Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Module 4

Beoordeling 4.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • havo | 2857 woorden
  • 24 maart 2004
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 4.4
16 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Module 4 Hoofdstuk 1 1. *welvaart = behoeftebevrediging door de aanschaf van goederen, de welvaart neemt toe door internationale handel. 2. *gunstige concurrentiepositie = als bedrijven in een bepaald land producten tegen een gunstiger prijs-kwaliteitverhouding kunnen produceren dan in andere landen. *schaalvoordeel = als een bedrijf in staat is om zijn constante kosten over een groot aantal producten kan verdelen, waardoor de kostprijs per eenheid product daalt. *loonkosten per eenheid product = gemiddelde loon arbeider / gemiddelde arbeidsproductiviteit
3. *specialisatie = als een land zich gaat specialiseren op de productie van goederen waar zij een kostenvoordeel in hebben *specialisatie>veel vraag uit buitenland>grotere hoeveelheden afzetten>verlaging kostprijs>groter kostenvoordeel *als ieder land zich in een bepaald product specialiseert, leidt dit tot internationale arbeidsverdeling en dit kan weer leiden tot een hogere welvaart

4. *globalisering = als de productie van goederen en diensten steeds meer over de wereld word verspreid (gebeurd omdat de afstanden steeds minder van belang zijn) *multinationale ondernemingen = bedrijven die vestigingen heeft in diverse landen over de hele wereld. Multinationals kunnen een enorm schaalvoordeel behalen, mede door de risicospreiding. 5. *protectie = als landen hun binnenlandse industrie tegen de concurrentie uit het buitenland beschermen (vooral om werkeloosheid in eigen land te voorkomen) *een aparte vorm van protectie = antidumpingmaatregel
Dumping= 1.als een bepaald product in het buitenland goedkoper wordt verkocht dan in het land waar het is gefabriceerd. 2.als een bepaald product in het buitenland tegen een prijs wordt verkocht die lager ligt dan de prijs van het land van herkomst. 6. *tarifaire maatregel van protectie = de maatregel heeft invloed op de prijs door het stellen van invoertarieven. Bijv. invoerrechten heffen op goederen die worden ingevoerd. *non-tarifaire maatregel = maatregel die de import afremt zonder gebruik te maken van tarieven. Bijv. maximale hoeveelheid (quotum, contingent) vaststellen. 7. Tegenargument protectie: - keuzevrijheid van de consument word beperkt en dat zorgt voor een lagere welvaart - er kan geen ongehinderde internationale handel plaatsvinden (dus géén vrijhandel) - protectionisme lokt wederzijds protectionisme uit, waardoor er een handelsoorlog kan ontstaan
8. GATT = opgericht in 1947, betekend: General Agreement on Tariffs and Trade. *GATT zou via een aantal onderhandelingsrondes de handelsbelemmeringen stap voor stap afschaffen *meestbegunstigingsclausule > als een land zijn handelsbelemmeringen tegenover één land vermindert, moet die vermindering voor alle landen gelden (uitzondering: ontwikkelingslanden en antidumpingmaatregelen) *Tokio ronde (1973-1979) afspraken maken over het afschaffen van non-tarifaire belemmeringen. *Uruguay ronde (1986-1993) ook vrijhandel voor dienstverlenende bedrijven +ontwikkelingslanden moesten zo snel mogelijk worden voorzien van wetten op het gebied van intellectueel eigendom (bijv. auteursrechten) +WTO werd opgericht. *WTO is World Trade Organisation: taken van het WTO zijn: -controleren of deelnemende landen zich aan de afspraken houden -uitspraken doen in handelsconflicten
9. fase1: vrijhandelszone >geen invoerrechten ten opzichte van elkaar fase2: douane-unie fase1 + gezamenlijk buitentarief fase3: economische unie fase2 + gemeenschappelijk economisch beleid + vrij verkeer van productiefactoren (natuur, kapitaal, arbeid, ondernemingsschap) fase4: economische en monetaire unie (EMU> 1-1-1999) fase3 + gemeenschappelijke munt. fase5: politieke en bestuurlijke unie. Hoofdstuk 2 1. betalingsbalans = overzicht van de waarde van export en import
Geldstroom in Geldstroom uit Saldo
Goederenrekening Dienstenrekening Inkomensrekening + Lopende rekening Kapitaalrekening +/- Betalingsbalans Salderingsrekening + Formeel evenwicht Percentage geldstroom in = invoerquote = import/ nationaal inkomen x100
Percentage geldstroom uit = uitvoerquote = export/ nationaal inkomen x100
11. lopende rekening: -goederenrekening (import+export goederen) -dienstenrekening (import+export diensten) -primair inkomen (inkomens+schenkingen) -secundair inkomen (inkomens+schenkingen) 12. kapitaalrekening = overzicht van leningen, investeringen en beleggingen
13. *Salderingsrekening: mutatie van officiële reserves *saldo lopende rekening+saldo kapitaalrekening=saldo betalingsbalans *is het saldo van de betalingsbalans een positief saldo, dan moet het buitenland dit bedrag uit zijn reserves aan ons betalen. Deze bedragen komen op de Salderingsrekening. *als buitenlandse valuta inwisselbaar zijn voor andere betaalmiddelen is de valuta convertibel. Volledig convertibel> deviezen

Salderingsrekening = goud en deviezenrekening
Goud en deviezen> reserves
Salderingsrekening komt overeen met de wijziging van de officiële reserves *als de gegevens over import en export goed worden geregistreerd is er altijd sprake van formeel evenwicht (saldo = 0) *materieel evenwicht: het saldo van de Salderingsrekening is nul. 14. Handelspolitiek = politiek waarbij een regering probeert om voor de bedrijven van zijn land toegang te verkrijgen tot buitenlandse markten. 15. + 16. GOED DOORLEZEN!!! Zijn voorbeelden van inkomende en uitgaande geldstromen op
15> de lopende rekening
16> kapitaal en Salderingsrekening. Hoofdstuk 3: 17. -wisselkoers: geeft aan hoeveel je voor een buitenlandse geldsoort moet betalen. -Als Nederland iets uit het buitenland importeert, dan zul je met de munteenheid van dat land moeten betalen, hierdoor ontstaat er vraag naar de munteenheid van dat land en aanbod van euro’s. -overschot op de lopende rekening: meer vraag naar euro’s: Nederlandse wisselkoers stijgt. -vraag naar … > wisselkoers stijgt
aanbod van … > wisselkoers daalt
18. -vraag en aanbod van valuta als gevolg van import en export van kapitaal hebben een grotere invloed op de wisselkoers dan vraag en aanbod van valuta als gevolg van import en export van goederen en diensten. -beleggers brengen veel geld onder in landen met een hoge rente. -beleggingsmaatschappijen en pensioenfondsen beheren grote sommen geld die de mensen voor later opzij hebben gezet. Daarom proberen fundmanagers een zo hoog mogelijk rendement te behalen op het beheerde geld. Winst maken is mogelijk door grote risico’s te nemen. De risico’s kunnen niet te groot zijn, want het geld moet natuurlijk wel weer terug naar de gepensioneerden. -debiteurenrisico: het risico dat een beleggingsmaatschappij loopt als het geld uitleent aan een bedrijf of overheid dat die instelling later niet terug kan betalen. -valutarisico: het risico dat een fundmanager loopt dat zodra hij besloten heeft in Amerikaanse dollars te gaan beleggen, de waarde van de dollar daalt. 19. *transitohandel: als transportbedrijven en tussenhandel veel geld verdienen aan de doorvoer van geëxporteerde goederen naar Nederland. Hiervoor is een stabiele koers belangrijk. *monetair beleid: ECB (=Europese Centrale Bank) kan via de officiële rentestand de wisselkoers beïnvloeden. *hoge rente > veel buitenlandse beleggers > meer vraag op de valutamarkt > wisselkoers stijgt. *de omvang van de kapitaalmarkt komt overeen met de vraag naar guldens en het aanbod van guldens. *Nederlanders beleggen in buitenland> aanbod guldens *buitenlanders beleggen in Nederland> vraag guldens *materieel evenwicht> stabiele wisselkoers. 20. -koersstijging = appreciatie -koersdaling = depreciatie -zwevende/ flexibele wisselkoers = als de regering met andere landen geen afspraken heeft gemaakt over de hoogte van de wisselkoers. Land die wel dit soort afspraken maken hanteren een systeem van vaste koersen. -Als gemaakte afspraken worden veranderd, dan heet dat: Officiële koersstijging: revaluatie
Officiële koersdaling: devaluatie -appreciatie van de Am. Dollar > Am goederen worden duurder voor het buitenland > er wordt minder Am goederen gekocht > export daalt > minder geproduceerd > minder werk > minder loon > ondernemingen maken geen winst meer => nationaal inkomen van Amerika daalt. +import voor Am is goedkoper > toename import + afname export =>saldo op de lopende rekening verslechterd. !!!!zie afb. 21, blz. 36

21. bij een stelsel van vaste wisselkoersen: -moeten de centrale banken de wisselkoers binnen de bepaalde bandbreedte houden. -spreken de deelnemende landen een officiële spilkoers af (= tegen welke waarde de munteenheden aan elkaar worden gekoppeld.) -en spreken de landen af wat de maximale afwijking van een wisselkoers ten opzichte van een spilkoers mag zijn (=bandbreedte) -stijging binnen bandbreedte = appreciatie -daling binnen bandbreedte = depreciatie
Als een munteenheid buiten de bandbreedte dreigt te komen, moeten de centrale banken ingrijpen. Onderste bandbreedte> steunaankopen. Bovenste bandbreedte> desbetreffende valuta verkopen. Dit soort acties, waarbij de bank ingrijpt, worden valuta-interventies genoemd. Deze interventies kunnen niet te lang worden volgehouden, want op een gegeven moment raakt de voorraad aan goud en deviezen op, dus moet de officiële spilkoers worden aangepast (en dus ook de bandbreedte). Daling van de spilkoers = devaluatie
Stijging van de spilkoers = revaluatie
22. EMS= Europees Monetair Stelsel: opgericht in 1979 *de valuta van de deelnemende landen zijn vast gekoppeld aan de bepaalde spilkoersen *wisselkoersen mogen binnen een bandbreedte van 4,5% appreciëren en depreciëren ten opzichte van hun spilkoers. *de banken maakten naast valuta-interventies ook gebruik van officiële rentetarieven. -onderkant> renteverhoging> meer beleggers> meer vraag -bovenkant> renteverlaging> beleggers naar ander land> aanbod van valuta> lagere wisselkoers. ECU = European Currency Unit= multinationale munteenheid die de waarde kreeg van een gewogen gemiddelde van de koersen van de EU-landen, vooral gebruikt als rekeneenheid al vanaf 1979 (er bestaan geen biljetten of munten van). 23. Vaste wisselkoersen
Voordeel: *importeurs + exporteurs lopen geen valutarisico’s * importeurs + exporteurs kunnen van tevoren hun kosten berekenen. *beleggers lopen geen valutarisico en zullen geld uitlenen tegen lagere rente. *bevordert internationale koopverkeer, zal leiden tot lagere rentestand. Nadeel: *centrale banken moeten hun officiële reserves nog al eens gebruiken voor valuta-interventies *dit zorgt voor afvloeiing van goud en deviezen en dat heeft tot gevolg dat de bank de koopkracht van de eigen munteenheid steeds minder kan garanderen. IMF= Internationaal Monetair Fonds (stukje lezen!) 24. Zwevende wisselkoersen: Waarde van de munt wordt bepaald door vraag en aanbod op de valutamarkt. Voordeel: *onevenwichtigheden op de betalingsbalans worden gecorrigeerd door een aanpassing van de wisselkoers *de centrale banken hoeven de officiële reserves niet te gebruiken. Nadeel: *bedrijven en handelaren lopen valutarisico’s. *hedging = afschermen van valutarisico’s. 25. -soms worden valuta met zwevende wisselkoersen tijdelijk gesteund door de centrale banken -de waarde van zwevende wisselkoersen wordt bepaald door vraag en aanbod op de valutamarkt -als er een vertrouwenscrisis onder de beleggers is, dan kan de waarde van de valuta sterk dalen. Het IMF probeert dit soort valutacrisissen te voorkomen. -dit probeert het IMF door via internationaal overleg te komen tot stabiliteit tussen deze wisselkoersen. ->soms word er dan besloten om de centrale banken gedurende een bepaalde periode interventies te laten uitvoeren om de wisselkoers tijdelijk te stabiliseren. De koers zal dan uiteindelijk dalen (in een laag tempo) ->soms wordt er ook besloten tot een ongecoördineerd rentebeleid waarbij de landen tegelijkertijd hun rente verhogen (beleggers verplaatsen hun geld dan van het ene naar het andere land> voorkomt dat er sterke koersschommelingen in korte periode optreden op de valutamarkt) -als centrale banken ingrijpen bij de zwevende wisselkoersen is het maar tijdelijk (dit noemen we beheerst zweven). Dit is om paniek op de financiële markt te voorkomen en om extreme koersschommelingen af te remmen. Hoofdstuk 4 26. Sinds 1947: nauwe samenwerking van de regeringen van de Europese landen. Samenwerking is uitgegroeid tot de EU (Europese Unie) Voordeel: één gemeenschappelijke Europese markt, dit zorgt ervoor dat Europese bedrijven tegen een lagere kostprijs kunnen produceren
Binnen de EU is vrij verkeer van goederen en diensten en vrij verkeer van kapitaal en arbeid. Toch is de arbeidsmobiliteit zeer beperkt door cultuurverschillen en taalbarrières. 27. Monetaire Unie: Voordeel: *geen valutarisico (EU->) *geen handelsbelemmeringen *geen onkosten van valutatransacties. *regeringen mogen geen zelfstandig beleid meer voeren. In het Verdrag van Maastricht zijn criteria opgesteld waar regeringen zich aan moeten houden. Deze criteria geven aan op welke manier het economisch beleid van de regeringen naar elkaar toe moeten groeien (convergentiecriteria) -eerste fase EMU (=Europese Monetaire Unie) 1990: kapitaalmarkten geliberaliseerd. -Verdrag van Maastricht: afspraken voor de 2de en 3de fase van de EMU -Tweede fase: 1-1-1994> EMI (= Europees Monetair Instituut, voorloper ECB) bereid 3de fase voor -1998: controle welke landen aan convergentiecriteria voldeden. Derde fase: euro voor de financiële markten van deelnemende landen, EMI wordt ECB(= Europese Centrale Bank), ECB stelt monetaire beleid vast en de nationale centrale banken voeren dit uit. Dit samen heet ESCB Europees Stelsel van Centrale Banken. Derogatielanden: landen die om politieke redenen niet tot de EMU toetraden De overeenkomsten over de EMU die zijn vastgelegd in het Verdrag van Maastricht zijn niet vrijblijvend: ieder land dat aan de afgesproken criteria voldoet is verplicht tot de EMU toe te treden. (Denemarken en Groot-Brittannië> uitzonderingspositie) 28. Door devaluatie en revaluatie binnen het EMS, hebben diverse valuta een realistische waarde aangenomen. Hierdoor kan de euro vrij makkelijk worden doorgevoerd. Het EMS heeft dus eigenlijk gefunctioneerd als de voorloper van de EMU. De waarde van de euro werd gelijkgesteld aan de koers van de ECU zoals die op 30-12-1998 tot stand is gekomen. Aan het einde van de omwisselingperiode verliezen de nationale munten hun status van wettig betaalmiddel. 29. *De EU hebben gemeenschappelijke economische belangen en ze hanteren ook een gemeenschappelijke buitenlandse politiek en een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van zaken als gezondheidszorg en milieu. Alle lidstaten hebben een ambassadeur bij de EU, degene vormt eigenlijk de permanente vertegenwoordiging van een land bij de EU. Europese Top: vergadering van presidenten en ministers-presidenten. Vormen van economische besluitvorming: *intergouvernementele besluitvorming: als alle Europese landen moeten instemmen met een beslissing. *supranationale besluitvorming: als er beslissingen worden genomen op basis van de meerderheid. Europese Raad: Europese staatshoofden en regeringsleiders zijn hier lid van. Zij stellen de algemene beleidslijnen vast. Raad van Ministers: wetgevend orgaan van de EU. Ieder EU-land heeft hier één vertegenwoordiger in. Is meestal minister van buitenlandse zaken. In de Raad van Ministers staan vooral nationale belangen centraal. De ministers worden bijgestaan door de ambassadeurs van hun land bij de EU. Europese Commissie: bestaat uit 20 commissarissen die vanwege hun deskundigheid worden benoemd. Kleine landen: één commissaris. Grote landen: één commissaris, maar hebben het recht op twee te leveren. De commissarissen worden benoemd voor een periode van vijf jaar (=overeenkomstig met de zittingsperiode van het Europees Parlement.) De Europese Commissie vormt het dagelijks bestuur van de EU. Taak: uitvoeren van besluiten en doet voorstellen aan de Raad van Ministers. Beheert het geld van de EU. Heeft zo’n 12000 ambtenaren in dienst. (Deel is tolken en vertalers.) 30. Europees Parlement (EP): -stelt de Europese begroting vast -14 landen -626 zetels. -parlementsleden worden gekozen voor een periode van vijf jaar via directe verkiezingen. Alle lidstaten mogen een aantal leden afvaardigen. -Alle leden van de EP moeten het niet de belangen van hun eigen land voorop stellen, maar de politieke idealen van de partij waarvoor ze zijn gekozen. -De invloed van de EP is steeds omvangrijker geworden. -EP heeft het recht van goedkeuren of afkeuren van een voorstel. (en soms het recht van amendement als de Europese ontwerpbegroting is goedgekeurd door de gekwalificeerde meerderheid van de Raad van Ministers) -Het EP bepaald uiteindelijk hoe de Europese begroting eruit komt te zien. Het Europese recht bestaat uit de verdragen en alle maatregelen die genomen zijn om uitvoering aan die verdragen te geven. Europees recht staat boven nationaal recht. Rechters van het Europese Hof bepalen de juiste uitleg voor meningsverschillen over de interpretatie van allerlei wetteksten. De uitspraak van het Europese Hof is bindend voor alle partijen. 31. De Europese Unie ontvangt inkomsten uit BTW, douanerechten, landbouwheffingen en contributie van de lidstaten. *Alle EU-landen heffen BTW(indirecte belasting, wordt betaald bij de aankoop van goederen) als kostprijsverhogende belasting. Hiervan wordt een bepaald gedeelte afgedragen aan de instellingen van de EU. In landen met economische voorspoed zullen meer goederen worden verkocht en deze landen zullen dus meer BTW afdragen aan de EU. Ook zullen deze landen meer contributie betalen, want de contributie is een bepaald percentage van het BNP (Bruto Nationaal Product). Ieder jaar word berekend welk percentage de lidstaten moeten afdragen. *De begroting van de EU moet in evenwicht zijn. Als er een tekort ontstaat, dan moet dat worden aangevuld met de contributie van de lidstaten. *Verder verdient de EU geld door haar gevoerde protectionische beleid. -als er goederen uit andere landen van de wereld worden ingevoerd, dan moet de importeur douanerechten(=heffingen op geïmporteerde industriële producten) betalen. -bij de import van voedingsgewassen moeten er landbouwheffingen(=heffingen op geïmporteerde landbouwproducten) worden betaald. 32. De Europese Unie doet uitgaven om de economische verschillen tussen de lidstaten te verkleinen. *meeste uitgaven: subsidie voor de agrarische factor. +Grote bedragen aan het structuurfonds (geeft geld om de economische structuur binnen de Eu te verbeteren) en het cohesiefonds (is bedoeld om de onderlinge economische verschillen binnen de EU te verkleinen.) *Veel subsidies gaan naar de armere gebieden, om hun infrastructuur te verbeteren. *Ook geld aan: technologisch onderzoek en aan TEN (Trans Europese Netwerken = infrastructureel project dat over de nationale landsgrenzen heengaat) *en ook geld via hulpprogramma’s voor Midden en Oost-Europa en noodhulp voor eventuele rampgebieden over de gehele wereld. *uitgaven voor het dagelijks bestuur. 33. *EU heeft een gemeenschappelijk landbouwbeleid. Is erop gericht om de productiviteit in de agrarische sector te verbeteren. EU stimuleert de opzet van grootschalige bedrijven die zo efficiënt mogelijk produceren. EU ontmoedigt kleinschalige ondernemingen. Ook probeert de EU grote prijsschommelingen van de agrarische producten te voorkomen door de agrarische bevolking een redelijk inkomen te verzekeren en door de consument redelijke prijzen te verzekeren. *In de EU worden agrarische producten verhandeld volgens marktmechanisme. Komt de marktprijs lager te liggen dan de minimumprijs, dan moeten de Europese interventie-instellingen het product opkopen tegen de minimumprijs. Als de marktprijs de maximumprijs bereikt wordt de invoer wel toegestaan, waardoor verdere prijsstijgingen worden voorkomen. *Ligt de wereldmarktprijs lager dan de marktprijs binnen de EU: Landbouwheffingen. Deze heffing is zo hoog dat de prijs van de geïmporteerde goederengelijk is aan de marktprijs binnen de EU. Het verschil van de marktprijzen wordt dus niet tenietgedaan. *hoge garantieprijzen+landbouwheffingen= overproductie. (jaren tachtig) *Toen heeft de EU maatregelen genomen om de agrarische productie te beperken (bijv. quotum, subsidieregelingen) 34. *convergentiecriteria: lage inflatie, lange rente niet te hoog, overheidsfinanciën in orde, lage staatsschuld, stabiele wisselkoers. *er is een groei en stabiliteitspact (financieringstekort niet meer dan 3% van het BBP, anders boete uit BNP tenzij ramp of onverwachte economische crisis) gesloten, om er zeker van te zijn dat de EU-landen na de invoering van de euro een zelfde begrotingsbeleid blijven voeren. 35. De EU probeert met haar mededingingsbeleid al te grote machtsconcentraties van bedrijven te voorkomen. 36. De EU steunt de ontwikkelingslanden met handelspreferenties. 35+36 goed doorlezen!!

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.