ontvangt. Het wig bestaat uit loonheffing, de door werknemers betaalde premies en bijdrage zorgverzekering, de looninhoudingen en de door werkgevers betaalde premies.
Wig = loonkosten – nettoloon
Stijging wig(stijging van belasting, premies en inhouding) is negatief voor de werk gelegenheid, de ondernemers nemen minder mensen aan, en er zullen meer zwartwerkers komen om de kosten te omzeilen.
Arbeidsproductiviteit = gemiddelde productie per werkende per tijdseenheid
De arbeidsproductiviteit kan stijgen door:
1. Mechanisatie, automatisering, robotisering machines nemen de taken van mensen over, er zijn de minder mensen nodig en er word nog even gemaakt of soms meer.
2. Scholing met een goed opleiding kan je beter/sneller produceren.
3. Betere arbeidsomstandigheden werknemers in de bouw moeten helm, kantoorpersoneel een goede stoel, als er minder mensen ziek zijn, hoeven er minder vervangers op te roepen.
4. Betere arbeidsverdeling elke werknemer heeft zich gespecialiseerd en werkt daardoor sneller en efficiënter en dus goedkoper.
De stijging van de arbeidsproductiviteit leidt tot daling van de loonkosten per product.
2.4 overige kosten
Kosten van de ingekochte producten
Handelsondernemingen kopen en verkopen van goederen zonder dat ze bewerkt zijn
De inkoopprijs in een handelsonderneming is de prijs van de ingekochte goederen die vervolgens weer worden doorverkocht.
Industriële onderneming maken van ingekochte grondstoffen en halffabricaten nieuwe producten.
Deze grondstofkosten en halffabricatenkosten zijn inkoop kosten van de fabrikanten.
Afschrijvingskosten: Bij afschrijvingen gaat het om de waardedaling van vaste kapitaalgoederen.
Huisvestingskosten: Dit zijn de kosten die verband houden met de huisvesting van de onderneming, zoals de huur van een winkelpand, de rentekosten van hypothecaire lening, de verlichtingskosten en de verwarmingskosten.
Kosten van diensten van derden
Het gebruik maken van andere ondernemingen bijv.: transportkosten, verzekeringskosten, kosten van een schoonmaakbedrijf, kosten van een accountant
Afschrijvingskosten
Afschrijving is de waardedaling van vaste kapitaal goederen zoals gebouwen, machines, transportmiddelen en winkelinrichting
Berekening : afschrijving per jaar = aanschafwaarde – restwaarde
Levensduur
Als er geen vaste waardedaling is, wordt er afgeschreven met een vaste percentage van de boekwaarde
Huisvestiging kosten
Als er wordt gehuurd moeten de huurkosten betalen. Als je gekocht heb moet je rentekosten betalen en letten op de afschrijvingskosten
Verder gelden hier ook de verlichtkosten en verwarmingskosten.
Overige kosten
Verkoopkosten verkoop stimuleren, bv. Reclame kosten
Voorraadkosten bederf, diefstal, kapot vallen van producten en opslaan kosten
2 verschillende afschrijvingsmethoden:
1. De afschrijvingskosten zijn elk jaar hetzelfde bedrag:
Jaarlijkse afschrijving = Aanschafwaarde – Restwaarde
Aantal jaren
2. Elk jaar wordt een vast percentage van de boekwaarde afgeschreven. De boekwaarde op een bepaald moment is de aanschafwaarde min alle afschrijvingen tot dat moment. Deze afschrijvingsmethode wordt gebruikt bij bijv. auto’s die vooral in het begin snel in waarde dalen.
2.5
Bedrijfskosten zijn alle kosten die een onderneming, deze kosten worden aan klanten doorberekend in de verkoopprijs. Je kunt deze kosten onderscheiden in vaste kosten en variabele kosten.
Vaste (of constante) kosten: veranderen nooit, bijv. personeelskosten.
Variabele kosten: veranderen als er meer of minder wordt geproduceerd/verkocht, bijv. inkoopkosten
De kosten per eenheid zijn te berekenen door de totale bedrijfskosten te delen door het aantal geproduceerde goederen.
De kosten per eenheid dalen naarmate de hoeveelheid producten stijgt.
Productie en consumptie leiden tot milieuvervuiling en uitputting van het milieu. De kosten hiervoor behoren tot maatschappelijke kosten.
Maatschappelijke kosten zijn kosten van consumptie en productie die worden afgewenteld op de hele samenleving. ‘De vervuiler (vervuilende bedrijven, consumenten) betaalt.’
Voorbeeld kosten berekenen;
Een onderneming verkoopt fietsen voor gemiddeld €999 per stuk. De constante kosten van de onderneming bedragen €400.000 per jaar. De variabele kosten per fiets zijn gemiddeld €440.
Gevraagd;
Bereken de kosten per fiets als er 500 fietsen worden verkocht.
Oplossing;
Totale kosten = totale constante kosten + totale variabele kosten
Totale kosten = €400.000 + (500fietsenx€440) = €620.000
Kosten per fiets = €620.000 : 500fietsen = €1240
§2.6 (Winst en Verlies)
Verkoopprijs
Inkoopprijs
Afzet
Brutowinst per product
Inkoopwaarde verkochte goederen
Omzet
Totale brutowinst
Alle overige kosten
Nettowinst
Brutowinstopslagpersentage
Rekenmachine
Verkoopprijs = € 20, -
Inkoopprijs = € 15, -
Afzet = 1.000 stuks
Alle overige kosten = € 2.000, -
Brutowinst per product = verkoopprijs – inkoopprijs
20 – 15 = 5
Totale brutowinst = afzet x brutowinst per product
1.000 x 5 = 5.000
Totale brutowinst = omzet ( verkoopprijs x afzet ) –
inkoopwaarde verkochte goederen ( inkoopprijs x afzet)
( 20 x 1.000 ) 20.000 – ( 15 x 1.000 ) 15.000 = 5.000
Nettowinst = totale brutowinst – alle overige kosten
5.000 – 2.000 = 3.000
Brutowinstopslagpercentage = brutowinst : ( 1% x inkoopwaarde )
5.000 : ( 1% x 15.000 )
5.000 : ( 15.000 x 0,01 )
5.000 : 150 = 33.33%
Redenen voor een onderneming om winst te maken:
1. Winst in het inkomen van de eigenaar.
(Als de eigenaar wil graag een goed inkomen en daarom moet het bedrijf winst maken)
2. Winst heeft een bedrijf nodig om te kunnen bestaan.
(Als een onderneming verlies blijft draaien gaan ze om een gegeven moment failliet)
3. Winst kan een bedrijf apart zetten voor slechte tijden.
(Als het bedrijf een deel van de winst opzij zet en dit bewaard voor een tijd dat het slecht gaat kunnen ze dan tekorten aanvullen)
4. Winst is nodig om het bedrijf te kunnen uitbreiden.
(Als de vraag naar een product stijgt heb je geld nodig om nieuwe machines, grotere opslagruimte, ect. te kunnen kopen)
5. Winst is nodig om geld te kunnen lenen.
(Als je als onderneming geld wilt lenen is het handig als je winst maakt, hierdoor heeft een bank meer vertrouwen in je onderneming en zullen ze je dus sneller geld lenen)
REACTIES
1 seconde geleden
C.
C.
cooooowl, ik leer veel, en dit helpt erbij :)
14 jaar geleden
Antwoorden