Par. 3
Een groot deel van het nationale inkomen wordt via de collectieve sector herverdeeld. De collectieve uitgaven bestaan uit 3 categorieën:
1. Uitkeringen krachtens de sociale verzekeringen: dit zijn overdrachtsuitgaven= er wordt inkomen overgeplaatst zonder dat er een tegenprestatie tegenover staat.Deze uitkeringen bestaan uit:
* Werknemersverzekeringen: de WAO, WW en ZFW. Alleen voor werknemers, premies worden betaald door inhouding v/e deel v/h loon.
* Volksverzekeringen: de AOW, AWW, AAW, AWBZ. Hele volk is verzekerd, betaling door belasting.
2. Rijksuitgaven: deze bestaan uit bestedingen, en overige rijksuitgaven (subsidies, bijstandsuitkeringen) de bijstand is een sociale voorziening= een uitkering die het Rijk uit de algemene middelen financiert.
3. Uitgaven van de lagere overheden: gemeenten geven geld uit, provincies en waterschappen ook.
De collectieve uitgaven als percentage van het BBP =de collectieve- uitgavenquote.
De ontvangsten van de collectieve sector zijn:
1. de sociale premies: die worden afgedragen aan de sociale fondsen.
2. de ontvangsten van het Rijk: dit zijn vooral belastingen. En de niet-belastingen.
3. de ontvangsten van de lagere overheden: inkomsten vanuit ‘Den Haag’ en onroerende zaakbelasting.
Het deel van t BBP dat aan collectieve lasten betaald moet worden, is de collectieve-lastendruk.
Par. 4
Zie eigen stencil -> in het boek staat het verouderde belastingstelsel.
Par. 5
Rijksbegroting= een grote stapel wetsontwerpen, waarin het parlement de financiële plannen van de regering ter goedkeuring krijgt voorgelegd.
De rijksbegroting wordt samengevat in de Miljoenennota. Deze nota geeft een samenhangend overzicht van het gevoerde financiële beleid en van de voornemens.
Par. 6
Begrotingstekort= als er meer geld wordt uitgegeven dan dat er binnenkomt (en op de begroting stond.)
Het tekort wordt vooral geleend op de kapitaalmarkt, om aan dit kapitaal te komen zet de overheid advertenties, waarbij ze staatsobligaties te koop aanbieden.
Het begrotingstekort – de aflossingen op de oude staatsschuld = financieringstekort. Dit tekort geeft het bedrag aan dat netto uit de kapitaalmarkt wordt gehaald. Het is dus het verschil tussen leningen en aflossingen.
Het financieringstekort is de toename van de totale staatsschuld in dat jaar.
Om de staatsschuld van landen onderling te kunnen vergelijken gebruikt de EU de overheidsschuldquote.
Par. 7
De politiek in Nederland is al heel lang bezig om de rol van de collectieve sector te verkleinen.
Door:
• Privatiseringen= hierbij wordt de productie van de collectieve sector overgedragen aan de marktsector. B.v. de overheid hoeft verliezen van een bedrijf niet meer bij te passen.
• Verzelfstandiging= gaat minder ver dan privatisering, hierbij kan het bedrijf of dienst onafhankelijker van de overheid opereren.
• Deregulering= hierbij beperkt de overheid de regels. ? hoe minder regels, hoe makkelijker produceren.
• Verlaging van belastingtarieven en premies= hierbij zullen mensen eerder werk willen zoeken, of aannemen omdat ze dan meer overhouden. Vakbonden zullen zich ook gedeisd houden en werkgevers zullen eerder nieuw personeel aannemen.
• Bezuinigingen op collectieve uitgaven= er dus op bezuinigen…. (op zich logisch…dus…jaa…)
Module 7 hoofdstuk 1
Par. 1
Bij de economische politiek wordt een instrument ingezet om een doelstelling te bereiken. Economische politiek= het optreden van de overheid in het economische leven waarbij de overheid probeert haar doelstellingen met t inzetten van instrumenten te bereiken.
Zonder deze politiek/overheidsbemoeienis is de economie overgeleverd aan de vrije markt. Daar kunnen dus ongewenste situaties van komen.
De overheid voert zoveel mogelijk overleg met haar sociale partners (werkgeversbonden en vakbewegingen) zodat iedereen tevreden kan zijn.
Par. 2
De 5 klassieke doelstellingen van macro-economische politiek zijn:
• een evenwichtige arbeidsmarkt: vraag en aanbod moeten hier zoveel mogelijk gelijk zijn, en de kwaliteit moet goed zijn
• een stabiel prijspeil: in absolute zin is het prijspeil stabiel als het algemene prijsniveau niet stijgt of daalt. (dus..) het kan ook relatief worden opgevat. Dan loopt de prijsontwikkeling in ons land in de pas met die in de landen waarmee wij handel drijven.
• Een rechtvaardige inkomensverdeling: er is niet echt een rechtvaardige inkomensverdeling bekend, dat verschilt per persoon, wel wordt bijgehouden of er niet nog meeeeer verschil ontstaat.
• Een evenwichtige betalingsbalans: de betalingsbalans geeft de geldstromen weer die er in een jaar tussen een land en het buitenland zijn geweest. Bij een evenwichtige balans houden die 2 geldstromen elkaar in evenwicht.
• Evenwichtige economische groei=toename van de reële productie van een land, soms per hoofd van de bevolking.
Om lid te kunnen worden van de EMU moeten de landen aan de criteria van Maastricht voldoen. Dus er komen hier nog 2 doelstellingen bij:
• een begrotingstekort van max. 3% van het BBP
• een overheidsschuld van minder dan 60% van het BBP
Par. 3
Bij onderbesteding, wanneer de effectieve vraag kleiner is dan de productiecapaciteit van de bedrijven, ontstaat onderbestedingwerkloosheid.
Dan kan de overheid haar eigen bestedingen opvoeren of de belastingen verlagen. In de hoop dat de gestegen koopkracht de vraag naar goederen vergroot. De overheid gaat ‘tegen de conjunctuur in’= anticyclisch beleid.
De instrumenten die op korte termijn ingrijpen in de omvang van productie, inkomen en bestedingen, zijn:
• Begrotingsbeleid= door de uitgaven of ontvangsten te verlagen/verhogen kan de overheid de conjunctuur beïnvloeden.
• Monetaire politiek= wanneer de rente in een land veranderd wordt, wordt er invloed uitgeoefend op de kredietverlening en dus de vraag naar goederen.
• Inkomens- en prijspolitiek= als de vraag de productiecapaciteit dreigt te overtreffen, zijn inflatie en loonstijgingen de gevolgen.
De overheid voert naast het conjunctuurbeleid ook een structuurbeleid= een beleid dat de aanbodzijde van de economie wil verbeteren.
De instrumenten van structuurbeleid, die dus ingrijpen in de structuur v/d productie, zijn: arbeidsmarktbeleid, milieubeleid, technologie, deregulerings, privatiserings, concurrentie, sector, regionaal, begrotings, monetair en loonBELEID.
De herverdelingsfunctie houdt in dat de overheid ervoor kiest inkomen te herverdelen zodat een wat rechtvaardiger inkomensverdeling ontstaat.. (in de ogen van de overheid dus…)
Dit doen ze d.m.v belastingen en premies, en het draagkrachtprincipe: de hoge inkomens betalen meer dan de lage inkomens.
Par. 4
Over het milieu wordt nog steeds veel ophef gemaakt, NL heeft een milieubeleid. Het uitgangspunt hierbij is het streven naar een duurzame ontwikkeling: de behoeftebevrediging door de huidige generatie mag niet ten koste gaan van de mogelijkheden van volgende generaties. De nadruk wordt gelegd op het wegnemen van oorzaken bij de bron i.p.v het bestrijden van effecten. (b.v. minder gaan produceren)
Er zijn 2 typen milieumaatregelen:
• niet- marktconforme maatregelen= bijv. het stopzetten van de productie van een gevaarlijke stof. Het gaat dus om wettelijke maatregelen in de vorm van normen (? geluidshinder, tot een bepaalde hoeveelheid mag)
• marktconforme maatregelen= werken via financiële prikkels. Er kan bijv. een heffing worden opgelegd. Of er kunnen vervuilingsrechten op worden gekocht (bep. Hoeveelheid vervuiling ? bij te veel, moeten er rechten worden over gekocht van andere bedrijven)
Par. 5
De Sociaal- Economische Raad= een adviesorgaan voor het kabinet op sociaal en economisch gebied. Leden worden benoemd.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid= geeft ook advies.
Centraal Bureau voor de Statistiek= verzamelt, bewerkt en publiceert statistische gegevens over NL. is ook een adviesorgaan.
Centraal Planbureau= maakt prognoses van de NL’se economie. Er zijn er 2:
- Macro- Economische Verkenning: komt op prinsjesdag uit, en is een prognose voor het komende jaar.
- Centraal Economisch Plan: is in het voorjaar een herziening van de MEV.
Hoofdstuk 2
Par. 1
Bruto toegevoegde waarde=
Omzet – waarde ingekochte goederen en diensten
Netto toegevoegde waarde=
Bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen
Een primair inkomen is een inkomen dat verdiend wordt dor het ter beschikking stellen van een productiefactor.
Bij elke soort productiefactor hoort dus een vorm van primair inkomen:
Arbeid -> loon
Natuur -> pacht
Kapitaal -> interest
Ondernemersschap -> winst
Over het primaire inkomen moet dus inkomstenbelasting + sociale premies worden betaald. Mensen met weinig P. inkomen krijgen een uitkering. Als je het saldo van deze overdrachten bij het primaire inkomen optelt, resteert het Secundaire inkomen.
We hadden het net over ongebonden overdrachten, er zijn n.l. ook gebonden overdrachten. Die zijn afhankelijk van de hoeveelheid geld die je besteedt en waaraan je het besteedt. Daarbij betaal je BTW of accijns. Als je bij het secundaire inkomen het saldo van deze gebonden overdrachten optelt = tertiair inkomen.
Het nominaal inkomen is het bedrag dat iemand ontvangt= in geld. Het reëel inkomen geeft aan hoeveel goederen en diensten iemand met zijn (nominale) inkomen kan kopen= de koopkracht.
(wordt in de gaten gehouden door:
• de overheid: houdt het goed in de gaten, vooral het reële inkomen van de laagste inkomers.
• De vakbonden: houden ook de cijfers in de gaten, mede daarop baseren zij hun looneisen. Ze zien het liefst automatische prijscompensatie in de cao’s= gestegen prijzen zorgen automatisch voor hogere lonen, waardoor de koopkracht niet daalt.
• De werkgevers: vergelijken de ontwikkeling v/h reële inkomen met de ontwikkeling v/d arbeidsproductiviteit.
Par. 2
Categoriale inkomensverdeling: geeft aan welk deel van het nationale inkomen naar de categorieën loon, pacht, intrest en winst gaat.
Het deel van het nationale inkomen dat naar de productiefactor ‘arbeid’ gaat, wordt aangegeven met de arbeidsinkomensquote. (AIQ)
AIQ= loon + toegerekend loon zelfstandigen
Nationaal inkomen
Zelfstandigen hebben eigenlijk geen loon maar winst, maar omdat de aard van hun werk lijkt op die van een werknemer in loondienst wordt het inkomen van zelfstandigen voor het deel dat aan hun arbeid toegeschreven kan worden, toch meegerekend bij de AIQ
De loonquote is een variant op de arbeidsinkomensquote.
Loonquote = totale loonsom werknemers
Nationaal inkomen
Loonruimte: geeft de speling aan die er bij loononderhandelingen bestaat om de lonen te verhogen.
Dit ontstaat bij een bedrijf als de toegevoegde waarde stijgt.
Winstquote, interestquote en pachtquote samen = quote van het overig inkomen.
Par. 3
Inkomens zijn dus scheef verdeeld, maar omdat we niet weten wat precies ‘scheef’ is, is er de Lorenz- curve. Met deze curve kun je de scheefheid van de personele inkomensverdeling zien. Eerst worden de inkomensklassen van laag naar hoog op volgorde gezet. Daarna worden zij cumulatief opgeteld, waarna de coördinaten van de Lorenz- curve ontstaan.
Oorzaken van inkomensverschillen:
1. verschillen in schaarste: het één is zeldzamer, meer waard dan het ander
2. productiviteitsverschillen: bij stukloon ontvang je loon naar prestatie; hoe meer stuks, hoe meer geld. Maar zonder stukloon ontstaan er ook inkomensverschillen. In een bedrijfstak waar de productiviteit makkelijk verhoogd kan worden, kunnen ook hogere lonen uitbetaald worden.
3. inspanningsverschillen: met meer inspanning kun je vaak meer inkomen krijgen.
4. verwervingsverschillen: d.m.v een goede of lange opleiding, een betere positie op de arbeidsmarkt verwerven = meer geld.
5. vermogensverschillen: met geld dat je al hebt, ben je in staat tot investeringen of beleggingen die zeer rendabel kunnen zijn.
Par. 4
Niet echt boeiend, zou ik zelf ff lezen.
Hoofdstuk 3
Par. 1
Een CAO kan voor één groot bedrijf afgesloten worden, of voor een hele bedrijfstak.
Een totstandgekomen CAO moet gemeld worden bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Die kan de CAO onverbindend verklaren = afkeuren, maar ook verbindend verklaren= hij gaat dan in, en is officieel. De werkgevers en werknemers die geen lid zijn van de vertegenwoordigende organisaties, moeten zich dan ook aan de CAO houden.
Het ligt aan arbeidsmarkt, loonruimte en andere verlangens en eisen of de CAO voor hogere lonen kan zorgen.
The invisible hand= de markt zelf, dus eigenlijk de aanbieders en vragers.
Par. 2
Centraal akkoord= akkoord tussen werkgevers en werknemers…soort van contract denk ik.
Werkgeversorganisaties en vakcentrales hebben in de Stichting van de Arbeid overleg over sociaal- economische problemen. Zij kunnen binnen dit overleg tot centrale afspraken komen, die als richtlijnen voor alle afzonderlijke CAO’s in het land dienen.
- De overheid heeft het goed functioneren van de economie als eerste doelstelling.
- Werknemers willen meer loon, verder arbeidstijdverkorting of betere arbeidsomstandigheden.
- Werkgevers willen de productieomstandigheden optimaliseren.
In de loonwet is het volgende geregeld:
- de overheid kan een CAO goed of af keuren.
- Die bijbehorende minister kan als de nationale economie door een onverwachte gebeurtenis ernstig bedreigd lijkt te worden een loonpauze instellen= een periode waarin de lonen niet mogen stijgen.
- De overheid kan de besprekingen van de CAO beïnvloeden.
Par. 3
Sociale zekerheid= b.v. de bijstand.
Iedereen hier is collectief verzekerd tegen werkloosheid. Hiervoor wordt door de werknemer premie betaald. Het voordeel is dat iedereen de zekerheid heeft dat wanneer er iets gebeurt, hij niet van een goed loon naar een heel armoedig bestaansminimum zal zakken.
De sociale verzekeringen worden met premiegeld gefinancierd. Sociale voorzieningen worden uit de algemene middelen betaald, ofwel van belastinggeld. B.v. de Algemene Bijstandswet.
Par. 3
Sociale zekerheid= b.v. de bijstand.
Iedereen hier is collectief verzekerd tegen werkloosheid. Hiervoor wordt door de werknemer premie betaald. Het voordeel is dat iedereen de zekerheid heeft dat wanneer er iets gebeurt, hij niet van een goed loon naar een heel armoedig bestaansminimum zal zakken.
De sociale verzekeringen worden met premiegeld gefinancierd. Sociale voorzieningen worden uit de algemene middelen betaald, ofwel van belastinggeld. B.v. de Algemene Bijstandswet.
Uitkeringen krachtens de sociale verzekeringen worden via het omslagstelsel betaald.= Het bedrag dat nodig is voor de uitkeringen, wordt omgeslagen over de werkenden. Het kapitaaldekkingsstelsel = b.v. de pensioenopbouw, een werknemer spaart hierbij jaren om straks zijn eigen geld weer terug te zien in de vorm van pensioen. (dus NIET, wat je nu betaalt is voor anderen, hij spaart het echt voor zichzelf op.)
2 typen verzekeringen:
1. Volksverzekeringen: verzekeren het hele volk tegen inkomensderving of gemaakte kosten. Bijv. de AOW.
2. Werknemersverzekeringen: verzekeren alleen werknemers. (WAO)? premies.
Par. 4
De sociale zekerheid heeft dus de volgende positieve gevolgen:
• voorziening in behoeften
• verzwakking internationale concurrentiepositie
• negatieve inspanningseffecten, ontduiking en fraude
• vervanging van arbeid door kapitaal
• vermindering van vraag naar en aanbod van arbeid
• oneigenlijk gebruik
• stabilisering van de conjunctuur.
Bovendien is het solidair om zo voor elkaar te zorgen….. ja…
Par. 5
Is niet boeiend.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden