Module 5

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1683 woorden
  • 13 april 2004
  • 26 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
26 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
MODULE 5 Hoofdstuk 1
Par. 1
Door de waarde van de in-en uitvoer te delen door het BBP (x100%) = krijg je de invoerquote en de uitvoerquote. (geven aan hoe belangrijk de internationale handel is voor de economie van een land. Nederland is een open economie: dat is wanneer het land veel handel drijft met het buitenland. Handel is belangrijk omdat bijna geen één land alle goederen en diensten waaraan zij behoefte hebben zelf kan voortbrengen.  Hoe groter een land, des te minder afhankelijk is het van import en export. Maar soms worden spullen wel uit een ander land gehaald, dit vanwege kostenverschillen. 1. kwaliteitsverschillen: het ene land biedt betere scholing dan het andere. 2. natuurlijke omstandigheden: in ons Nederlandse klimaat kunnen geen aardbeien groeien, daarom uit het buitenland halen
Andere niet-economische factoren die invloed hebben op de internationale handel zijn: - smaak, of politiek.
Par. 2 Optimale allocatie= zo efficiënt mogelijke toedeling van productiefactoren. Is heel belangrijk voor een goede handel. Protectie= bescherming van de eigen economie tegen buitenlandse concurrentie. Redenen hiervoor: 1. behouden van werkgelegenheid
2. zorgen voor een acceptabel loon
3. het op laten komen van infant industries. 4. zorgen voor goede veiligheid en gezondheid. 5. politieke verhoudingen beïnvloeden
Infant industrie= een jong, net ontstane, onderneming/ bedrijf. Par. 3 Overigens maakt natuurlijk elke vorm van protectie inbreuk op de werking van de vrije markt. Enkele instrumenten die gebruikt kunnen worden: • invoerrechten. • Importcontingentering. • Kwaliteitseisen • Importverbod • Subsidies • Afgedwongen exportbeperking
Door t instellen van invoerrechten gaat de prijs van het goed omhoog. De andere instrumenten zijn non-tarifaire protectie middelen. Bij importcontingentering mag er van een bep. Import goed maar een bepaalde hoeveelheid per jaar binnenkomen.  Aanbod wordt verkleind, hierdoor gaat de prijs omhoog. Bij verscherping van de kwaliteitseisen, wordt het aanbod kleiner en de prijs ook hoger. Het totaal verbieden van een importgoed zal de prijs natuurlijk ook verhogen. Subsidies worden gegeven om op te kunnen boksen tegen de concurrentie. Bij het afdwingen van een exportbeperking legt het exportland zich onder druk van politiek en economie van het importland een vrijwillige exportbeperking op. Vrijhandel is uiteindelijk volgens iedereen het beste. Maar afschaffing van die protectiemiddelen is zeer moeilijk.  ‘ik wil best mijn invoerrechten verlagen, maar alleen wanneer andere landen dat ook doen’. Daarom: GATT (general agreement on tarifs and trade). Hoofdprincipes: • alleen invoerrechten zijn toegestaan als protectiemiddel • nieuwe handelsbelemmeringen zijn verboden • door overleg moet worden geprobeerde invoerrechten te verlagen. Bij dit overleg was de meestbegunstigingsclausule heel belangrijk. = dat wanneer een land een ander land voordelen geeft bij de invoer, hij dat ook aan de andere GATT landen moet geven. 1993: GATT wordt WTO. = World Trade Organization. Par. 4 Regionalisatie= wanneer landen zich steeds meer richtten in de export van goederen en diensten op afnemers in hun regio. Sinds 1956: landen van de EU vormen een douane-unie= vorm van economische integratie waarbij de lidstaten hun onderlinge invoerrechten hebben afgeschaft en tegenover niet-leden een zelfde buitentarief hebben. Doel: een economische unie worden, die boven de eigenschappen van een douane-unie ook nog vrij verkeer van arbeid en kapitaal kent. Hiervoor waren de Gemeenschappelijke markt en de EMU nodig. Binnen Europa kennen we de EVA= een vrijhandelsgebied: de deelnemende landen heffen geen invoerrechten op elkaars producten. Maar, de lidstaten kennen geen uniform buitentarief. Groter, en bekender is de North American Free Trade Agreement. Is tussen de V.S, Canada en mexico.
Par. 5 1957: het verdrag van Rome werd gesloten. De EEG en Euratom werden hierbij opgericht. 1967: EGKS, de EEG en Euratom werden samengevoegd tot de Europese Gemeenschap. Op papier was er vrijhandel binnen de EG, maar er waren nog verschillende productnormen, lange wachttijden etc. 1973: Denemarken, Ierland en Groot-Brittannië erbij. 1981: Griekenland erbij. 1986: Spanje en Portugal kwamen er ook bij. In 1995 kwamen Zweden, Finland en Oostenrijk er ook nog bij = 15 lidstaten. 86 werd de Europese Akte aangereikt. Europa moest een grote gemeenschappelijke markt worden met vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal. Voordelen: • Europese ondernemers moeten beter presteren( onder concurrentiedruk). • Concurrentiestrijd moet leiden tot efficiëntere productiemethoden en lagere prijzen. • Mededingingsbeleid mag corrigerend optreden als de concurrentie te wensen overlaat. HOOFDSTUK 2
Par.1
Elk land houdt een overzicht bij van de geldstromen die het land uitgaan en binnenkomen. = betalingsbalans. Er zijn allerlei verschillende soorten transacties en die worden weer onderverdeeld op deelrekeningen. De lopende rekening + Kapitaalrekening = het saldo van de betalingsbalans. Als dat saldo op nul staat is er materieel betalingsbalansevenwicht. De officiële reserve, of de goud- en deviezenreserve, zijn een buffer voor het opvangen van betalingsbalansoverschotten en –tekorten. De reserve is de waarde van de goudvoorraad en de voorraad convertibele valuta’s. = buitenlandse betaalmiddelen die onbeperkt kunnen worden ingewisseld tegen alle andere valuta’s. (dollar of yen) Ook een reserve is het onvoorwaardelijke krediet waar een land over beschikken kan bij het Internationaal Monetair Fonds. Doel= 1. bevordering van internationale samenwerking op monetair gebied. 2. uitbreiding van de wereldhandel. 3. wisselkoersstabiliteit. Kredieten bij het IMF= trekkingsrechten, kunnen worden verdeeld in onvoorwaardelijke en voorwaardelijke trekkingsrechten. B.v. special Drawing Rights. Par. 2 De prijs van buitenlands geld uitgedrukt in euro’s is de wisselkoers van die valuta. Deze worden bepaald door vraag en aanbod op de valutamarkt. • een hogere dollar koers leidt tot duurdere import; • duurdere import leidt tot een verminderde belangstelling voor ingevoerde producten; • een kleinere gevraagde hoeveelheid ingevoerde producten leidt tot een kleinere gevraagde hoeveelheid dollars op de valutamarkt. Appreciatie (koersstijging) Depreciatie (koersdaling) Par. 3 Als de wisselkoers wordt overgelaten aan het vrij e spel van vraag en aanbod, = zwevende wisselkoersen. De koers kan dan van het ene op t andere moment veranderen. Het Europees Monetair Stelsel is een wisselkoersafspraak tussen landen van de Europese Unie. Hierbij streven ze naar een stabiele wisselkoers. Er bestond een spilkoers= maximum. De werkelijke koers mocht niet meer dan een paar % afwijken. Daardoor was de wisselkoersbeweging beperkt. En dat zorgt weer voor stabiliteit. De banken waren verantwoordelijk voor de handhaving. Als een munt te veel in koers zakte, dan kon de bank de rente verhogen. = beleggen is dat aantrekkelijker. -------------------------------------------------------------- maximum koers | Marge -------------------------------------------------------------- spilkoers -------------------------------------------------------------- minimum koers. = samen: Bandbreedte. De maximumkoers en de minimumkoers= interventiekoersen. Par. 4 Bij het verdrag van Maastricht werd afgesproken de EMU op te richten. De Euro komt in 1999 op. En dit wordt vanaf dan allemaal geregeld door de Europese Centrale Bank. Stabiliteitspact= overeenkomst die inhoudt dat lidstaten moeten streven naar een sluitende overheidsbegroting. Bij de overschrijding van 3% (in het overheidstekort) moet er een boete betaald worden aan de ECB.
Par. 5 Een land kan een tekort op zijn lopende rekening van de betalingsbalans financieren met krediet uit het buienland. Maar bij herhaling, loopt de buitenlandse schuld erg op. Om te vermijden dat een land steeds dieper in de schuld komt te zitten, moet de overheid tijdig maatregelen nemen om het tekort op de lopende rekening te verkleinen. 1. bestedingsbeperkend beleid. 2. krapgeldpolitiek
3. verlaging van de wisselkoers. Een bestedingsbeperkend beleid kan m.b.v. het begrotingsbeleid worden gevoerd. Door verhoging van de belastingtarieven verkleint de overheid het besteedbare inkomen van de consumenten. Belastingtarief omhoog  bestedingen omlaag  minder import  daling van tekort op lopende rekening. Er kan ook krapgeldpolitiek worden gevoerd. De Centrale bank verhoogt de rente, waardoor rood staan duurder wordt. Dit heeft ook een matigende invloed op de binnenlandse bestedingen. Rente omhoog  lenen duurder  minder bestedingen  minder import  daling tekort lopende rekening. Een daling van de wisselkoers bevordert de export, want hierdoor worden de exportproducten van het land goedkoper voor het buitenland. Tegelijk leidt de koersdaling tot hogere invoerprijzen, wat weer een remmende invloed heeft op de invoer. Een koersdaling heeft dus invloed op de verhouding tussen het gem. prijspeil van de uit en invoer. = de ruilvoet van een land. Devaluatie= verlaging van de spilkoers. HOOFDSTUK 3
Par. 1
Inflatie betekent dat het gemiddelde prijspeil stijgt. Er is dan meer geld nodig om hetzelfde te kunnen kopen. Als het prijspeil daalt, is het deflatie. Consumenten prijsindex= het gemiddelde. Je moet om dit te berekenen een basisjaar bepalen. Som van (wegingsfactoren x partiële indexcijfers
Prijsindexcijfer= 100 (= som van de wegingsfactoren) Deflatie= daling van het algemeen prijspeil. Par. 2
Het ontvangen van rente is een vergoeding voor 3 zaken: 1. uitstel van consumptie door de uitlener. 2. het risico dat de tegenpartij straks zijn schuld niet betaalt; 3. de geldontwaarding. Om geen koopkracht te verliezen moet de jaarrente minstens gelijk zijn aan de jaarlijkse inflatie. Dan is de reële rente precies nul = rente - %uele inflatie. Inflatiecorrectie= aanpassen van de belastingtarieven. Als de inflatiecijfers bekend zijn. Par. 3 Een stijging van de bestedingen kan prijsstijgingen veroorzaken. B.v. als de consumenten meer willen kopen dan mogelijk is met de huidige productiecapaciteit. De inflatie die veroorzaakt wordt door te grote bestedingen noemen we overbestedinginflatie. De oplossing is bestedingsbeperkende politiek voeren. b.v. door de belastingtarieven te verhogen. Mensen houden dan een kleiner besteedbaar inkomen over, waardoor ze minder kunnen kopen. Of de overheid kan het mes zetten in haar eigen uitgaven. = krap begrotingsbeleid. Als de centrale bank de oplossing moet zoeken, kan zij de rente verhogen waardoor rood staan ineens veel duurder wordt. = krap monetair beleid. Als de lonen met hetzelfde percentage stijgen als de arbeidsproductiviteit, blijven de arbeidskosten per eenheid product gelijk. Het hoeft dan niet te leiden tot een prijsverhoging. Te grote loonstijgingen kunnen een oorzaak vormen van kosteninflatie, =loonkosteninflatie. Kosteninflatie kan ook ontstaan doordat andere kostenstijgingen doorwerken in de productprijzen. Inflatie en werkeloosheid samen = stagflatie. Par. 4 De procentuele groei van de geldhoeveelheid moet bijna gelijk zijn aan de procentuele groei van de productie. Het deel van de economische politiek dat zich hiermee bezighoudt, is de geldpolitiek of monetaire politiek. Dit wordt gevoerd door de Europese centrale bank. De ECB is: • circulatiebank • bank van de banken • hoedster van de euro • bedrijfseconomisch toezichthouder. De ECB is de enige bank die euro- bankbiljetten in omloop mag brengen, de circulatiebank. Alle banken hebben een rekening bij de ECB. Banken kunnen onder bepaalde voorwaarden krediet opnemen. De ECB moet de waarde van de euro zo stabiel mogelijk houden. En ten slotte moeten ze er ook op toezien dat hun land bedrijfseconomisch gezond is.
Par. 5 Het disconto is de rente waartegen de banken kortlopend krediet bij de centrale bank kunnen krijgen. Als de ECB de rente verhoogt, zullen de particuliere banken dat ook doen, zij moeten hun geld n.l. weer van de ECB halen. Uiteindelijk kan er disconto politiek gevoerd worden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.