Hoofdstuk 1
Samenvatting
Ruilen over de tijd is een belangrijk onderdeel van het economisch handelen. Dat geldt voor huishoudens, voor bedrijven en voor de overheid. Gezinnen sparen voor hun pensioen, of lenen voor de aanschaf van een auto of een huis. Bedrijven investeren in kapitaalgoederen of in de ontwikkeling van nieuwe producten, en lenden de daarvoor benodigde financiële middelen. De overheid investeert in kustbescherming, infrastructuur en onderwijs, en probeert tegelijkertijd de staatsschuld binnen de perken te houden. Een ander woord voor ruilen over de tijd is intertemporele substitutie
Ruilen over de tijd wordt mogelijk gemaakt door het bestaan van rente. Rente is de prijs van tijd. Spaarders ontvangen rente in ruil voor het uitstellen van hun bestedingen. Leners betalen rente voor het vervroegen van hun bestedingen. De rente die banken rekenen is voor iedereen gelijk en heet om die reden de algemene prijs van tijd. Daarnaast hebben individuen ieder hun individuele prijs van tijd. Deze individuele prijs is voor ieder mens verschillend, afhankelijk van onder meer persoonlijkheidskenmerken en de hoogte van het inkomen. De mogelijkheid om te sparen neemt in de regel toe als het inkomen stijgt. Het onderscheid tussen de algemene en de individuele prijs geeft inzicht in de vraag waarom sommige mensen lenen en andere mensen sparen: bij mensen die lenen is de individuele prijs van tijd hoger dan de algemene prijs van tijd, bij mensen die sparen is die individuele prijs juist lager
Inflatie is de stijging van het algemene prijspeil door de tijd heen. Door inflatie daalt de koopkracht van geld. Het leidt tot geldontwaarding. Inflatie wordt berekend met behulp van het zogenoemde goederenmandje, een verzameling producten die representatief zijn voor de bestedingen van de gemiddelde consument. De consumentenprijsindex (CPI) geeft het gemiddelde prijspeil in een land, uitgedrukt als indexcijfer. Inflatie kan dus ook gedefinieerd worden als een stijging van de CPI
Geïnvesteerd vermogen levert rendement op. Het rendement van spaargeld is de rente die wordt uitgekeerd over de inlegsom, bijvoorbeeld 5%. Het rendement van een investering in onroerend goed bestaat bijvoorbeeld uit de jaarlijkse huuropbrengsten (na aftrek van onderhouds- en administratiekosten). Ook dit rendement wordt uitgedrukt als percentage van de hoofdsom. In formule: rendement = x 100%
Dit rendement wordt het nominale rendement genoemd. Om het reële rendement te berekenen moet het nominale rendement gecorrigeerd worden voor inflatie. In formule: reëel rendement = ( - 1) x 100%
Begrippen
Algemene prijs van tijd = rente die banken rekenen
Basisjaar = periode ten opzichte waarvan indexcijfers worden berekend
Bestedingsaandeel = uitgave aan een bepaald product als percentage van de totale uitgaven
Consumentenprijsindex = hoogte van het gemiddelde prijsniveau, uitgedrukt in een indexcijfer
Goederenmandje = verzameling producten dat representatief is voor wat een gemiddeld huishouden koopt
Indexcijfer = geeft de verhouding weer tussen de omvang van een grootheid in een bepaald jaar en de op 100 gestelde omvang die grootheid in het basisjaar
Individuele prijs van tijd = ongemak dat een consument ondervindt als hij consumptie uitstelt
Inflatie = stijging van het algemene prijspeil door de tijd
Intertemporele substitutie = verschuiving van consumptie over de tijd
Nominaal rendement = rendement waarbij geen rekening wordt gehouden met inflatie
Reëel rendement = rendement waarbij rekening wordt gehouden met inflatie
Rendement = opbrengst in procenten van het geïnvesteerde bedrag
Rente = prijs van tijd
Reporente = rentepercentage waartegen banken geld kunnen lenen bij de centrale bank
Sparen = uitstellen van consumptie: directe consumptie wordt vervagen door consumptie in de toekomst
Stroomgrootheid = grootheid waarvan de omvang gedurende een bepaalde periode wordt gevormd en waarvan de waarde over die periode wordt gemeten
Vermogensmarkt = geheel van vraag naar en aanbod van krediet (vermogensmarkt = geldmarkt + kapitaalmarkt)
Voorraadgrootheid = grootheid waarvan de omvang gedurende een bepaalde periode wordt gevormd en waarvan de waarde op een tijdstip wordt gemeten
Hoofdstuk 2
Samenvatting
Scholing is een investering in menselijk kapitaal en verhoogt de arbeidsproductiviteit en daarmee de verdiencapaciteit van een individu. Het is een voorbeeld van intertemporele substitutie. Aan scholing zijn ook kosten verbonden en meestal moet er ook worden geleend; er moet een studieschuld worden aangegaan. De kosten van scholing zijn behalve kosten van de opleiding ook opofferingskosten: de baten die men misloopt doordat men gedurende de scholingsperiode geen betaalde arbeid kan verrichten
De hoogte van de arbeidsproductiviteit bepaalt het startsalaris en het verdere salarisverloop. De arbeidsproductiviteit (en daarmee het looninkomen) is gedurende een mensenleven niet constant, maar neemt toe tot een bepaald maximumniveau, en daarna weer af. Dit niveau moet soms op peil gehouden worden door bijscholing of herscholing. Door de snelle ontwikkelingen in de (productie)technologie ontkomt tegenwoordig niemand meer aan lifelong learning, permanente scholing gedurende het leven
Het theoretische begrip permanent consumptieniveau dient om ruilen in de tijd door individuen (huishoudens) te verklaren. Want individuen proberen consumptie te verschuiven van een periode met een hoog inkomen naar een periode met een laag (of geen) inkomen. Op deze manier hebben individuen een min of meer permanent consumptieniveau tijdens hun leven. Het begrip kan verklaren waarom mensen sparen voor hun pensioen of waarom zij een lening afsluiten als zij tijdelijk lagere inkomsten hebben, bijvoorbeeld bij werkloosheid. Het permanente consumptieniveau ligt normaal gesproken boven het startsalaris, maar onder het maximale looninkomen
Begrippen
Lifelong learning = permanente scholing gedurende het arbeidzame leven
Looninkomen = hoeveelheid geld die wordt verruild voor arbeid
Menselijk kapitaal = productiefactor arbeid
Permanent consumptieniveau = constante richtlijn voor het consumptieniveau gedurende een heel leven
Verdiencapaciteit (van een individu) = maximale hoeveelheid geld die iemand kan ontvangen in ruil voor arbeid
Hoofdstuk 3
Samenvatting
Elk jaar worden nieuwe ondernemingen opgestart en elk jaar gaan ook ondernemingen failliet. De oorzaken van een faillissement kunnen intern zijn, zoals langdurig mismanagement of een gebrek aan innovatie. De oorzaken kunnen ook liggen buiten het bedrijf: toenemende concurrentie, een stijging van de prijs van grondstoffen of van loonkosten, of een afnemende vraag naar het product. Meestal gaat het om een combinatie van interne en externe oorzaken
Beslissingen van ondernemers moeten niet alleen gericht zijn op de winstgevendheid op de korte termijn maar vooral ook op de continuïteit van een onderneming. Door investeringen in Onderzoek & Ontwikkelingen (O&O) en in de scholing van haar werknemers kan de onderneming de productiviteit van de productiefactoren verhogen. De verdiencapaciteit neemt daardoor toe: met de gegeven productiefactoren kan een hogere winst worden gerealiseerd
Bij investeringen in O&O gaat het om de speurtocht naar nieuwe producten en productietechnieken; dus om productinnovatie en procesinnovatie. O&O is noodzakelijk om de concurrentiekracht van een onderneming op lange termijn zeker te stellen. Investeringen in O&O kunnen zeer winstgevend zijn. Tegelijkertijd zijn de opbrengsten van O&O erg onzeker. Deze onzekerheid bevat onderzoeksonzekerheid (komt er wel iets bruikbaars uit), marktonzekerheid (zit de markt wel op dit product te wachten), en concurrentieonzekerheid (want de concurrent zit ook niet stil)
Een goede boekhouding is voor de onderneming van essentieel belang. De balans geeft een overzicht van bezittingen (activa) en schulden (passiva) op een bepaald moment. De balans bevat dus de voorraadgrootheden. De resultatenrekening geeft een overzicht van de opbrengsten en kosten gedurende een bepaalde periode, meestal een jaar. De resultatenrekening bevat dus stroomgrootheden
De activa van de balans bestaan uit vaste activa, vlottende activa en liquide middelen. De passiva bestaan uit het eigen vermogen en het vreemd vermogen, waarbij het vreemd vermogen weer wordt onderverdeeld in kortlopende en langlopende schulden. Uit de balans kan de solvabiliteit en de liquiditeitspositie van de onderneming worden afgelezen en daarmee haar vitaliteit op lange en korte termijn. De solvabiliteit is de verhouding tussen totaal vermogen en vreemd vermogen. In formule: solvabiliteit = x 100%
Hoe groter de solvabiliteit hoe groter het vermogen van de onderneming om schuldeisers af te betalen, en hoe groter haar vermogen om tegenvallende resultaten op te vangen zonder failliet te gaan. Banken lenen graag aan een solvabele onderneming
De liquiditeit geeft de mate aan waarin een onderneming aan haar betalingsverplichtingen op korte termijn kan voldoen. In formule: liquiditeit = x 100%
De waarde van vaste activa daalt in de loop van de tijd, zodat bedrijven na een aantal jaren activa moeten gaan vervangen. De waardevermindering wordt in de boekhouding verwerkt door middel van afschrijvingen. Op resultatenrekening worden afschrijvingen aan de debetzijde genoteerd als kosten. Anderzijds verdient het bedrijf de afschrijvingen terug door de afschrijvingskosten in de verkoopprijs te verwerken. Consumenten betalen op deze manier mee aan de kosten van de afschrijving. Op deze manier wordt er nu gespaard om in de toekomst versleten activa te kunnen vervangen
Begrippen
Aandeelhouder = eigenaar van een bedrijf
Activa = bezittingen van een onderneming
Afschrijving = kosten van de waardevermindering van vaste activa
Balans = overzicht van bezittingen en schulden van een onderneming, op een bepaald tijdstip
Bedrijfsresultaat = saldo van opbrengsten en kosten in een boekjaar
Boekhouding = registratie van de kosten, opbrengsten, bezittingen en schulden van een onderneming
Boekjaar = periode waarop de resultatenrekening betrekking heeft
Crediteur = schuldeiser
Creditzijde = rechtergedeelte van een balans waar de middelen staan waarmee een onderneming gefinancierd is
Debetzijde = linkergedeelte van een balans waar de bezittingen van een onderneming staan
Debiteur = persoon of organisatie waarvan een onderneming geld tegoed heeft
Dividend = winstuitkering, naar rato van het aantal in bezit zijnde aandelen
Eigen vermogen = vermogen dat door de onderneming zelf is ingebracht
Kamer van Koophandel = organisatie waarbij alle ondernemingen ingeschreven moeten zijn en die economische wetten uitvoert, zoals de Handelsregisterwet
Liquide middelen = geld dat een onderneming in kas heeft of op de bank heeft staan
Liquiditeit = mate waarin een onderneming in staat is de kortlopende schulden direct af te lossen
Onderzoek & Ontwikkeling = speurtocht naar nieuwe producten en productietechnieken
Passiva = middelen waarmee een onderneming is gefinancierd
Procesinnovatie = vernieuwing en/of verbetering van bestaande productietechnieken
Productinnovatie = vernieuwing van bestaande producten en/of introductie van nieuwe producten
Productiviteit = opbrengst van een bepaalde combinatie productiefactoren
Resultatenrekening = overzicht van kosten en opbrengsten van een onderneming gedurende het boekjaar
Solvabiliteit = mate waarin een onderneming in staat is op lange termijn alle schulden af te lossen
Totaal vermogen = optelsom van het eigen en vreemd vermogen
Vaste activa = bezittingen van een onderneming die langer dan een jaar meegaan
Verdiencapaciteit van een onderneming = maximale winst die door een onderneming kan worden gemaakt
Vlottende activa = bezittingen van een onderneming die korter dan een jaar meegaan
Vreemd vermogen = vermogen dat door derden in de onderneming is ingebracht
Hoofdstuk 4
Samenvatting
Regeren is vooruitzien! Het handelen van de overheid is per definitie gericht op de continuïteit van een land. Overheden hanteren bij het maken van hun keuzes dan ook een hele lange tijdshorizon. De productie van collectieve goederen zoals deltawerken illustreert dit
Onderwijs is een belangrijk goed met positieve externe effecten. Investeren in onderwijs levert een hoog maatschappelijk rendement op; een goede opgeleide beroepsbevolking heeft een hogere productiviteit. Het brute binnenlands product (bbp) neemt toe en daarmee ook de belastingopbrengsten van de overheid
De staatsschuld zal in de toekomst met ontvangen belastinggeld moeten worden afgelost. Een financieringstekort kan daarom worden beschouwd als uitgestelde belasting. Analoog kan een financieringsoverschot worden beschouwd als het naar voren halen van belastingheffing. Belastingheffing leidt tot welvaartsverlies. Het spreiden van belastingheffing verlaagt dit welvaartsverlies. Vanuit dit perspectief kan het verstanding zijn om niet koste wat kost de rijksbegroting op korte termijn in evenwicht te houden
Het creëren van een staatsschuld betekent dat kosten worden doorgeschoven naar toekomstige generaties en wordt daarom wel eens als oneerlijk gezien. Maar tegenover de staatsschuld staan de investeringen in collectieve goederen, infrastructuur en onderwijs; tegenover de passiva staan de activa! Het kan dus verstanding zijn de schuld te laten oplopen, indien dit nodig is om bepaalde noodzakelijke investeringen te financieren. Dat geldt voor huishoudens en voor bedrijven, en dat geldt ook voor de overheid. Want deze investeringen verhogen op termijn de productiviteit en verdiencapaciteit van het land en komen dus ook toekomstige generaties ten goede
De Algemene Ouderdomswet (AOW) garandeert ouderen een minimaal inkomensniveau. De AOW wordt gefinancierd volgens het omslagstelsel. De totale uitgaven aan AOW in een jaar worden omgeslagen over alle belastingplichtigen. De huidige werkenden betalen dus in feite voor de huidige 65-plussers. Met de AOW dwingt de overheid solidariteit af tussen generaties. Met de oprichting van het AOW-spaarfonds wordt de AOW in de toekomst voor een deel gefinancierd volgens het kapitaaldekkingsstelsel. Dit houdt in dat geld opzij wordt gelegd en belegd. Uit het rendement van de beleggingen kunnen toekomstige AOW-uitgaven worden gefinancierd
Begrippen
Belastingopbrengsten = inkomsten die de overheid ontvangt aan belastingen
Bruto binnenlands product = waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een jaar
Financieringstekort = negatief saldo van inkomsten en uitgaven van het Rijk, exclusief de aflossingen op de staatsschuld
Incidentele uitgaven = overheidsuitgaven die niet zijn begroot
Kapitaaldekkingsstelsel = pensioenstelsel waarbij de pensioenuitkeringen gefinancierd worden door opgebouwd kapitaal
Miljoenennota = samenvattend overzicht van de inkomsten en uitgaven van de overheid voor een bepaald jaar
Omslagstelsel = pensioenstelsel waarbij de pensioenuitkeringen gefinancierd worden door belastingen en premieheffing
Rijksbegroting = overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven van de Rijksoverheid voor het komende jaar
Staatsschuld = schuld van de Rijksoverheid
Structurele uitgaven = overheidsuitgaven die wel zijn begroot
Uitgestelde belasting = uitstellen van het heffen van belasting: directe belasting wordt vervangen door belasting in de toekomst
REACTIES
1 seconde geleden