Module 6 hoofdstuk 2

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1158 woorden
  • 29 juli 2004
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
9 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Module 6 Hoofdstuk 2 §1 Wat is een collectieve sector? De structuur van de collectieve sector
Het schema heeft drie verdiepingen. De middelste verdieping is het Rijk (ook wel de centrale overheid genoemd). De onderste bestaat uit de lagere overheden,zoals de gemeenten, de provincies en de waterschappen. De middelste plus de onderste verdieping vormen de overheid. De bovenste verdieping betreft de sociale fondsen. Zij ontvangen sociale premies en verstrekken dat geld aan al diegenen die recht hebben op een uitkering krachtens de sociale verzekeringen. Collectieve sector: Alle verdiepingen bij elkaar. - Rijk: de centrale overheid - Overheid: Rijk + lagere overheden - Collectieve Sector: Overheid + sociale fondsen (centrale overheid + lagere overheden + sociale fondsen). Collectieve lasten: De geldbedragen die de collectieve sector binnen krijgt. De collectieve lasten zijn de lasten van burgers: alle belastingen, sociale premies die de burgers aan de collectieve sector uitgeeft, zijn de collectieve uitgaven. § 2 de functies van de collectieve sector De 3 functies van de collectieve sector: - Toedelingsfunctie: beslissingen in de collectieve sector hebben invloed op de manier waarop de productiemiddelen zijn verdeeld over de productiemogelijkheden. - Stabilisatiefunctie: De overheid probeert zoveel mogelijk de ontwikkelingen van de aanbodfactoren en die van de vraagfactoren op elkaar af te stemmen. - Verdelingsfunctie: Via maatregelen vanuit de collectieve sector wordt geprobeerd de verdeling van inkomens en vermogens te veranderen.
§ 3 de uitgaven en ontvangsten van de collectieve sector De overheidsuitgaven bestaan uit 3 categorieën: 1. - Uitkeringen krachtens de sociale verzekeringen: De uitkeringen krachtens de sociale verzekeringen zijn overdrachtsuitgaven: er wordt inkomen overgeheveld zonder dat er een tegenprestatie tegenover staat. - De uitkeringen krachtens de sociale verzekeringen bestaan uit: werknemersverzekeringen: De WAO, WW en ZFW. Alleen werknemers zijn verzekerd. De premies worden betaald door de werknemers en de werkgevers. Bij werknemers wordt de premie ingehouden op het loon. En uit volksverzekeringen: De AOW, AWW, AAW. Het hele volk is verzekerd. Via de inkomstenbelasting draagt iedereen hieraan bij. 2. Rijksuitgaven: rijksuitgaven bestaan uit bestedingen (investeringen en consumptie) en overige rijksuitgaven (bijvoorbeeld subsidies en bijstandsuitkeringen) De bijstand is een voorbeeld van een sociale voorziening. 3. - Uitgaven van de lagere overheden: Gemeenten geven geld uit (gemeentewegen, infrastructuur), provincies geven geld uit (provinciale wegen), waterschappen geven geld uit (dijkverzwaringen). Collectieve-uitgavenquote: De collectieve uitgaven als percentage van het BBP. De 3 ontvangsten van de collectieve sector zijn: - De sociale premies: worden afgedragen aan de sociale fondsen. Dit geld wordt gebruikt om de uitkeringen te financieren. - De ontvangsten van het rijk: deze bestaan voor het grootste gedeelte uit belastingen. - De ontvangsten van de lagere overheden: deze bestaan voor het grootste deel uit inkomsten vanuit ‘Den Haag’ § 4 De ontvangsten en uitgaven van het rijk. Overheidstarieven: tegenover de betaling staat een individuele dienst van de overheid. Retributie: een betaling voor specifieke overheidsdiensten, zoals de paspoortleges. Bij bovenstaande overheidstarieven en bij retributies geldt het profijtbeginsel: je betaalt naar de mate waarin je profijt hebt van wat de overheid levert. Belastingen: zijn gedwongen betalingen aan de overheid waarvoor de belastingbetaler geen rechtstreeks aanwijsbare tegenprestatie ontvangt ze kunnen worden onderverdeeld in - Belasting op inkomen, winst en vermogen, ook wel directe belasting genoemd. (draagt de belastingplichtige zelf af. Bijv inkomstenbelasting) - Kostprijsverhogende belastingen, ook wel indirecte belastingen genoemd. (betaalt de consument, maar de leverancier draagt het geld af aan de belastingdienst Bijv, omzetbelasting, accijnzen) De Nederlandse inkomstenbelasting is progressief: het belastingspercentage stijgt met het inkomen. Dit is gebaseerd op het draagkrachtbeginsel: waarbij de sterkste de zwaarste lasten dragen. Bruto-inkomen: alle inkomsten opgeteld
Het bruto-inkomen minus de aftrekposten levert het belastbaar inkomen op
Aftrekposten zijn: - kosten die iemand maakt om aan zijn inkomen te komen, bijv reiskosten - persoonlijke verplichtingen (hypotheekrente) - buitengewone lasten (hoge ziektekosten, studiekosten, kinderopvang) - giften
Het belastbaar inkomen – aftrekposten is belastbare bedrag (die verdelen over de schijven). Marginaaltarief: hoogste percentage dat je betaald uit de schijven. Gemiddelde belastingdruk: hoeveel procent je aan belasting betaald van je totale inkomen. Prinsjesdag: - Koningin leest de troonrede voor. - Minister van Financiën biedt vervolgens de rijksbegroting aan: een stapel wetsontwerpen, waarin het parlement de financiële plannen van de regering ter goedkeuring krijgt voorgelegd. - De rijksbegroting wordt samengevat in de miljoenennota, die een samenhangend overzicht geeft van het gevoerde financiële beleid en van de voornemens. De miljoenennota is puur voor informatie bedoeld. - Het centraal Planbureau publiceert de Macro-Economische Verkenning, die een beeld geeft van de verwachte financieel-economische ontwikkelingen in het begrotingsjaar. §6 Het begrotingstekort, het financieringstekort en de staatsschuld begrotingstekort: Het rijk geft elk jaar meer uit dan dat ze binnen krijgen. Staatsobligaties: Het rijk is elk jaar een kapitaal nodig om aan dit kapitaal te komen geeft de staat staatsobligaties uit, het geld daarvan is hun kapitaal. Financieringstekort: het begrotingstekort minus de aflossingen op de (oude) staatsschuld is het financieringstekort. Dit bedrag geeft aan wat er netto uit de kapitaalmarkt wordt gehaald. Staatsschuld: schuld die de staat heeft. Waarom duurt het wegwerken van de staatsschuld zo lang? Je kunt het tekort wegwerken door de belastingen te verhogen of door de uitgaven te verminderen. Maar een verhoging van de belastingtarieven vermindert de koopkracht in ons land. Hierdoor daalt de omzet van de bedrijven en stijgt de werkloosheid, waardoor de belastingsontvangsten dalen. Wat zijn de nadelen van een groot tekort? Er zijn 3 nadelen: - Het rijk moet zijn begrotingstekort dekken op de kapitaalmarkt. Als de aflossingen kleiner zijn dan de het begrotingstekort, lopen de staatsschuld en daarmee de rentelasten alleen maar op. En hoe meer het Rijk aan rente moet betalen des te minder blijft er over voor de infrastructuur, gezondheidszorg e.d. - Het financieringstekort geeft aan hoeveel kapitaal het rijk per saldo uit de kapitaalmarkt haalt. Hoe meer het Rijk eruit haalt, hoe krapper de kapitaalmarkt wordt en des te hoger de kapitaalmarktrente. Hoe meer kapitaal het Rijk uit de markt haalt, des te minder er over blijft voor de bedrijven. - Een groot begrotingstekort kan extra belastingheffing noodzakelijk maken. Als dit kostprijsverhogende belastingen zijn, of als ondernemers de stijgende directe belastingen doorberekenen in de eindprijs, is kosteninflatie het gevolg. Overheidsschuldquote: Deze quote geeft de overheidsschuld weer in verhouding tot het BBp (bruto binnenlands product). §7 Is de collectieve sector te groot? Privitarisering: productie wordt overgeheveld van de collectieve sector naar de marktsector. Voordelen daarvan: - Het bedrijf of de dienst moet gaan concurreren op de vrije markt - De overheid hoeft niet (eventuele) verliezen van et bedrijf of de dienst meer bij te passen. Verzelfstandiging: Dan kan het bedrijf of de dienst onafhankelijker van de overheid opereren, maar deze blijft als eigenaar controle houden. Deregulering: beperkt de overheid het aantal regels. De gedacht hierachter is hoe minder bedrijven er gehinderd worden door regels, hoe beter zij kunnen produceren en des te sterker zij staan in de internationale concurrentiestrijd. Argumenten tegen verkleining: - privatiseringen veroorzaken vaak een ontslaggolf bij de desbetreffende bedrijven. Vooral ongeschoolden die werk doen dat gemakkelijk geautomatiseerd kan worden, zijn het slachtoffer. Bovendien kan de overheid, als zij in het bezit is van eigen bedrijven, gemakkelijker kansarme mensen aannemen (gehandicapten, kansarme jongeren, oudere langdurig werkelozen)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.