Scholieren tussen 13 en 17 jaar gezocht!

Doe mee aan dit korte onderzoek over statiegeld en maak kans op 20 euro Bol.com tegoed

Meedoen

Module 7

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 3859 woorden
  • 23 april 2007
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Welke studie past bij jou? Doe de studiekeuzetest!

Twijfel je over je studiekeuze? Ontdek in drie minuten welke bacheloropleiding aan de Universiteit Twente het beste bij jouw persoonlijkheid past met de gratis studiekeuzetest.

Start de test
Module 7
Hoofdstuk 1 Economische politiek.

§1 De economische politiek van de overheid.

1.1 Wat is economische politiek?
• Vermeend, in 1996 Staatssecretaris van Financiën, wil de arbeid minder belasten. Zijn doel hierbij was arbeid goedkoper te maken, in de hoop (wetenschap?) dat werkgevers dan meer mensen gaan aannemen. Hij zet dus een instrument in (verlaging van de directe belasting) om een doelstelling verhoging van de werkgelegenheid) te bereiken. Economische politiek is het optreden van de overheid in het economische leven waarbij de overheid probeert haar doelstellingen met het inzetten van instrumenten te bereiken.
1.2 De betekenis van economische politiek:
• Zonder overheidsbemoeienis is de economie’ overgeleverd’ aan de vrije markt. Inkomstenverschillen kunnen erg groot worden, eventuele werkloosheid wordt niet bestreden, inflatie kan blijven duren. Hoewel je ook hebt kunnen lezen dat de overheid wel steeds meer aan de markt wil overlaten. Het vinden van de beste mix van marktwerking en overheidsbemoeienis in en gemengde economie is een subtiele zaak. De overheid voert in het kader van haar economische politiek zoveel mogelijk overleg met haar sociale partners: de vakbeweging en de werkgeversbonden. Ze probeert daarmee een breed draagvlak te scheppen, dat de kans op het aanvaarde van haar beleid vergroot. Ook wel overleg economie.
§2 De doelstellingen van de economische politiek.
2.1 Welke doelstellingen?
• De vijf klassieke doelstellingen van macro-economische politiek zijn:
1. Een evenwichtige arbeidsmarkt: Op een evenwichtige arbeidsmarkt moeten de gevraagde en de aangeboden hoeveelheden arbeid min of meer met elkaar in evenwicht zijn; bovendien moet de kwaliteit van het aanbod en van de vraag op de verschillende deelmarken goed op elkaar aansluiten.
2. Een stabiel prijspeil: Als het gemiddeld prijspeil stijgt, heerst er inflatie. In absolute zin is het prijspeil stabiel als het algemeen prijsniveaus –gemeten naar het verloop van het consumentenindexcijfer- niet stijgt of daalt?
3. Een rechtvaardige inkomensherverdeling: Welke inkomstenverschillen zijn rechtvaardig? Hier geeft ieder mens een ander antwoord op. De economie kan niet aangeven wat ‘rechtvaardig’ is.
4. Een evenwichtige betalingsbalans: De betalingsbalans geeft de geldstromen weer die er in een jaar tussen een land en het buitenland zijn geweest. Bij een evenwichtige betalingsbalans houden de twee geldstromen elkaar in evenwicht.
5. Een evenwichtige economische groei: Economische groei wordt meestal gedefinieerd als de toename van de reële productie van een land, soms per hoofd van de bevolking. Wat bedoelt de overheid met de term ‘evenwichtig’?
- Ten eerste moet de groei niet teveel schommelen.
- Ten tweede moet de productiegroei een duurzame economische ontwikkeling niet in de weg staan.
- Ten derde moet de technische ontwikkeling zodanig worden toegepast dat het verlies aan arbeidsplaatsen wordt gecompenseerd door het ontstaan van nieuwe arbeidsplaatsen.
- Ten vierde moeten productie en werkgelegenheid redelijk gelijkmatig over het land verspreid zijn.
- Ten vijfde onze groei mag niet ten koste gaan van de kansen van ontwikkelingslanden.
2.2 Ontwikkelingen in het kader van de doelstellingen:
• De vijf genoemde doelstellingen vormen het rijtje dat je in ieder economieboek ziet. Het is overigens niet gemakkelijk meer doelstellingen tegelijkertijd te bereiken. Met welk instrument wordt economische politiek gevoerd?
1. instrumenten te stabilisering van de conjunctuur.
2. instrumenten ter verbetering van de structuur van de economie
3. instrumenten gericht op economische rechtvaardigheid.
§3 Stabilisering van de conjunctuur.
3.1 Conjunctuurstabilisering bij onderbesteding:
• bij onderbesteding, wanneer de effectieve vraag kleiner is dan de productie van de bedrijven, ontstaat onderbesteding- of conjunctuurwerkloosheid. De overheid gaat dus ‘tegen de conjunctuur in’, vandaar dat dit beleid een anticyclisch beleid genoemd wordt.
3.2 Instrumenten van conjunctuurbeleid:
• de instrumenten van conjunctuurbeleid die op korte termijn ingrijpen in de omvang van productie, inkomen en bestedingen, zijn:
- Begrotingsbeleid:
Door de uitgaven of ontvangsten te verlagen of te verhogen kan de overheid de conjunctuur van Nederland beïnvloeden.
- Monetaire politiek:
Door de rente in een land te veranderen, oefen je invloed uit op de kredietverlening en daarmee op de vraag naar goederen.
- Inkomens- en prijspolitiek:
Als de vraag de productiecapaciteit dreigt te overtreffen, zijn inflatie en loonstijgingen logische gevolgen.
• Tegenwoordig is de overheid zeer terughouden wat loon- en prijsbeleid betreft. Se overheid ziet liever dat de sociale partners zelf in overleg tot en akkoord komen.
3.3 Conjunctuurbeleid niet zonder structuurbeleid:
• Naast conjunctuurbeleid voert de overheid een structuurbeleid, een beleid dat de aanbodszijde van de economie wil verbeteren, de overheid beïnvloedt daarbij de kwantiteit en de kwaliteit van de productiefactoren. Instrumenten van structuurbeleid, die dus ingrijpen in de structuurproductie.
3.4 Instrumenten gericht op economische rechtvaardigheid:
• De herverdeling houdt in dat de overheid ervoor kiest (primair) inkomen te herverdelen, zodat een wat rechtvaardiger inkomstenverdeling ontstaat. Met belastingen en premies krijgt de overheid de middelen binnen. De hoge inkomens betalen meer dan de lagere. Met de herverdelingsfunctie is nu uitgelegd hoe de overheid de economische rechtvaardigheid nastreeft.
§4 Het Nederlandse milieubeleid.
4.1 Het milieubeleid van de Nederlandse overheid:
• De Stichting Natuur en Milieu vond in 1997 het Nederlandse mestbeleid ‘te slap’. In het algemeen vinden Nederlandse milieubewegingen dat de overheid bij haar streven naar economische groei te weinig aandacht heeft voor milieubelangen. Als de Nederlandse overheid het bedrijfsleven hogere normen en heffingen oplegt dan in het buitenland gewoon is, verslechtert onze internationale concurrentiepositie. Welk beleid heeft de Nederlandse overheid? Uitgangspunt bij het milieubeleid is het streven naar duurzame ontwikkeling. Daarbij wordt de nadruk gelegd op het wegnemen van oorzaken bij de bron in plaats van op het bestrijden van effecten, bijv:
- Op een andere, milieuvriendelijke manier produceren en consumeren.
- Minder produceren en consumeren.
• Er bestaan twee typen milieumaatregelen: niet- marktconforme en marktconforme maatregelen.
1. Niet -marktconforme maatregelen: is bijvoorbeeld het stopzetten van de productie van een gevaarlijke stof. Bij niet- marktconfome maatregelen gaat het dus om wettelijke maatregelen, zoals het verbod op verontreiniging van water, bodem en lucht in de vorm van normen.
2. Marktconforme maatregelen: Marktconforme maatregelen werken via financiële prikkels. Een tweede marktconform instrument is het verkopen van vervuilingsrechten. In gebieden met sterke vervuiling stelt men per bedrijf een plafond aan de uitstoot. Als een bedrijf meer wil vervuilen, moet het vervuilingsrechten van een ander bedrijf kopen
4.2 Naar een Europees milieubeleid:
• Als Nederland een relatief streng milieubeleid voert, kan onze concurrentiepositie eronder lijden. Toch komt een gecoördineerd beleid maar moeizaam tot stand. Er zijn zoveel grote en tegengestelde belangen mee gemoeid dat er maar moeilijk overeenstemming te bereiken is.
§5 Instellingen die de overheid helpen bij het economische beleid.
5.1 Welke instellingen?
• De structurele ontwikkelingen houden geen gelijke tred met de conjuncturele ontwikkelingen.
De SER:
- De Sociaal- Economische Raad (SER) is een adviesorgaan voor het kabinet op sociaal en economische gebied. De SER heeft zich in de loop van de tijd ontwikkeld tot een belangrijke instelling. Als de SER advies geeft, kan het kabinet daar niet gemakkelijk omheen.
De WRR:
- Naast de SER geeft ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringbeleid (WRR) gevraagd en ongevraagd
Het CBS:
- Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzamelt bewerkt en publiceert statistische gegevens over Nederland, ook economische gegevens. Het CBS geeft zelf overigens geen adviezen; het is geen adviesorgaan.
Het CPB:
- Het Centraal Planbureau (CPB) maakt prognoses van de Nederlandse economie. De bekendste zijn:
1. De Macro- Economische Verkenning (MEV)
2. Het Centraal Economische Plan (CEP)
5.2 De rol van het CPB bij het economische beleid van de overheid:
• Bij het uitstippelen van het economische, sociale en financiële beleid spelen de vooruitberekeningen van het Centraal Planbureau een grote rol. Als de regering bezuinigt op de publieke uitgaven, heeft dat gevolgen voor de economische ontwikkeling in de toekomst. De regering moet steeds zo goed mogelijk op de hoogte zijn van:
- de bestaande economische situatie;
- de waarschijnlijke ontwikkeling daarvan in de toekomst;
- de mogelijke effecten van beleidsmaatregelen die worden overwogen.
Om de regering daarvoor e nodige informatie te verschaffen is in 1945 het Centraal Planbureau (CPB) opgericht. Deze worden niet alleen voor de regering opgesteld, ook de Sociale-Economische Raad (SER) en bijvoorbeeld politieke partijen kunnen de gevolgen van adviezen en programma’s laten doorrekenen.
Hoofdstuk 2 De verdeling van het nationaal inkomen.

§1 het ontstaan van inkomen.
1.1 Primair inkomen.
• Brood is ‘meer waard’ dan het meel. De netto toegevoegde waarde die resteert, wordt gebruikt voor het uitbetalen van de primaire inkomens: loon, pacht, winst en interest. Schematisch:
- Bruto toegevoegde waarde=
Omzet – waarde ingekochte goederen en diensten
- netto toegevoegde waarde=
bruto toegevoegde waarde- afschrijvingen.
• Een primair inkomen is een inkomen dat verdiend wordt door het ter beschikking stellen van een productiefactor.

1.2 Secundair en tertiair inkomen.
• Primaire inkomen zijn primair, als eerste inkomen, uit het productieproces ontstaan. Maar de overheid grijpt in. Over het primair inkomen moet je inkomstenbelasting en sociale premies betalen. Secundair inkomen; deze inkomensoverdrachten hebben niets te maken met de besteding van het inkomen. Naast deze ongebonden inkomensoverdrachten zijn er de gebonden overdrachten. Die zijn afhankelijk van de hoeveelheid geld die je besteedt en waaraan je het besteedt. Daarbij betaal je BTW of accijns aan de overheid of ontvang je een subsidie. Als je bij het secundaire inkomen het saldo van deze gebonden overdrachten optelt, ontstaat het tertiaire inkomen.
1.3 Het verschil tussen nominaal en reëel inkomen.
• Het nominaal inkomen is het bedrag dat iemand ontvangt. Nominaal wil zeggen: in geld. Het reëel inkomen geeft aan hoeveel goederen en diensten iemand met zijn (nominaal) inkomen kan kopen: de koopkracht. De volgende economische sectoren en groeperingen houden de koopkracht, het reële inkomen dus, goed in de gaten.
- De overheid:
Houdt bij haar inkomenspolitiek de koopkrachtcijfers bij. Vooral de koopkracht van de lagere inkomens is een belangrijk politiek onderwerp. Als het reële inkomen van de laagste inkomen daalt of te veel daalt, willen de linkse politieke partijen een overheidsmaatregel die deze daling tenietdoet. Het liefst zien vakbonden automatische prijscompensatie in de CAO’s; daarbij zorgen gestegen prijzen automatisch voor hogere lonen, waardoor de koopkracht niet daalt.
- De vakbonden:
Hoe hoger de lonen, hoe beter voor de werknemers, geldt niet altijd. Als het bedrijf hierdoor de concurrentie niet meer aankan en failliet gaat, zijn de werknemers verder van huis, namelijk werkeloos. Daarom streven vakbonden niet alleen naar koopkrachtbehoud of koopkrachtwinst. Ook arbeidsduurverkorting, betere werkomstandigheden en een redelijk niveau van sociale zekerheid behoren tot de doelstellingen.
- De werkgevers:
Vergelijken de ontwikkeling van het reëel inkomen met de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Als het reële inkomen sneller stijgt dan de arbeidsproductiviteit, stijgen de reële arbeidskosten per product.
§2 De verdeling van het inkomen over de productiefactoren.
2.1 De categoriale inkomensverdeling:
• Er zijn verschillende manieren om de inkomsten verdeling te bestuderen. De totale loonsom, winstdom, pachtsom en intrestsom die de productiefactoren in de loop van een jaar ontvangen, het binnenlands of nationaal inkomen vormen. De verdeling van het nationaal inkomen over de productiefactoren is de categoriale inkomensverdeling: deze geeft aan welk deel van het nationaal inkomen naar de categorieën loon, pacht, intrest en winst.
De arbeidsinkomensquote:
Het deel van het nationaal inkomen dat naar de productiefactor arbeid gaat, wordt aangegeven met de arbeidsinkomensquote (AIQ).
Loon + toegerekend loon zelfstandigen
AIQ= nationaal inkomen
Zelfstandigen hebben eigenlijk geen loon maar winst, maar worden toch meegerekend bij de AIQ. Een lage AIQ geeft aan dat bedrijven slechts een (zeer) klein deel van de toegevoegde waarde aan de productiefactor arbeid uitgeven. De loonquote is een variant op de arbeidsinkomensquote. Bij deze quote wordt het togerekend loon niet bij de loonsom opgeteld, zodat alleen de lonen van werknemers resteren:
Totale loonsom werknemers
Loonquote: nationaal inkomen
2.2 De relaties tussen de arbeidsinkomensquote en de nationale economie:
• Bij onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers speelt de zogeheten loonruimte een belangrijke rol. De loonruimte geeft de speling aan die er bij loononderhandelingen bestaat om de lonen te verhogen. Het kan naar de werknemers gaan in de vorm van loonsverhoging (waarbij de AIQ stijgt). Loonruimte kan ook gebruikt worden voor arbeidstijdverkorting of extra scholing. Arbeidstijdverkorting levert bovendien een mogelijke bijdrage aan de bestrijding van de structurele werkloosheid. De vakbeweging is hier meer voorstander van dan de werkgevers.
2.3 De quote van het overig inkomen:
• Naast de arbeidsinkomensquote bestaan de winstquote, interestquote en pachtquote, meestal samen gevoegd tot de quote van het overig inkomen. Hoe hoger de winstquote, hoe groter het deel van de toegevoegde waarde dat als winst aan de investeerders kan wordt uitgekeerd. Een stijging van de arbeidsinkomensquote daarentegen zet de winst van bedrijven, en daarmee van (nieuwe) investeringen, onderdruk.
§3 De verdeling van het inkomen over de inwoners van een land.
3.1 De personele inkomensverdeling:
• Niet iedere inwoner van een land verdient evenveel. De inkomens zijn scheef verdeeld. Maar wat is scheef? De Lorenz-curve geeft een beeld. Met de Lorenz-curve kun je de scheefheid van de personele inkomensverdeling zien. Eerst worden de inkomensklassen van laag naar hoog op volgorde gezet. Daarna worden zij cumulatief opgeteld, waarna de coördinaten van de Lorenz-curve ontstaan. Met de curve is ook een vergelijking mogelijk tussen:
- landen
- twee situaties; bijvoorbeeld de primaire en secundaire verdeling
- twee tijdstippen.
3.2 De oorzaken van Inkomensverschillen:
• De ene persoon ontvangt veel meer (primair) inkomen dan de ander:
1. verschillen in schaarste
2. productiviteitsverschillen
3. inspanningsverschillen.
4. verwervingsverschillen: als je door middel van een goede of langere opleiding, of met meer ervaring, een betere positie op de arbeidsmarkt hebt verworven, nemen de kansen op een hoger loon toe.
5. vermogensverschillen:geld maakt geld.
3.3 De gevolgen van relatief grote inkomensverschillen
• voorstanders van relatief grote inkomensverschillen wijzen op de prikkelwerking die ervan uitgaat. Mensen met een laag inkomen zijn gemotiveerder om extra te werken of om een (extra) opleiding te volgen. Wie succesvol is, wordt beloond met een hoger inkomen. Tegenstanders van forse inkomensverschillen wijzen op de sociale onrechtvaardigheid. Het is niet rechtvaardig dat de ene persoon vele malen meer verdient dan de andere.
§4 De koopkracht van het inkomen.
4.1 Koopkracht en prijsindexcijfer:
• als de koopkracht van het inkomen daalt, stijgt het inkomen minder snel dan het prijsniveau van de gekochte goederen en diensten
4.2 De procentuele verandering van het reële inkomen:
• procenten mag je nooit ‘zomaar’ optellen of aftrekken; je moet ze altijd omzetten in indexcijfers. De indexcijfers ga je vervolgens vermenigvuldigen of delen, afhankelijk van wat je moet bereken.
Indexcijfer indexcijfer nominaal inkomen x 100
= consumentenprijsindexcijfer
Reëel inkomen
Hoofdstuk 3 Overheid, arbeidsmarkt en sociale zekerheid.

§1 De prijsvorming op de arbeidsmarkt.

1.1 Verbindend verklaren van een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO):
• een looneis van de vakbond is de eerste stap op weg naar een nieuwe CAO. Als een CAO tot stand is gekomen, moeten alle leden van deze organisaties zich eraan houden. Een CAO kan voor een (groot) bedrijf afgesloten worden, of voor een hele bedrijfstak. Een tot stand gekomen CAO moet gemeld worden bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze kan de CAO onverbindend verklaren, dat wil zeggen afkeuren, maar ook (algemeen) verbindend verklaren. Als de CAO algemeen verbindend verklaard wordt, moeten de werkgevers en werknemers die gen lid zijn van de vertegenwoordigende organisaties, zich ook aan de CAO houden. De CAO geldt dus echt voor de gehele bedrijfstak. Of een nieuwe CAO tot (veel) hogere lonen leidt dan de vorige, is afhankelijk van een aantal factoren:
- Hoe is de situatie op de arbeidsmarkt?
- Wat is de loonruimte?
- Naast hogere lonen hebben vakbonden ook andere verlangens en eisen, zoals arbeidstijdverkorting, flexibele pensionering en extra scholing.

1.2 De arbeidsmarkt en de loonhoogte binnen de CAO’s:
• Op een markt van volledige concurrentie leidt een tekort aan tomaten tot hogere prijzen. Vragers gaan als vanzelf meer geld bieden wanneer zij moeilijk dan tomaten kunnen komen, aanbieders gaan als vanzelf meer geld vragen als hun aanbod kleiner is dan de vraag. De arbeidsmarkt als geheel is in beginsel een markt van monopolistische concurrentie. Ook werkgevers hebben zich georganiseerd in organisaties. Deze organisatievormen leiden er toe dat de concurrentie op de arbeidsmarkt gedeeltelijk uitgeschakeld wordt. Daardoor krijgt de markt oligopolistische kenmerken. Toch blijft er een duidelijke relatie tussen de situatie op de markt en de loonhoogte binnen de CAO. De aanbieders op de arbeidsmarkt zijn zich dus bewust van hun positie op de markt, de vragers (werkgevers) trouwens ook. Maar die bewustheid verandert weinig tot niets aan het principe van de markt: bij een tekort stijgen de prijzen (lonen), bij een overschot dalen ze. Overigens zullen, als gevolg van de beperking van de concurrentie, de nominale lonen in Nederland niet snel dalen. Als de koopkracht van het loon daalt, komt dat meestal doordat het nominale loon niet meegroeit met de inflatie, niet doordat het nominale loon zelf daalt

§2 De rol van de overheid bij de loonvorming.

2.1 De loonvorming:
• De sociale onrust die het gevolg is van dergelijke ingrepen, maakt dat de overheid alleen maar ingrijpt als het echt hard nodig is. Bovendien kon de overheid vaak op meer indirecte wijze haar doel bereiken: zij stimuleert het afsluiten van een centraal akkoord tussen werkgevers en werknemers. Werkgevers organisaties en vakcentrales hebben in de Stichting van de Arbeid overleg over sociaal- economische problemen. Overheid, werkgevers en werknemers hebben bij het centraal overleg dus uiteenlopende doelstellingen en belangen:
- De overheid heeft het goed functioneren van de economie als eerst doelstelling.
- Werknemers willen meer loon, verdere arbeidstijdverkorting of betere arbeidsomstandigheden.
- Werkgevers willen de productieomstandigheden optimaliseren.
• De productie moet flexibeler ingericht worden, om kosten te sparen en het hoofd te kunnen bieden aan toenemende (internationale) concurrentie welke invloed heeft de overheid nu op de loonvorming in Nederland? In de loonwet is het volgende geregeld:
- De overheid kan een CAO algemeen verbindend verklaren, waardoor deze voor de gehele bedrijfstak geldt.
- De overheid kan een CAO afkeuren.
- De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan een loonpauze instellen: een periode waarin de lonen niet mogen stijgen.
- De overheid kan de bespreking voor nieuwe CAO’s beïnvloeden door vooraf aan te geven welke afspraken wenselijk zijn, en welke consequenties een andere uitkomst van de CAO-besprekingen heeft.
• De overheid beïnvloedt ook via belastingen, premies en subsidies de uitkomsten van de onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden. Ook beïnvloedt de overheid met haar belasting- en premiehoogte de looneisen van de vakbonden. De overheid kan minimumlonen instellen, gedifferentieerd naar leeftijd.

2.2 De overheid als werkgever:
• De mate waarin de overheid daarbij tegemoet komt aan de verlangens van de ambtenarenbonden, is afhankelijk van verschillende factoren:
- Welke bezuinigingen hebben de regeringspartijen in het regeerakkoord afgesproken?
- Wat is de situatie op de arbeidsmarkt?
- Wat is de gemiddelde loonstijging in de marktsector?

§3 Sociale zekerheid in Nederland.

3.1 Sociale wetgeving:
• Maureen maakt gebruik van de sociale zekerheid in Nederland. Zij zit in de bijstand, een sociale voorziening. Waarom heeft Nederland een sociale voorziening? Om dat uit te leggen, zal een voorbeeld van de werkloosheidsuitkering genomen worden. Aan de hand van een type verzekering kunnen de argumenten beter concreet gemaakt worden. In Nederland zijn aanbieders op de arbeidsmarkt collectief verzekerd tegen werkloosheid.

3.2 Waarom een collectieve werkloosheidsverzekering?
• De Nederlandse overheid heeft bij het instellen van deze collectieve werkloosheidsverzekering gemeend dat het een goede zaak is dat alle werknemers zich bij werkloosheid tegen inkomensverlies verzekerd weten. Een collectieve werkloosheidsverzekering is ook een mooi voorbeeld van een gemengde economie: de (arbeids)markt bepaalt in eerste instantie je loon, maar de collectieve sector ‘slijpt de scherpe kanten van de markt af’. Dit laatste geldt zowel micro- als macro-economisch.
- Micro-economisch: werknemers worden beschermd tegen de uitwassen van de markt, lonen worden ‘afgeroomd’, werklozen ontvangen toch geld.
- Macro-economische: in een laag conjunctuur met veel werklozen houden de uitkeringen de koopkracht nog enigszins staande. Zonder uitkeringen zou de vraag nog verder dalen en de laagconjunctuur zich nog erger laten voelen.
• Tot slot kan nog worden vermeld dat de werkloosheidsverzekering binnen de verder redelijk vrije arbeidsmarkt een verzoening tussen eigenbelang en solidariteit tot stand brengt.

3.3 Het verschil tussen sociale voorzieningen en sociale verzekeringen:
• Sociale verzekeringen worden met premiegeld gefinancierd. Werknemers en werkgevers betalen premies aan het Rik en de sociale fondsen, die dat geld weer uitkeren aan diegenen die er recht op hebben.
• Sociale voorzieningen worden uit de algemene middelen betaald, ofwel van belastinggeld.

3.4 Omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel:
• Uitkeringen krachtens de sociale verzekeringen worden via het omslagstelsel betaald. Dit in tegenstelling tot het kapitaaldekkingsstelsel waar, in het voorbeeld van de pensioenopbouw, een werknemer jaren spaart om straks zijn eigen geld weer terug te zien in de vorm van pensioen.
• Er zijn twee typen sociale verzekeringen:
- Volksverzekeringen verzekeren het hele volk tegen inkomensderving of gemaakte kosten.
- Werknemersverzekeringen verzekeren alleen werknemers.

§4 Verbanden tussen de sociale zekerheid en de rest van de economie.

4.1 De economische gevolgen van het bestaan van sociale zekerheid in een land:
• De sociale zekerheid heeft allerlei verbanden met de ‘rest’ van de economie. Een te zwaar uitgebouwde zekerheid kan tot negatieve economische effecten leiden, maar er zijn meer gevolgend, ook positieve. Op een rijtje:
- Voorzieningen in behoeften:
Allereerst is de sociale zekerheid een economische goed, waarin collectief voorzien wordt.
- Verzwakking Internationale concurrentiepositie:
Sociale zekerheid moet betaald worden, met belastingen en sociale premies. Hoe hoger de sociale uitkeringen, des te hoger moeten de premies en de belasting zijn.
- Negatieve inspanningseffecten, ontduiking en fraude:
> Werknemers en werkgevers ontduiken belastingen en premies. Werknemers gaan minder of niet meer werken omdat het netto te weinig oplevert.
> Men gaat belasting en premies ontduiken. Mensen gaan meer zwart werken, werkgevers laten eerder mensen zwart werken.
- Substitutie van arbeid door kapitaal:
Hoge sociale zekerheid verhoogt de loonkosten.
- Vermindering van vraag naar en aanbod van arbeid:
Bij hoge belasting- en premiedruk vragen werknemers minder arbeid en bieden mensen minder snel arbeid aan.
- Oneigenlijk gebruik:
Hoge sociale zekerheid maakt oneigenlijk gebruik aantrekkelijke.
- Stabilisering van de conjunctuur:
Macro-economische gezien stabiliseert hoge sociale zekerheid de conjunctuur.

4.2 Solidariteit en sociaal-politieke stabiliteit:
• Tot slot kan genoemd worden dat solidariteitsgedachte in ons stelsel van sociale zekerheid door velen ook als een waardevol ‘goed’ wordt gezien. ‘zorg voor elkaar’ is een belangrijke randvoorwaarde om een land of een groep mensen een gevoel van bij elkaar horen te geven. Dit uit zich bijvoorbeeld ook in relatief zeer weinig stakingsdagen.

§5 Hoeveel zorg moet collectief geregeld worden?

5.1 Privatisering van de sociale zekerheid:
• Te veel collectieve zorg is niet goed. Maar te weinig, kan dat ook? Als zekerheid niet meer collectief is, zal de markt het (moeten) overnemen. De voor en nadelen van de privatisering van de sociale zekerheid:
• Welke voordelen heeft privatisering?
- De markt kan tot meer efficiëntie leiden.
- Mensen die van de wieg tot het graf verzorgd worden en geen eigen verantwoordelijkheid tonen, worden gemakzuchtig. Als mensen voor zichzelf moeten zorgen, gaan ze ook meer verantwoord om met gegeven omstandigheden.
- Lagere sociale uitkeringen leiden tot lagere sociale premies en belastingen. Kortom: de collectieve-lastendruk kan dalen.
• Welke nadelen heeft privatisering van de sociale zekerheid?
- De ongelijkheid tussen burgers neemt toe.
- De solidariteit tussen mensen neemt daarmee dus af.
• Twee voorbeelden van geprivatiseerde onderdelen in relatie met het sociale-zekerheidsstelsel:
1. Binnen het stelsel van ziektekostenverzekeringen bestaat al een collectief deel, de ziekenfondsen, naast de particuliere ziektekostenverzekeringen.
2. Als je 65 wordt, krijg je AOW. Naast je AOW, die als basisvoorziening geldt en collectief geregeld is, bestaat een pensioensuitkering.

5.2 Bestrijding van oneigenlijk gebruik van sociale zekerheid:
• Een reden om de sociale zekerheid te privatiseren, was in de karen negentig ook het oneigenlijke gebruik van uitkeringen. Bij geprivatiseerde onderdelen worden de mogelijkheden op oneigenlijk gebruik kleiner.
• Hoe kan oneigenlijk gebruik verder bestreden worden?
- met strenge controle, eenvoudiger regels en strengere boetes;
- met het aanscherpen van de regels;
- met het inbouwen van meer prikkels, zoals verlies van vakantiedagen bij ziekte, het inbouwen van (meer) eigen risico en premiedifferentie, en het verlagen van de uitkering of de uitkeringsperiode als je veel gebruik maakt van die uitkering.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.