Module 1, Hoofdstuk 2, Consumeren
1. Hoe consumenten in hun behoeften voorzien
Consumeren: mensen verbruiken of gebruiken goederen en diensten, om in hun behoeften te voorzien.
Meestal gaat het om goederen en diensten die geproduceerd moeten worden.
(een deel gebeurt bij mensen thuis)
• Trui breien
• Taart bakken
• Schuur schilderen
Duurzame consumptiegoederen: goederen die langer dan één keer mee gaan. Ze slijten wel maar je kunt ze vaker gebruiken. (fiets, auto, wasmachine enz.)
Niet-duurzame consumptiegoederen: goederen die je in één keer verbruikt. (brood, een glad met appelsap (het glas gebruik je vaker, maar de appelsap word in één keer verbruikt.)
2. Het huishoudbudget
2.1 Begroting
Begroting/budget: een overzicht van te verwachten ontvangsten en uitgaven in de komen de periode.
• Je kunt vooraf zo goed mogelijk bepalen wat je wel en niet kunt uitgeven
• Je kunt steeds de echte uitgaven vergelijken met de geplande.
De begroting heeft twee kanten:
• Ontvangsten
• Uitgaven
Ontvangsten
De ontvangsten van bijvoorbeeld huishouding zijn tamelijk overzichtelijk en komen regelmatig binnen.
• Één of twee maandsalarissen of een uitkering
• Eens per kwartaal kinderbijslag zolang kinderen jonger zijn dan 18 jaar
• Eens per jaar vakantiegeld
Uitgaven
De uitgaven kant van de begroting ziet er heel anders uit.
Er zijn 3 verschillende categoriën:
• Vaste lasten - Betalingen die steeds opnieuw terugkomen omdat je een bepaalde verplichting op je hebt genomen.
(huur, hypotheekrente enz,)
• Incidentele grote uitgaven - Geld wat opzij gelegd moet worden voor een 1 malige grote uitgaven (wasmachine gaat kapot en moet vervangen worden, aanschaf nieuwe fiets, vakantie)
• Dagelijkse uitgaven - Uitgaven die je dagelijks doet bij de supermarkt, slager, bakker, op de markt, benzinepomp enz.
2.2 Wat doet het NIBUD
NIBUD: Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
Wat doet het NIBUD?
Het NIBUD helpt ons om de ontvangsten en uitgaven met elkaar in de pas te laten lopen (dus dat de ontvangsten en uitgaven beetje gelijk aan elkaar zijn)
3. Het koopgedrag
3.1 Budgetonderzoek
Budgetonderzoek: de manier waarop huishoudingen hun geld uitgeven.
3.2 Consumptiepatroon
Het consumptiepatroon is het gevolg van:
• Economische factoren
• Sociale factoren
• Demografische factoren
Economische factoren:
• Voorkeuren van de consumenten
• Prijzen van goederen en diensten
• Hoogte, stabiliteit en de vooruitzichten van het inkomen
• Bezit van spaargeld en andere vermogen
• Mogelijkheden om geld te lenen
• Beschikking over vrije tijd
Sociale factoren:
• Beroep dat man of vrouw uitoefent
• Levensgewoonten
• Verschillende groepen waartoe men behoort (buurt, vereniging, clubs, werk enz.)
Demografische factoren:
• Leeftijd
• Gezinssamenstelling
• Burgerlijke staat
4. Jonge consumenten
Producenten zijn bewust op de koopgedrag van de jeugd. Omdat jongeren sneller bereid zijn dingen te kopen, kijken ze naar de producten dat veel gekocht word door jongeren.
5. Reclame
5.1 Wat is reclame
Reclame: door reclame te maken zorg je ervoor dat mensen je product gaan kennen en gaan kopen.
Reclame dikt de positieve eigenschappen van een product aan, daarin word vaak heel erg overdreven. Negatieve punten worden weggelaten of afgezwakt.
Reclame word door producenten gebruikt als een wapen in de concurrentiestrijd.
Functie van reclame: informatie geven en verleiden, maar ook misleiden.
Promotie: reclame en niet-commerciële communicatie samen
5.2 Navolging
Demonstratie-effect: je laat hierbij zien dat je iets duurs kan betalen.
Keeping up with the Joneses: het koopgedrag laten bepalen door de aankopen van andere mensen. (buren, vrienden, chef op kantoor)
5.3 Consumentenbelangen
Consumentisme: een beweging die ijvert voor meer recht en macht van de consument, en ook de consumptie makkelijk aanvaardbaar wil laten zijn.
6. De overheid en de consumptie
6.1 Consumentenbeleid
Consumentenbeleid: het beschermen en helpen van de individuele consument bij zijn keuze van goederen en diensten.
Rente percentage: rente per jaar / gemiddeld geleend bedrag x 100% = rente percentage
6.2 Consumptiebeleid
Consumptiebeleid: hiermee willen ze het consumeren beïnvloeden.
Ze wil nadelen die aan het consument verbonden zijn zo veel mogelijk tegen gaan.
(invoering rookverbod in publieke ruimten)
Nadelen van consumptie zijn ook te zien door:
• Geluidsoverlast
• Vervuiling van wateren, bomen en lucht
Met behulp van milieu wetten kan de overheid hier tegen optreden.
Duurzame ontwikkeling: huidige productie en consumptie zo inrichten dat de behoeftebevrediging van de generaties na ons niet in gevaar komen.
Module 1, Hoofdstuk 3, De vraag van consumenten.
1. De vraag en de vraaglijn
1.1 Wat vragen consumenten?
De goederen die de consumenten kopen bij de producenten, voldoen zoveel mogelijk aan de wensen van de consumenten zelf.
Marktonderzoekers: proberen op te sporen welke wensen consumenten hebben en door welke factoren de vraag naar een product wordt bepaald.
4 economische factoren:
• Prijs van het goed
• Prijs overige goederen
• Voorkeuren consument
• Inkomen of budget van consument
Prijs van het goed
Consumenten kopen meer als de prijs laag is, en minder als de prijs hoog is.
Prijs overige goederen
Consumenten kopen een ander goed als de prijs van het vervangende goed omhoog gaat.
(de prijs van de peren gaat omhoog dus men gaat meer appels kopen)
Voorkeuren consument
Als er in de winter meer behoefte is aan warme kleding dan in de zomer, wil de consument in de winter meer vraag naar truien en winterjassen.
Inkomen of budget van consument
Vraag naar een goed neemt toe als inkomen groter wordt.
(vraag naar vakantie enz.)
Maar vraag kan ook afnemen als inkomen groter wordt.
(ipv rijst eet men bijvoorbeeld gebak, dan neemt de vraag naar rijst af)
1.2 De individuele vraaglijn
Ceteris-paribus-voorwaarde: Om het verband tussen vraag en aanbod duidelijk te maken, gaan we er vanuit dat de andere factoren gelijk blijven.
(onder gelijkblijvende omstandigheden)
Vraaglijn: laat zien wat een consument bij uiteenlopende prijzen van plan is te kopen.
In een assenstelsel staat de verkoopprijs op de verticale as, de gevraagde hoeveelheid op de horizontale as.
Individuele vraaglijn: als het gaat om de vraag van één consument.
1.3 De collectieve vraaglijn
Collectieve vraaglijn: vraaglijn die laat zien welke hoeveelheden van een goed de gezamenlijke consumenten willen kopen bij uiteenlopende prijzen van dat goed.
(bij elk prijs niveau moet je alle individuele consumenten op tellen dan heb je de collectieve vraag)
1.4 De vraagvergelijking
De vergelijking van een rechte vraaglijn:
Qv = ap + b
Qv = gevraagde hoeveelheid
P = prijs van het goed
B = gevraagde hoeveelheid als p=0
A = richtingscoëfficiënt
Aangenomen wordt dat: a < 0 en b > 0
A = in een vergelijking negatief omdat consumenten bij een lagere prijs meer willen kopen dan bij een hogere prijs.
2. Verschuiving lans en van de vraaglijn
Verschuiving langs de vraaglijn
Als je een collectieve vraaglijn hebt en de prijs van het product veranderd dan zien we een verschuiving langs de vraaglijn.
Wanneer blijft de vraaglijn op zijn plek liggen?
Al bij lagere prijzen de vraag hoog is en bij hogere prijzen de vraag laag is.
Verschuiving van de vraaglijn
Als je een collectieve vraaglijn heb en daar veranderd de vraag van dan verschuift de lijn in zijn geheel.
De vraaglijn verschuift door veranderingen van:
• Prijs van een ander product
• Voorkeuren
• Inkomen of budget
• Aantal vragers
Verandering van de prijs van een ander product
• Substitutiegoederen
• Complementaire goederen
Substitutiegoederen: goederen die elkaar kunnen vervangen.
(Koffie en thee, auto en openbaar vervoer, huurhuizen en koopwoningen)
Hiervoor geldt: als de prijs van het ene goed stijgt, neemt de vraag naar het andere goed toe.
(als de prijs van koffie stijgt gaan de mensen liever thee drinken dus dan schuift de lijn van thee naar rechts)
Complementaire goederen: goederen die samen gebruikt worden.
(koffie en koffiemelk, auto en benzine)
Dus als de prijs van koffie stijgt dan gaan de mensen minder koffiedrinken maar dan is er dus ook minder vraag naar koffiemelk.
Hiervoor geldt: als de prijs van het ene goed stijgt, schuift de vraaglijn van het andere goed naar links.
Verandering van voorkeuren
Consumenten krijgen meer behoefte aan een product door bijvoorbeeld invloed van het seizoen. Voorkeuren veranderen.
Hiervoor geldt: als een consument een grote behoefte heeft voor iets dan schuift de lijn naar rechts, neemt deze behoefte af dan schuift hij naar links.
Door reclame proberen ze de consument van producten te overtuigen zodat deze het product koopt en de vraaglijn naar rechts verschuift.
Verandering van het inkomen of het budget
Bij een stijging van het budget of inkomen gaat de consument meer kopen. Hij heeft meer geld en koopt dan bijvoorbeeld meer merkkleding.
Hiervoor geldt: bij een stijging van het inkomen schuift de lijn naar rechts (mensen gaan meer kopen) en bij een daling naar links.
Maar dat geld niet voor alles:
inferieure goederen: goederen waarvan de vraag afneemt bij een stijging van het inkomen. Mensen vervangen bij stijging van het inkomen dit product door een product van betere kwaliteit. (als je inkomen stijgt en je gaat merkkleding kopen dan daalt de kleding productie van minder goede kwaliteit)
Hier geldt: bij stijging van het inkomen schuift de lijn van inferieure goederen naar links, en bij daling van het inkomen schuift de lijn van inferieure goederen naar rechts.
Verandering aantal consumenten
Bij stijging van het aantal consumenten, tel je de gevraagde hoeveelheden van meer mensen op. Dan neemt de totale vraag naar het product toe.
Hiervoor geldt: bij toename van het aantal consumenten schuift de collectieve vraaglijn naar rechts en bij afname van aantal consumenten schuift de collectieve vraaglijn naar links.
3. De prijselasticiteit van de vraag
3.1 Wat is de prijselasticiteit van de vraag?
Prijselasticiteit van de vraag: geeft aan met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als de prijs met 1% verandert.
Ev = prijselasticiteit
De procentuele verandering van de
gevraagde hoeveelheid
Ev =
De procentuele verandering van de prijs
4. Elastische en inelastische vraag
4.1 (prijs) inelastische en (prijs) elastische vraag
Inelastische vraag: vraag naar een goed waarbij de procentuele hoeveelheidverandering groter is dan de procentuele prijsverandering; elasticiteit ligt tussen -1 en 0.
Elastische vraag: vraag naar een goed waarbij de procentuele hoeveelheid groter is dan de procentuele prijsverandering; de elasticiteit is kleiner dan -1.
Goederen met een elastische vraag:
• Luxe goederen
• Goederen die makkelijk te vervangen zijn
Goederen met een inelastische vraag:
• Goederen die noodzakelijk zijn
• Goederen die je moeilijk kunt vervangen
• Goederen die dus minder gevoelig zijn voor een prijswijziging
4.2 De volkomen inelastische vraag
Volkomen inelastische vraag: de gevraagde hoeveelheid blijft gelijk bij een prijsverandering.
• Afzet blijft constant
• Vraaglijn is een verticale lijn
• Ev = 0
Bij een volkomen elastische vraag reageren de consumenten zeer sterk op de prijsverandering
De vraaglijn is dan horizontaal.
Er geldt: Ev = -∞ (de elasticiteit is oneindig groot)
REACTIES
1 seconde geleden
C.
C.
Meer voorbeelden benoemen bij meerdere namen van eigenschappen.
13 jaar geleden
Antwoorden