Monetair beleid & Consumenten en producenten

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 2074 woorden
  • 3 maart 2003
  • 15 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
15 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Monetair Beleid
1. Inleiding en herhaling

Chartaal en giraal geld vormen samen de maatschappelijke geldhoeveelheid in een land. Het gaat daarbij om de geldhoeveelheid dat in handen is van het publiek. Als de maatschappelijke geldhoeveelheid toeneemt, spreek je van geldschepping. Als de maatschappelijke geldhoeveelheid afneemt, noem je dat geldvernietiging. De belangrijkste bron van geldschepping is de kredietverlening door banken. Maar ook een materieel overschot op de betalingsbalans leidt tot geldschepping. Dan stroomt er immers meer geld een gebied in dan dat er uitstroomt.
Spaartegoeden of termijndeposito’s vallen niet onder de maatschappelijke geldhoeveelheid. Ze zijn wel om te zetten in chartaal of giraal geld, secundaire liquiditeiten.
Chartaal en giraal geld dat in handen is van het publiek noemen we primaire liquiditeiten. Primaire en secundaire liquiditeiten samen, voor zover in handen van het publiek, worden de liquiditeitenmassa genoemd.
De verhouding tussen de liquiditeitenmassa en de waarde van het netto nationaal product heet de nationale liquiditeitsquote.
Sinds 1 januari 1999 zijn twee doelen alleen nog maar te bereiken op Europees niveau, het gaat om:
1. Het bereiken van een stabiel prijspeil, dus het tegengaan van inflatie.
2. Het bereiken van materieel evenwicht op de betalingsbalans.

2. De grote lijnen van het beleid van de Europese Centrale Bank.

In het monetaire beleid staat het handhaven van prijsstabiliteit voorop.
Om prijsstabiliteit te verzekeren stuurt de ECB bij via de rentestand en de geldhoeveelheid. De middelen die ze daarvoor heeft worden de instrumenten van het monetair beleid genoemd. Rente en geldhoeveelheid zou je kunnen beschouwen als intermediaire [=tussengelegen] variabelen.
De besluiten over het beleid in de monetaire unie worden genomen door de raad van bestuur van de ECB.
2.1 Algemene banken betalen elkaar via de rekeningen die zij bij centrale banken aanhouden. Het saldo, de kaspositie, schommelt de hele dag; dat komt doordat rekeninghouders geld overmaken.
Omdat de centrale banken geen rente vergoeden op positieve saldo’s en de algemene banken maar beperkt rood mogen staan, zullen de algemene banken proberen bij kastekorten van elkaar kasgeld te lenen. Het resultaat is uiteindelijk een geldmarkttekort of een geldmarktoverschot. Bij een tekort moeten de algemene banken een beroep doen op de centrale banken en dus krediet opnemen.
In geval van een geldmarktoverschot kan de ECB de algemene banken verplichten een gedeelte van hun kasgeld vast te zetten bij de centrale banken. Deze kasreserve mogen de algemene banken niet meetellen als dekking. Ze krijgen er wel rente over.
De ECB neemt de beslissingen over rentepercentage en totale omvang van de kredieten. De nationale centrale banken voeren vervolgens deze beslissingen verder uit.
2.2 De ECB probeert niet een vaste koers van de euro ten opzichte van de dollar of de yen te handhaven. Het tegengaan van inflatie staat voorop. De externe waarde van de euro [de koers] zal dus bepaald worden door de interne waarde [de koopkracht]. De nationale centrale banken hebben een deel van hun monetaire reserves in de vorm van yens, goud en dollars overgedragen aan de ECB.
De enige taak die voor de nationale centrale banken nog overblijft, is het bedrijfseconomisch toezicht op banken, beleggingsinstellingen en wisselkantoren.
De belangrijkste taken van de centrale bank zijn:1. Taken van de ECB:- Het voeren van monetair beleid om inflatie te voorkomen.- Het bevorderen van het girale betalingsverkeer in de muntunie.- Het leiding geven aan de uitgifte van eurobank- biljetten en euromunten.- Het beheren van goud- en deviezenvoorraad van de landen van de muntunie.2. Taken van de nationale centrale banken: - Uitvoerende taken in opdracht van de ECB.- Toezicht houden op banken, beleggings- instellingen en wisselkantoren.- Het functioneren als kassier van de nationale staat.

3. Het monetair beleid nauwkeuriger bekeken.

3.1 De belangrijkste verschillen tussen de balans van een algemene bank en die van een centrale bank zijn:
1. De bankbiljetten horen bij een gewone bank onder de post ‘kas’ thuis, aan de linkerkant van de balans. Bankbiljetten dienen voor een bank als dekking ten opzichte van de vorderingen van rekening-couranthouders. Op de balans van een centrale bank staan bankbiljetten echter aan de rechterkant. Bankbiljetten vormen voor de centrale bank dus een schuld. Die schuld wordt gedekt door de voorraad goud en deviezen.
2. Een algemene bank heeft als rekeninghouders vooral burgers en bedrijven. Aan deze groepen leent een algemene bank ook uit. Een centrale bank heeft aan beide kanten van de balans vooral te maken met andere banken en met de rijksoverheid.
3. De kasliquiditeit van een gewone bank bereken je op een andere manier dan de dekking van een centrale bank:
Kasliquiditeit = kas + tegoed bij de centrale bank
Vorderingen rekening-couranthouders

Dekking centrale bank = voorraad goud – deviezen
Bankbiljetten + vordering rekening couranthouders
3.2 Europees Stelsel van Centrale Banken:
Activa Vereenvoudigde Balans ECB Passiva
GoudvoorraadDeviezenvoorraadVaste voorschottenBeleningenMarginale voorschottenOverige activa-posten bankbiljetten in omloopverplichtingen rek.cour.houders,waaronder:- saldo algemene banken- kasreserves algemene banken- schatkistsaldi- saldo andere ingezetenenuitgegeven schuldbewijzenoverige passiva-posten
Dit stelsel van centrale banken omvat de nationale centrale banken en de Europese Centrale Bank.
· Goud en de deviezen: het betreft hier de waarde van de goud- en deviezenvoorraad, voor zover die niet is overgedragen aan de ECB.
· Vaste voorschotten of de langlopende herfinanciering: kredieten tegen onderpand aan algemene banken met een looptijd van drie maanden.
· Beleningen of de basisherfinanciering: kredieten tegen onderpand aan algemene banken met een looptijd van twee weken.
· Marginale voorschotten: kredieten met een looptijd van slechts één dag.
· Bankbiljetten: Eurobiljetten.
· Kasreserverekeningen: de bedragen die de algemene banken moeten ‘parkeren’ bij de centrale banken als de ECB vindt dat de algemene banken over te veel liquiditeiten beschikken.
· Schatkistsaldi: uit deze post blijkt dat elke nationale centrale bank ook fungeert als kassier van de betreffende rijksoverheid.
· Uitgeven schuldbewijzen: schuldpapier uitgegeven door de ECB en door de nationale centrale banken.
3.3 Het ESCB zorgt ervoor dat de banken altijd geld bij haar moeten lenen. Dit doet ze door de banken te verplichten een deel van hun geld op een rekening van de nationale centrale bank te zetten. Zo bepaalt het ESCB uiteindelijk de rente op de geldmarkt in enge zin. De banken moeten deze rente doorberekenen aan hun klanten.
1. Kasreserve; de ECB kan de algemene banken verplichten geld te storten op de rekening van hun nationale centrale bank. Hierdoor kan de ECB de geldmarkt krapper maken.
2. Leningen [van kasgeld] door de centrale banken aan de algemene banken; banken betalen over deze leningen rente aan de centrale bank. Looptijd verschilt van drie maanden [bij langlopende herfinanciering] tot twee weken [basisherfinanciering].
3. Deviezenswaps en aan- en verkoop van waardepapieren; het kan voorkomen dat de ECB heel snel wil ingrijpen in de situatie op de geldmarkt, dat kan met:
3a. Aan- of verkoop van waardepapieren.
3b. Een deviezenswap [swap=ruil]

4. De geschiedenis van het monetair beleid.

4.1 DNB heeft tot in de jaren zeventig een geldhoeveelheidbeleid gevoerd. Daarbij ging het om het constant houden van de nationale liquiditeitsquote: de verhouding tussen de liquiditeitenmassa en het netto nationaal product. DNB ging ervan uit dat de kans op inflatie gering was, zolang de liquiditeitenmassa niet sneller toenam dan het nationaal product.
DNB is aan het eind van de jaren zeventig overgestapt op een beleid waarin het handhaven van een vaste koers van de gulden ten opzichte van de Duitse mark centraal stond.
4.2 De ECB wenst de inflatie in de eurolanden beneden de 2% per jaar te houden. Daarom letten ze op de groei van de liquiditeitenmassa. Als de nationale liquiditeitsquote stijgt, zou dat inflatie tot gevolg kunnen hebben.
De conjuncturele verschillen in de eurozone maken het voor de ECB niet bepaald makkelijk het juiste beleid te voeren.
4.3 De ECB moet bij het voeren van het monetair beleid voortdurend moeilijke keuzes maken. De belangrijkste daarvan zijn:
- Het is mogelijk dat de conjunctuur in verschillende landen in de eurozone niet gelijk op gaat.
- De ECB houdt vooral de binnenwaarde, koopkracht, van de euro in de gaten. De ECB heeft tot taak de geldontwaarding te bestrijden. De Externe waarde van de euro, wordt in principe bepaald door de markt.

Hoofdstuk 3: Consumenten en producenten

Het grensnut is de extra behoeftebevrediging die je ondervindt door de volgende eenheid van een goed.
Oorzaken van verschillen in consumptiegewoonten kunnen zijn:
1. Status en inkomen
2. scholing
3. klimaat
4. reclame
5. opkomst nieuwe producten
6. gezinssamenstelling
7. mode
8. woonomgeving
9. geldvermogen
De economie gaat ervan uit dat een consument streeft naar een zo groot mogelijke behoeftebevrediging, dat wil zeggen: een zo groot mogelijke welvaart. Bij dit streven moet de consument altijd rekening houden met twee beperkingen: de hoogte van zijn inkomen en de prijzen van de goederen.
Bij elke prijsverandering zullen er verschuivingen optreden in het pakket goederen dat een consument koopt.
Soorten goederen en voorkeuren:
1. primaire goederen, keuze- en luxegoederen
2. substitutie- en complementaire goederen.
Bij primaire goederen of gewoontegoederen denken we bijv. aan brood of melk. De consument heeft weinig macht en kan weinig eisen stellen.
Bij keuzegoederen kan men meer eisen stellen. Keuzegoederen hebben vaak een betere kwaliteit.
Bij luxegoederen kan de consument nog meer eisen stellen en is zijn machtspositie nog groter, ook wel exclusieve goederen.
Substitutiegoederen of vervangingsgoederen zijn bijv. bruin en wit brood. Je kunt ze vervangen door elkaar.
Complementaire goederen of aanvullende goederen zijn bijv. auto’s en benzine.\
3.2 De individuele vraag naar een bepaald goed – dat is hoeveelheid die één consument vraagt – van de volgende factoren afhankelijk is:
1. voorkeuren van die consument
2. prijs van het betrokken goed
3. prijzen van de andere goederen
4. inkomen van de consument
Bij de collectieve vraag van een goed let je op de vraag van de consumenten gezamenlijk. Hierbij is nog een vijfde punt :
5. het aantal consumenten
De algemene individuele-vraagfunctie ziet er zo uit:
Q = f [P1, P2, P3, P4, …, i]
Hier staat dat een individueel gevraagde hoeveelheid van een goed, q, afhankelijk is van de prijs van het goed, P1, van de prijzen van andere goederen: andere P’s en van het inkomen, i.
Een vraagcurve heeft een dalend verloop, bij een lagere prijs, een grotere hoeveelheid van een goed gevraagd dan bij een hoge prijs.
Naast de individuele-vraagcurve kennen we ook een collectieve-vraagcurve. Deze geeft weer hoeveel de consumenten gezamenlijk bij uiteenlopende prijzen vragen.
Verschuivingen van de collectieve-vraagcurve kunnen in het algemeen het gevolg zijn van:
1. verandering van de voorkeuren van de consumenten
2. verandering van de prijzen van andere goederen
3. verandering van de inkomens van de consumenten
4. verandering van het aantal consumenten
Verschuiving van de individuele-vraagcurve komt ook voor, oorzaken zijn punt 1, 2 en 3.
Verband tussen de prijs en de collectief gevraagde hoeveelheid kun je met behulp van een vergelijking weergeven > collectieve-vraagfunctie:
Qv = -20p + 1200 [p is de prijs in guldens per kist Qv is het aantal kisten]
3.3 inelastisch > de vraag naar bijv. brood is vrij ongevoelig voor veranderingen in de prijs.
Elastischer > vraag naar bijv. auto’s; als de prijs stijgt, gevraagde aantal auto’s daalt.
Elasticiteitscoëfficient > mate van prijsgevoeligheid van de gevraagde hoeveelheid drukken we zo uit:
Ev = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid.
Procentuele verandering van de prijs van dit goed
Volkomen inelastisch > als de prijs verandert, en de gevraagde hoeveelheid blijft ongewijzigd [dat is bij de eerste levensbehoeften]
Inelastische vraag > als op een prijsverandering een procentueel kleinere verandering van de vraag volgt.
Elastische vraag > de vraag verandert procentueel meer dan de prijs.
Omzet is gelijk aan de verkochte hoeveelheid x de prijs.
3.4 de wet van Engel: bij stijging van inkomen, het percentage ervan dat de consumenten aan voeding uitgeven, daalt.
De curve die ontstaat heet de Engel-kromme
Beneden een drempelinkomen geeft de consument voor een luxegoed niets uit.
Als onze uitgaven voor een goed dalen bij een stijgend inkomen, noemen wij zulke goederen inferieure goederen.
3.5 als een producent geen invloed kan uitoefenen op de prijs waarvoor de consumenten zijn product kopen > hoeveelheidsvariatie of hoeveelheidsaanpassing.
De meeste producenten kunnen wél invloed op hun verkoopprijs uitoefenen > prijsvariatie of prijszetting.
3.6 alle kosten van een producent opgeteld noemen we de totale kosten.
Totale constante kosten > veranderen niet met de productie-omvang
Totale variabele kosten > veranderen wel met de productie-omvang
Break-even-afzet > de hoeveelheid waarbij er geen winst of verlies is.
3.7 individuele-aanbodcurve > geeft aan welke hoeveelheden een individuele producent bij uiteenlopende prijzen aanbiedt.
Winstmaximalisatie > streven naar een zo groot mogelijke winst.
Collectieve-aanbodcurve > optelling van de individuele-aanbodcurven
3.8 als ondernemingen bij dezelfde prijs meer of minder aanbieden dan voorheen, spreken we van een verschuiving van de aanbodcurve. Oorzaken:
1. verandering van de prijzen van de productiemiddelen
2. verandering van de productiviteit van de productiemiddelen, door het toepassen van nieuwe technieken of door scholing
3. collectieve-aanbodcurve verschuift verder als het aantal aanbieders verandert.
3.9 met de prijselasticiteit van de aangeboden hoeveelheid brengt men tot uitdrukking hoe sterk de aangeboden hoeveelheid reageert op een prijsverandering:
Ea = percentage verandering van de aangeboden hoeveelheid van een goed
Percentage verandering van de prijs van een goed

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.