Module 4 Groei en Conjunctuur
Hoofdstuk 1
- productiegroei: toename van het binnenlands product in de loop van de tijd
- nominale cijfers: niet gecorricieerd met inflatie
- reële: wel rekening houden met prijsstijging
- indexcijfer: geeft de verhouding weer tussen de omvang van een grootheid in een bepaalde periode en de op 100 gestelde omvang van die grootheid in de zogenoemde basisperiode
- indexcijfer * cijfer van een bepaald jaar: cijfer van het basisjaar x 100
- trendmatige groei: de over een reeks van jaren gemeten gemiddelde groei vd productie
- conjunctuurbeweging: de veranderingen in het groeipercentage van de productie
- fasen conjunctuurgolf: neergang, recessie, herstel, opleving, overspanning, crisis
- cyclische bedrijfstakken zijn bedrijfstakken die meer dan evenredig op de conjunctuurbeweging reageren. Vb: basismetaalindustrie, chemische industrie
- conjunctuurindicator: voorspeller vd economische ontwikkeling voor het komende half jaar
- groeifactoren (groei van de productie)
* niet-economische factoren: godsdienstige opvattingen, cultuur
* vraagfactoren: er moet natuurlijk voldoende vraag naar goederen zijn, anders hebben de producenten geen aanleiding om hun aanbod uit te breiden
* aanbodfactoren: productiecapaciteit
- Door investeringen neemt de hoeveelheid kapitaalgoederen toe * capaciteitseffect van een investering
- Breedte-investeringen: 0 - * 00 –
* door investeren blijft de kapitaal-arbeidverhouding gelijk
- Diepte-investering: 0 - * 00 –
* Door investeren is de kapitaal-arbeidverhouding gestegen, was 1:1 * nu 2:1
De hoeveelheid productie per werknemer per tijdseenheid * vergroten de arbeidsproductiviteit
- innovaties:
1. basisinnovaties, stoommachine, lopende band, auto, telefoon, vliegtuig
2. verbeteringsinnovaties, stuurbekrachtiging
3. schijninnovaties, treffen we aan waar de mode het ontstaan van steeds weer nieuwe uiterlijke vormgeving dicteert
- procesinnovatie: het met succes ontwikkelen en invoeren van nieuwe of verbeterde productie- en distributieprocessen
- productinnovatie: nieuwe producten zoals de chipknip
- arbeidsbesparende technieken: toepassing van nieuwe technieken waardoor het mogelijk wordt eenzelfde hoeveelheid product met minder arbeid te produceren.
Hoofdstuk 2
- effectieve vraag: de totale vraag van consumenten, producenten, overheid en buitenland
- particuliere consumptie: de bestedingen van alle gezinnen samen in een economie
- de hoeveelheid kapitaal wordt groter door investeren
- de kwaliteit van de factor ‘kapitaal’ verbetert door toepassing van nieuwe technieken
- de kwaliteit van de factor ‘arbeid’ verbetert door scholing
- effecten investeringen
· capaciteitseffect: vergroting van het machinepark
· bestedingseffect: de vraag naar een nieuwe machine betekent productie voor een andere machine
- import: wijn, koffie, auto’s
- export: aanleg dijken, opruimen scheepswrakken
- onderbesteding = laagconjunctuur
* besteding die te gering is om voldoende werkgelegenheid te scheppen voor het gegeven arbeidsaanbod.
- overbesteding= hoogconjunctuur
* vraag naar arbeid die groter is dan het beschikbare aanbod van arbeid.
- conjunctuurwerkloosheid = onderbestedingswerkloosheid
- werkgelegenheid:
* totale productie : arbeidsproductiviteit per persoon
- prijsinflatie: stijging van het gemiddeld prijsniveau in een land
- Wat kan de overheid doen?
· kan haar eigen bestedingen vergroten
· kan consumenten stimuleren tot nieuwe aankopen door hun koopkracht te vergroten
· kan investeerders stimuleren tot nieuwe aankopen
· kan proberen buitenlandse consumenten en producenten meer in ons land te laten kopen
- inkomensvermenigvuldiger: sneeuwbaleffect van extra bestedingen dat ertoe leidt dat het uiteindelijke effect en aantal keren groter is dan de oorspronkelijke extra besteding
Hoofdstuk 3
- 15-64 jaar * beroepsgeschikte bevolking
- beroepsbevolking * alle inwoners tussen 15-65 jaar die in staat en bereid zijn betaalde arbeid te verrichten
- afhankelijke beroepsbevolking * de totale beroepsbevolking verminderd met de zelfstandigen
- participatiegraad: de beroepsbevolking als percentage van de totale bevolking
- werk: betaalde arbeid in het productieproces
- economie:
* officiele economie: betalen van de wettelijke verplichte belastingen en premies voor de sociale verzekeringen
* niet-officiele ecomomie: onbetaald werd, zwartwerken
- zwartwerken, nadelen voor de werknemer
· zwartwerkers krijgen vaak minder loon
· wie ziek wordt, heeft geen recht op een uitkering
· bij een ongeluk op het werk is het heel moeilijk de schade vergoed te krijgen
· zwartwerkers kunnen van de ene op de andere dag worden ontslagen
- of iemand wit werkt, kan hij merken aan;
· er moet een loonbelastingverklaring zijn ingevuld
· er moet een kopie zijn verkregen van het meldingsformulier voor de bedrijfsvereniging door werknemer en werkgever ondertekend.
· Bij de betaling van het loon wordt een loonstrookje ontvangen
- de vraag naar arbeid wordt de werkgelegenheid genoemd
- arbeidsmarkt: het geheel van vraag naar en aanbod van arbeid, bestaande uit een groot aantal deelmarkten.
- 2 definities van werkloosheid:
· geregistreerde werkloosheid
personen die:
* geen betaald werd hebben voor 12 uur per week of meer
* beschikbaar zijn voor een baan van ten minste 12 uur per week
· werkloze beroepsbevolking
* Hierbij gaat het om mensen zonder betaald werk voor 12 uur of meer per week, die actief zoeken en beschikbaar zijn voor een werkkring van minstens 12 uur per week. Dit is een grotere groep dan geregistreerde werklozen, omdat de eis van registratie niet wordt gesteld.
- Officiele cijfers onderschatten de feitelijke werkloosheidsproblemen, omdat ze geen inzicht geven in de verborgen werkloosheid. Die komt wanneer:
a. Discouraged workers- of ontmoedigingseffect; het verschijnsel dat men zich niet als werkzoekende bij het Arbeidsbureau inschrijft, omdat men verwacht toch geen baan te krijgen
b. Mensen volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard
c. VUT
- Uitstroomkans: de kans binnen 6 maanden het werklozenbestand te verlaten
- Soorten werkloosheid:
1. Conjunctuurwerkloosheid; heeft te maken met onderbesteding (vraagkant)
2. structuurwerkloosheid; een gevolg van veranderingen in de aanbodkant.
- Structuurwerkloosheid:
A. werkloosheid van minder geschikte
B. frictiewerkloosheid; er bestaat wrijving op de arbeidsmarkt
C. seizoenswerkloosheid
D. kwalitatieve werkloosheid; het gevolg van het niet op elkaar aansluiten van de vraag naar en het aanbod van verschillende beroepen
E. kwantitatieve werkloosheid; kan een gevolg zijn van:
· onvoldoende investeringen
· diepte-investeringen
· het verdwijnen van bepaalde producten
· het verplaatsen van productie naar het buitenland
· fusies of integratie van ondernemingen
Module 5
- Het arbeidsmarktbeleid wil op verschillende deelmarkten van de arbeidsmarkt vraag en aanbod goed bij elkaar laten aansluiten
- Waar het aanbod groter is dan de vraag, richt men zich op de bestrijding van de conjunctuurwerkloosheid en de diverse vormen van structuurwerkloosheid.
- Conjunctuurwerkloosheid is een gevolg van tekortschietende bestedingen
- Arbeidsmobiliteit: de mate waarin mensen veranderen van werkgever, van beroep, van regio op de arbeidsmarkt.
- Jeugdwerkgarantiewet: regeling die erop is gericht jongeren werkervaring te laten opdoen in combinatie met scholing.
- Nederland is een erg open economie: de economie van een land dat veel handel drijft met het buitenland.
- Invoerquote: percentage van de goederen invoer ten opzichte van het BBP. (import:BBP x 100%)
- Uitvoerquote: percentage van de goederen uitvoer ten opzichte van het BBP. (export:BBP x 100%)
- Optimale allocatie: zo efficiënt mogelijke toedeling van productiefactoren
- Protectie: bescherming van de eigen economie tegen buitenlandse concurrentie.
- Protectie, redenen waarom:
1. Werkgelegenheid
2. Lage lonen
3. Infant industries; bedrijven of bedrijfstakken die nog in de kinderschoenen staan. Ze kunnen de vrije economie op de wereldmarkt nog niet aan.
4. Veiligheid en gezondheid
5. Politieke verhoudingen
- Instrumenten die voor protectie kunnen worden gebruikt:
1. Invoerrechten (belasting) * tarifair
2. Importcontigentering * non-tarifair
3. Kwaliteitseisen * non-tarifair
4. Importverbod * non-tarifair
5. Subsidies * non-tarifair
6. Afgedwongen exportbeperking * non-tarifair
- Importcontigent: de maximale hoeveelheid van een goed die in een jaar mag worden ingevoerd.
- Vrijwillige exportbeperking: gedragslijn die een land zichzelf ‘vrijwillig’ oplegt om niet meer dan een bepaalde hoeveelheid producten per jaar naar een bepaald land te exporteren.
- GATT: Algemeen Overeenkomst inzake Tarieven en Handel * vervangen door WTO
- Hoofdprincipes van de GATT waren:
· alleen invoerrechten toegestaan als protectiemiddel
· nieuwe handelsbelemmeringen verboden
· door overleg invoerrechten proberen te verlagen
- Regionalisatie: het verschijnsel dat landen zich in hun export sterker richten op landen in de omgeving.
- Douane-unie: vorm van economische integratie waarbij de landen hun onderlinge handelsbelemmeringen hebben afgeschaft en een gemeenschappelijke buitentarief hebben.
- EC-unie: niet alleen kenmerken van de douane-unie maar ook vrij verkeer van arbeid en kapitaal.
- Belangrijke stappen op weg naar de EC-unie waren de totstandkoming van de gemeenschappelijke markt eind 1992 en de vorming van de muntunie (de economische en monetaire unie * EMU)
- EVA: de Europese vrijhandelassociatie. De EVA is een vrijhandelsgebied: de deelnemende landen heffen geen invoerrechten op elkaars producten, zonder dat er een gemeenschappelijk buitentarief is.
- North Amercan Free Trade Agreement (NAFTA): vrijhandelsverdrag tussen de VS, Canada en Mexico.
- Bij het Verdrag van Maastricht is de EMU afgesproken. Vanaf 1998 is bovendien een stabiliteitspact dwz de deelnemende EU-landen hebben afgesproken dat het begrotingstekort per jaar niet meer dan 3% van het BNP mag bedragen. Inmiddels zijn Portugal, FA, DU, over deze grens en krijgen een boete opgelegd van de Europese Commissie in Brussel
- In 1993 werd in het Verdrag van Maastricht bepaald dat de EMS zou worden vervangen door EMU.
- De betalingsbalans is een overzicht van alle in geld uitgedrukte transacties in een jaar tussen ingezetene van een land en niet-ingezetenen. Dit betekent dat geëxporteerde goederen het land uit gaan maar de ontvangsten daarvan aan de inkomsten kant wordt geboekt in de BB
- De BB bestaat uit de volgende deelbalanzen:
· goederenrekening
· dienstenrekening
· primaire inkomensrekening (dwz rente van leningen en winst van ondernemingen)
· inkomensoverdrachtenrekening
Betalingen aan het buitenland zonder tegenprestatie
= LOPENDE REKENING
+
KAPITAAKREKENING (ontvangsten en verstrekte crediten *leningen)
= Totaal betalingsbalans
- Een betalingsbalans is formeel altijd in evenwicht dwz met de officiële reserves wordt de betalingsbalans altijd in evenwicht gebracht. Als dit niet nodig is, spreek je van materieel evenwicht.
- Een overschot of een tekort op de BB wordt verrekend door De Nederlandse Bank (DNB) met de officiële reserves van Nederland.
- Salderingsrekening: sluitrekening van de betalingsbalans die zorgt voor het formeel evenwicht.
- Convertibele valuta’s: buitenlandse betaalmiddelen die onbeperkt kunnen worden ingewisseld tegen alle andere valuta’s.
- IMF: Internationaal Monetair Fonds
- Het IMF werd opgericht in 1945. De voornaamste doelstellingen van het IMF zijn:
· bevordering van internationale samenwerking op monetair gebied.
· Uitbreiding van de wereldhandel
· Wisselkoerstabiliteit.
- Trekkingsrechten: kredietmogelijkheden bij het IMF
- Wisselkoers: prijs van een vreemde valuta, uitgedrukt in guldens
- Appreciatie: koersstijging van een valuta door vraag en aanbod
- Depreciatie: koersdaling van een valuta door vraag en aanbod.
- We kennen 3 systemen van wisselkoersen:
· vaste wisselkoersen; dwz, de overheid bepaald een vaste ruilverhouding tussen 2 valuta.
· Stabiele wisselkoersen; dwz, een aantal landen spreken af dat de ruilverhouding van hun valuta binnen bepaalde grenzen moet blijven.
· Vrije wisselkoersen; dwz, de valuta mogen vrij zweven. Vb: de euro, de $ en de Japanse yen
- Als de ene valuta bijv. de euro stijgt ten opzichte van een andere valuta bv.$ noemen we die appreciatie.
- Marge: het percentage waarmee de wisselkoers mag afwijken van de spilkoers.
- Spilkoers: vastgestelde koersverhouding tussen valuta’s
- Bandbreedte: max. toegestane verschil tussen de hoogste en de laagste koers van een valuta
- Devaluatie: verlaging van de spilkoers
Vraag Aanbod
………………………………. maximunkoers
Bandbreedte
………………………………. Minimumkoers
Module 6
- Er zijn 2 soorten geld:
§ Chartaal geld (munten, bankbiljetten, chipknip)
§ Giraal
· Met een pasje, bankrekening zit erachter
· Creditcard
· Acceptgirokaart / bankoverschrijfkaart
· Automatische incasso, geef je toestemming om van je bankrekening af te halen
We kennen de volgende geldfuncties:
1. ruilmiddel
2. rekenmiddelfunctie (om prijzen te betalen dmv rekenen)
3. oppotmiddel, dwz geld dat niet gebruikt wordt, wordt automatische gespaard.
- De geldhoeveelheid (M) bestaat uit chartaal geld en giraal geld, in handen van Nederlandse
ingezetene. Het geld in de kas van de geldscheppende bank en de rijksoverheid symbool M
wordt ook wel de primaire en secundaire liquiditeiten genoemd.
- Substitutie: de ene soort geld wordt omgezet in een ander soort
- Liquiditeit: de verhouding tussen het kasgeld vd banken en de girale verplichtingen
- Er is geldschepping als de bankbiljetten in de handen van het publiek komen
- Primaire banken: hun kortlopende schulden maken deel uit van de geldhoeveelheid. Bij de centrale bank gaat het daarbij om bankbiljetten.
- Secundaire banken: deze banken kunnen geen geld scheppen. Deze verstrekken wel leningen
- Concentratiebeweging: een daling van het aantal zelfstandige bankondernemingen.
- Vermogensmarkt:
o Geldmarkt – looptijdkrediet < 1jaar, banklening voor bedrijven
o Kapitaalmarkt – looptijdkrediet > 1 jaar (obligatie lening, hypothecaire lening)
§ Openbaar; veel geldgevers
§ Onderhands; 1 geldgever en 1 geld nemer
§ Primair (1e hands) * nieuwe leningen verhandeld
§ Secundair (2e hands) * bestaande leningen verhandeld.
- Institutionele beleggers: aanbieders op de kapitaalmarkt zijn verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen enz.
- Effecten: de verzamelnaam voor aandelen, obligaties en pandbrieven
o Aandelen: dit zijn bewijzen dat je mede-eigenaar bent van een onderneming
o Obligaties: schuldbewijzen
o Pandbrief: schuldbewijs. Pandbrieven zijn obligaties die worden uitgegeven door hypotheekbanken
- Inflatie betekent dat het gemiddeld prijspeil stijgt (een vermindering van de koopkracht vh geld) Deflatie: dat het algemeen prijspeil daalt.
- De consumentenprijsindex wordt berekend als een gewogen gemiddelde van de partiele (afzonderlijke) prijsindexcijfers. Het percentage dat de producten in het basisjaar uitmaakten van de totale consumptie, wordt hierbij gebruikt als wegingsfactor.
- Prijsindexcijfer= som v (wegingsfactoren x partiele indexcijfers) : 100 (=som van wegingsfactoren)
- Defleren: het omzetten van nominale grootheden (vb: inkomens) in reële.
- Reele rente: rente verminderd met de % inflatie.
- Inflatie is nadelig voor:
1. mensen die geld hebben uitgeleend, want door inflatie zal de koopkracht va geld in de toekomst minder zijn dan de koopkracht nu.
2. de belastingbetalers, al de inflatiecorrectie niet wordt toegepast. Door inflatie krijgen mensen prijscompensatie in hun loon, waardoor over het extra loon je weer belasting moet betalen/
3. de inwoners van een land, als de binnenlandse inflatie meer stijgt dan de buitenlandse. Dan verslechterd dus de concurrentiepositie van ons land.
4. voor landen waar men het vertrouwen in de munt verliest. Bij een hoge inflatie neemt de koopkracht van de munt snel af, waardoor ander landen liever niet meer in die munt handelen. (dan krijg je minder handel * slecht voor een land)
- Oorzaken inflatie:
1. overbesteding, dwz de bestedingen zijn groter dan de productiecapaciteit van een land kan maken. Oplossing: 1e; belastingen verhogen, want de koopkracht neemt dan af. 2e; de NED. bank kan de rente verhogen waardoor lenen duurder wordt en daarmee de koopkracht afneemt.
2. loonkostenstijging, dwz de hogere lonen worden doorberekend in de kostprijs. Oplossing 1e; toepassen van het poldermodel, dwz overheid, vakbeweging en werkgevers overleggen gezamenlijk over loonmatiging. 2e; Ned heeft nu afgesproken dat de lonen 2 jaar niet zullen stijgen (nieuwe CAO’s, loon wordt bevroren)
3. Import van buitenlandse producten die in prijs zijn gestegen. (geïmporteerde inflatie) Oplossing: invoerrechten/contigenten(max,hoeveelheden) om import af te remmen.
- De prijs van buitenlands geld uitgedrukt in € noemen we de wisselkoers. De volgende oorzaken leiden tot een grotere vraag naar € (de vraaglijn schuift naar rechts)
1. de prijzen in Europa stijgen gemiddeld minder snel in het buitenland. De consumenten buiten Europa koopt liever relatief goedkope Europese producten, waarvoor hij € nodig heeft.
2. inkomens buiten Europa stijgen sterker dan in Europa zelf, waardoor er extra vraag vanuit het buitenland, naar Europese producten komt.
3. de rente in Europa stijgt sneller dan buiten Europa, waardoor het voor bijv. Amerikanen aantrekkelijker wordt hier te sparen.
- Oorzaken, tekorten of overschotten betalingsbalans.
o De goederen en dienstenbalans kan uit evenwicht raken door kosten, prijzen en kwaliteit tussen verschillende landen. Wordt een land goedkoper dan kan het meer exporteren en ontstaat een overschot op de goederen en dienstenbalans.
o De kapitaalopbrengstenbalans en de kapitaalbalans zijn gevoelig voor verschillen in de rentestanden tussen de landen onderling
- 3 oplossingen voor een land met een tekort op de lopende rekening zijn:
1. een bestedingsbeperkend overheidsbeleid, bv. Belastingverhoging
2. krapgeldpolitiek; krapgeldpolitiek vd centrale bank voor verhoging vd rente. Het wordt duurder om te lenen, minder geld in omloop
3. Een wisselkoersdaling
- Van groot belang bij de betalingsbalans is het begrip ruilvoet.
o Ruilvoet: prijspeil export:prijspeil import x 100
- De ruilvoet verslechterd als de importprijzen stijgen en/of de exportprijzen dalen. Waarschuwing: als het prijspeil vd export daalt, kan de hoeveelheid export toenemen, waardoor toch de betalingsbalans verbeterd.
- De ECB heeft 4 functies:
1. circulatiebank, dwz uitgifte vd euro
2. bank der banken, dwz de ECB regelt de kredietverlening via de particuliere banken om de maatschappelijke geldhoeveelheid gelijk te houden met de productiegroei.
3. het verzorgen van de monetaire politiek.
4. toezicht houden van de euro.
- Instrumenten van de ECB. Deze 3 instrumenten dienen voor het regelen vd maatschappelijke geldhoeveelheid:
1. discontopolitiek, als geldscheppende banken te weinig geld in kas hebben voor nieuwe kredieten, kunnen zij lenen bij de ECB. In ruil voor waardepapieren, wordt geld uitgeleend en de rente hierover wordt van tevoren ingehouden. De rente vd ECB heet disconto. Als de ECB het disconto verhoogd wil ze de bestedingen afremmen, want de geldscheppende banken berekenen de rente door aan de consument.
2. openmarktpolitiek, de ECB koopt de waardepapieren en buitenlandse valuta bij de geldscheppende banken om hun meer liquide te maken. De banken kunnen dan meer kredieten verlenen. De ECB past dit toe bij onderbesteding.
3. Kasreserveregeling, dwz deel vh kasgeld vd banken moet op een rekening bij de CB worden gestort, waarover rente wordt vergoed. De CB kan hiermee het kasgeld bij de banken verkleinen, zodat de banken minder kunnen uitlenen.
REACTIES
1 seconde geleden