Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Module 4

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1791 woorden
  • 6 januari 2014
  • 26 keer beoordeeld
Cijfer 7
26 keer beoordeeld

Tijd is geld

De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken lenen weer geld uit aan bedrijven en gezinnen. Dit geld krijgen ze door de aanbieders van geld (spaarders) en door dus geld te lenen bij de ECB. De rente van de banken voor gezinnen/bedrijven is de algemene prijs van tijd. De rente komt tot stand op de vermogensmarkt (de markt waar vraag en aanbod van financieel kapitaal bij elkaar komen). Als de rente daalt, daalt de algemene prijs van tijd en zullen consumenten minder sparen en meer lenen. Ook bedrijven gaan meer lenen voor investeringen. Hierdoor wordt de economie gestimuleerd: consumptie + investeringen stijgen, de productie gaat omhoog en het nationaal inkomen stijgt.
1.2 Intertemporele substitutie
Lenen is het vervroegen van consumptie en sparen is het uitstellen van consumptie. Dit noemen we intertemporele substitutie d.w.z. ruilen over de tijd.
Mensen zullen sparen als het ze meer oplevert dan kost. Ze sparen als hun individuele prijs van tijd lager is dan de algemene prijs van tijd. De individuele prijs van tijd is gelijk aan het ongemak dat een consument ondervindt als hij consumptie uitstelt.

Een toe- of afname van iets is een stroomgrootheid. Een hoeveelheid is een voorraadgrootheid.

 

1.3 Inflatie
Inflatie is de stijging van de prijzen in een land (in een bepaalde periode). Redenen om prijs te verhogen zijn stijgende kosten of een toegenomen vraag.
Goederen die in prijs stijgen, tellen niet allemaal even zwaar mee in het ‘officiële’ inflatiecijfer, de consumentenprijsindex (CPI). De stijging van de CPI noemen we de inflatie.
Het CPI wordt samengesteld uit verschillende prijsstijgingen van verschillende goederen, die ‘gewogen’ worden. De weging is gelijk aan het bestedingsaandeel van het goed in het totale budget.
 

Groep

Wegingsfactor

Prijsverandering

Partieel prijsindexcijfer

Woning

40%

+10%

110

Voeding

30%

-10%

90

Kleding

20%

+20%

120

Diversen

10%

+15%

115

 

Het partieel prijsindexcijfer is 100 + prijsverandering. CPI = 0,4 x 110 + 0,3 x 90 + 0,2 x 120 + 0,1 x 115 = 106,5. Hierbij is dus een prijsstijging van 6,5%. De CPI geeft een prijsstijging t.o.v. een basisjaar, inflatie is de
Door inflatie daalt de reële waarde van iets d.w.z. dat de koopkracht daalt.

Formule om uit te rekenen hoeveel je koopkracht verandert:

koopkrachtdaling = geldontwaarding

reëel indexcijfer - 100 = daling van de koopkracht


1.4 Rendement

Het rendement is de opbrengst van sparen/investeren. Bij sparen is dit de nominale rente.
Het nominale rendement: %
We kennen ook het reële rendement (rente): dit is gecorrigeerd voor inflatie. Als er inflatie is, neemt de koopkracht van de investering/besparing minder toe.

Je kunt de reële waarde van iets berekenen met:               

3.1 Investeringen in productiviteit
Productiviteit
wordt bepaald door:
- kwaliteit + kwantiteit van de productiefactoren
- bedrijfstijd (hoeveel uur er geproduceerd wordt)
De productiviteit bepaalt de verdiencapaciteit.

Waarom zou je als bedrijf investeren?
- productiecapaciteit uitbreiden -> meer verkopen
- verbeterde technologie (arbeidsproductiviteit (apt) stijgt)
- als apt stijgt, kun je de loonkosten per product verlagen
- internationaliseren -> markt vergroten

Wanneer ga je investeren? Als de extra opbrengsten (MO) hoger zijn dan de extra kosten (MK).
De (verwachte) opbrengsten hangen af van de prijs en de extra afzet.
De (verwachte) kosten hangen af van de kosten van nieuwe kapitaalgoederen en de rente.

3.2 Onderzoek en Ontwikkeling
Investeringen in O&O:
- productinnovatie: product wordt beter of anders
- procesinnovatie: manier waarop product wordt gemaakt, wordt verbeterd.

Om onderzoek te stimuleren, is er de mogelijkheid om patent aan te vragen. JE mag dan als bedrijf als enige het product op de markt brengen.
Voordeel van patent voor de samenleving:

Als er geen mogelijkheid voor patent zou zijn, zouden veel innovaties niet plaatsvinden. Het kost een bedrijf vaak veel geld om onderzoek te doen, en als de kennis dan door iedereen gebruikt zou kunnen worden, is mogelijke opbrengst voor het bedrijf zelf veel kleiner.
Nadeel van een patent voor de samenleving:
Een bedrijf mag het product als enige op de markt brengen en is daarmee monopolist. Dit gaat gepaard met welvaartsverlies (lager CS + PS).

De opbrengsten van investeringen in O&O zijn er onzeker. Dit is onder te verdelen in 3 types:
1. Onderzoeksonzekerheid. Of het onderzoek wel tot iets nuttigs uitkomt.
2. Marktonzekerheid. Of de markt wel geïnteresseerd is in het nieuwe product.
3. Concurrentieonzekerheid. De kans dat de concurrent het idee al eerder heeft met een patent.

3.3 De balans en resultatenrekening
Een balans geeft een overzicht van bezittingen en schulden van een bedrijf (op een bepaald moment). Een balans wordt gebruikt om te kijken hoe goed een bedrijf er voor staat. Hiervoor worden 2 vergelijken gebruikt.

1. Liquiditeit. Bekijkt of de onderneming in staat is op korte termijn de schulden af te lossen.

We spreken van een liquide onderneming als de liquiditeit 200% of meer is.

2. Solvabiliteit. Bekijkt of de onderneming ‘gezond’ is. Dit is zo als het eigen vermogen groot genoeg is t.o.v. het vreemd vermogen.

De onderneming is solvabel als de solvabiliteit minstens 150% is.

Een resultatenrekening geeft een overzicht van kosten en opbrengsten (over een bepaalde tijd). De periode waarop de R.R. betrekking heeft, is het boekjaar. Soms staan er ook afschrijvingen op de R.R. Afschrijvingen is het bedrag dat de activa in waarde zijn verminderd.
Het saldo van opbrengsten en kosten is het bedrijfsresultaat.

4.1 Collectieve goederen en ruilen over de tijd

Kenmerken collectieve goederen:
- Niemand kan er van worden uitgesloten.
- Als één persoon consumeert, blijft er niet minder over voor een ander.

Je kunt collectieve goederen daarom niet individueel leveren en een prijs berekenen. De overheid moet daarom deze goederen leveren en laat mensen hiervoor betalen door belasting.
De overheid zorgt ook voor productie van andere goederen (die niet collectief van aard zijn). Bijvoorbeeld omdat ze positieve externe effecten hebben. Dat zijn baten voor anderen en niet voor de producent zelf.  Als je het aan ‘de markt’ zou overlaten, wordt er te weinig geconsumeerd, omdat de positieve externe effecten niet in de prijs worden meegenomen.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Kenmerken collectieve goederen:
- Niemand kan er van worden uitgesloten.
- Als één persoon consumeert, blijft er niet minder over voor een ander.

Je kunt collectieve goederen daarom niet individueel leveren en een prijs berekenen. De overheid moet daarom deze goederen leveren en laat mensen hiervoor betalen door belasting.
De overheid zorgt ook voor productie van andere goederen (die niet collectief van aard zijn). Bijvoorbeeld omdat ze positieve externe effecten hebben. Dat zijn baten voor anderen en niet voor de producent zelf.  Als je het aan ‘de markt’ zou overlaten, wordt er te weinig geconsumeerd, omdat de positieve externe effecten niet in de prijs worden meegenomen.

 

Waarom is investeren in onderwijs door de overheid ‘ruilen over de tijd’?

Het kost nu geld, maar de beroepsbevolking is beter opgeleid. Hierdoor krijgen ze betere banen en komt er een hoger nationaal inkomen. Dit geeft hogere belastingontvangsten voor de overheid.

Een stijging van productiviteit is een voorwaarde voor economische groei. Hiermee wordt de groei van het bruto binnenlands product (bbp) bedoeld. Het bbp geeft de waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een jaar.


4.3 Inkomsten en uitgaven
De inkomsten van de overheid bestaan voor het grootste deel uit belastingopbrengsten. Als de overheidsinkomsten kleiner zijn dan de uitgaven, moet de overheid lenen. Dit verschil heet het financieringstekort. De staatsschuld neemt hierdoor toe.

Het bedrag waarvoor nieuwe leningen moeten worden afgesloten is de som van het tekort en de aflossingen. Bij de overheid heet het bedrag waarvoor nieuwe leningen moeten worden afgesloten het begrotingstekort. De overheid leent geld d.m.v. het uitgeven van staatsobligaties.

Het bedrag waarmee de totale schuld toeneemt is gelijk aan het tekort. Bij de overheid heet het bedrag waarmee de schuld toeneemt het financieringstekort. Zolang de overheid een tekort heeft, wordt wat er moet worden afgelost, weer geleend. De aflossingen verlagen de schuld dus niet.
Bedrag waarmee de staatsschuld stijgt = financieringstekort
Bedrag waarmee nieuwe staatsobligaties uitgegeven moeten worden = begrotingstekort


Bij de overheid:
 

  uitgaven (excl. aflossingen)                                     uitgaven (incl. aflossingen)
- inkomsten                                                                   - inkomsten
   financieringstekort                                                     begrotingstekort
+ aflossingen                                                                 - aflossingen
   begrotingstekort                                                       financieringstekort

 

De staatsschuld is dus het totaal van alle financieringstekorten van de afgelopen jaren.
De staatsschuldquote is staatsschuld als percentage van het nationaal inkomen.

 

Gevolgen  van een (te) hoge staatsschuld:
- Als de overheid geld leent, moeten toekomstige generaties dit terugbetalen. Het financieringstekort is uitgestelde belasting (directe belasting wordt vervangen door belasting in de toekomst).
- Als de overheid geld leent, neemt de vraag naar geld op de kapitaalmarkt toe. Hierdoor zal de rente stijgen. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat bedrijven minder investeren.
- Een stijgende rente kan ook tot hogere kosten van de bedrijven leiden (die al een lening hebben) en dit kan leiden tot hogere inflatie.

 

4.4 Solidariteit tussen generaties
Solidariteit tussen generaties komt vooral tot uiting in de AOW. Dit wordt gefinancieerd door het omslagstelsel. D.w.z. de huidige uitkeringen worden gefinancieerd door de huidige premiebetalers.
Eigen (particuliere) pensioenen worden gefinancieerd door het kapitaaldekkingsstelsel: tijdens je werkende periode betaal je premie zodat je daar na je pensioen een uitkering uit kunt krijgen. Je spaart als het ware voor je eigen pensioen.  Vanwege de vergrijzing is besloten de AOW-leeftijd te verhogen.
Uitkeringen kunnen waardevast of welvaartsvast zijn:
- Welvaartsvast: uitkering stijgt mee met het gemiddelde loonniveau.
­- Waardevast: uitkering stijgt mee met het gemiddelde prijsniveau.

Leg uit waarom vergrijzing bij het omslagstelsel problemen oplevert.
Als het aandeel ouderen groter wordt (= vergrijzing), is er meer premie nodig. Dit wordt gefinancieerd door het omslagstelsel -> de uitkeringen. De groep 65+ stijgt harder dan de werkenden. Bij het omslagstelsel betalen de huidige werkenden voor de huidige 65-plussers. De werkenden moeten dus meer premie betalen en/of de AOW moet omlaag.

REACTIES

R.

R.

Super goede samenvatting! Alles komt goed aan bod. Nog een verbeterpuntje; je hebt het vaak over "gefinancieerd", maar dit moet "gefinancierd" zijn. Groetjes!

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.