Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Module 3

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1508 woorden
  • 29 januari 2003
  • 99 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
99 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1. markt: het geheel van vraag naar en aanbod van een goed. Concrete markt: markt met tastbare ontmoetingsplaats (bv. veiling). Abstracte markt: markt zonder zichtbare ontmoetingsplaats (bv. arbeidsmarkt). Prijs: opbrengst voor de producent en kosten voor de consument. 2. Producenten verkopen hun product als de prijs voldoende is om de kosten terug te verdienen. Verband tussen de prijs en de aangeboden hoeveelheid op 3 manieren: -tabel -grafiek -vergelijking Individuele aanbodlijn: welke hoeveelheid 1 aanbieder van plan is aan te bieden bij uiteenlopende prijzen. Collectieve aanbodlijn: welke hoeveelheid de gezamenlijke aanbieders van plan zijn aan te bieden bij uiteenlopende prijzen. Vergelijking: qa=(cxp)+d Om de prijs te weten (vanaf welke prijs ze beginnen met aanbieden) moet je in plaats van qa o invullen en dan verder uitrekenen Om de hoeveelheid te weten moet je de prijs invullen in de vergelijking. 3. bij een hogere prijs is de aangeboden hoeveelheid groter dan bij een lagere prijs. Bij prijsverhoging: verschuiving langs de aanbodlijn.
prijselasticiteit van het aanbod (Ea) Ea= % verandering van de aangeboden hoeveelheid (qa): % verandering van de prijs Volkomen prijsinelastisch =1. De aangeboden hoeveelheid wordt niet beïnvloed door de prijs (bv. vis en woning) De aanbodlijn van een goed verschuift regelmatig door: -Kostenontwikkelingen. Als de productiekosten afnemen verschuift de aanbodlijn naar rechts (het goed wordt goedkoper) Als de productiekosten toenemen verschuift de aanbodlijn naar links (het goed wordt duurder) -Verandering van het aantal aanbieders. Als het aantal aanbieders toeneemt verschuift de aanbodlijn naar rechts (het goed wordt goedkoper) Als het aantal aanbieders afneemt verschuift de aanbodlijn naar links (het goed wordt duurder) 4. Collectieve aanbodlijn: een stijgende lijn Collectieve vraaglijn: een dalende lijn Een kruising van de vraaglijn en de aanbodlijn. De prijs en hoeveelheid waarbij de vraag en het aanbod aan elkaar gelijk zijn.(evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid) De "perfecte markt": -homogene goederen (voor de vragers identiek, bv. 1 euro) -veel vragers -veel aanbieders -transparante markt (iedereen beschikt over alle informatie) -geen toetredingsbelemmeringen In een grafiek met aanbodlijn en vraaglijn die elkaar kruisen, links van de kruising is een vraagoverschot/ aanbodtekort. Rechts van de kruising is een vraagtekort/ aanbodoverschot. (vb. vraagoverschot: huizenmarkt) vraag- en aanbodvergelijking: evenwicht= qv=qa. door de vergelijking op te lossen kom je aan de evenwichtsprijs. Om de evenwichtshoeveelheid te weten moet je die prijs invullen in de vergelijking van het aanbod en in de vergelijking van de vraag. 5. Collectieve vraaglijn verschuift door verandering van: de behoeften het inkomen de prijs van een ander product. het aantal vragers Collectieve aanbodlijn verschuift door verandering van: de kostenontwikkelingen de stand van de techniek het aantal aanbieders Bij toename van de vraag: stijgt de prijs Bij afname van de vraag: daalt de prijs Bij toename van het aanbod : daalt de prijs Bij afname van het aanbod: stijgt de prijs Evenwichtsprijs heeft een signaalfunctie, hij geeft aan, aan welke goederen behoeften is en hoeveel en welke productiemiddelen moeten worden aangewend. Optimale allocatie van de productiemiddelen over de productiemogelijkheden: De productiemiddelen worden op zo'n manier aangewend dat de behoeften van de consumenten zo goed mogelijk bevredigd worden. Hoofdstuk 2 1. Marktvorm: Het geheel van omstandigheden op de markt waaronder de concurrentie plaatsvindt Marktvormen onderscheiden aan de volgende kenmerken: -het aantal aanbieders (een, weinig of veel) -de aard van het goed (homogeen of heterogeen) -de transparante markt, de doorzichtigheid voor iedere aanbieder en vrager (wel of niet) -de toetredingsmogelijkheden (volkomen vrij of belemmeringen) Prijszetter: een monopolist kan zelf zijn prijs vaststellen. Hoeveelheidsaanpasser: als de prijs al is gegeven, kan hij alleen zijn aangeboden hoeveelheid aanpassen bij volkomen concurrentie. Heterogene goederen: de kopers hebben een bepaalde voorkeur. De 5 marktvormen (-volledige mededinging) -volledige concurrentie -monopolie -oligopolie -monopolistische concurrentie Volledige concurrentie: veel aanbieders, van een homogeen product op een transparante markt met vrije toetreding. Monopolie: een aanbieder van een homogeen product probeert toetreding van nieuwkomers te voorkomen. Oligopolie: enkele aanbieders van een homogeen of heterogeen product op een niet-transparante markt, proberen toetreding van andere producenten te voorkomen. Monopolistische concurrentie: veel aanbieders van een heterogeen product op een niet-transparante markt, waarop toetreding mogelijk is. 2. Monopolie is de marktvorm waarbij 1 aanbieder tegenover veel vragers staat (vb. NS) Er zijn 3 oorzaken waardoor een onderneming in een monopolistische positie kan komen: -het wettelijk monopolie -het natuurlijk monopolie -het economisch monopolie Wettelijk monopolie: volgens de wet mag er maar een aanbieder van het goed zijn (bv. Rijksmunt- Nederlandse munten) Natuurlijk monopolie: Door natuurlijke oorzaken is er maar een aanbieder op de markt. (bv. haven Rotterdam) Economisch monopolie: Door economische oorzaken is er maar een onderneming. Een monopolist is zelf prijszetter maar de prijs hoeft niet zo erg hoog te zijn door: -De collectieve vraaglijn is ook de afzetlijn. -Consumenten kunnen over substitutie goederen beschikken of ontwikkelen. -Risico dat anderen zich ook op deze markt gaan vestigen. Een doelstelling van een monopolist kan zijn: streven naar een zo groot mogelijke omzet of zijn totale winst zo groot mogelijk maken. Maximale omzet uitrekenen: vb: qv=-3p+30 Hij gaat bij verschillende prijzen de hoeveelheid uitrekenen: hij vult de verschillende prijzen in de vergelijking in. dus 30-3x(p: die verschillende prijzen) Daarna gaat hij de omzet uitrekenen door de verschillende prijzen x de hoeveelheid. (bij elke prijs heb je net een hoeveelheid uitgerekend, die moet je steeds keer die prijs doen die daar bij hoort.) Dan kun je zien bij welke hoeveelheid de omzet het hoogst is.( Je hebt nu een tabel met 3 kolommen: prijs, hoeveelheid en omzet. Hoeveel rijen je hebt ligt aan hoeveel prijzen je hebt genomen.) Maximale winst uitrekenen: De formule van de totale winst is TW=TO-TK. De TO (totale omzet) heb je net al uitgerekend. dus je moet nu de TK (totale kosten) berekenen. Je hebt een vergelijking van de kosten: vb. TK=2q+20. Dan heb je nog de tabel van net (berekenen van de maximale omzet) Dan maak je daar nog twee kolommen bij: kosten en winst. De totale kosten bereken je door de hoeveelheid in te vullen bij q, in de vergelijking van de TK. De maximale winst bereken je door de omzet - de kosten. De tabel bestaat dus uit: prijs - hoeveelheid - omzet - kosten - winst. 3. Oligopolie: weinig aanbieders tegenover veel vragers. Hij heeft invloed op een prijsverandering. prijzenoorlog: producenten verlagen als reactie op elkaar telkens hun prijs, zelfs tot onder de kostprijs (=cut throat competition) Het doel is de concurrenten failliet te laten gaan. kartel: afspraak over beperking van de concurrentie (uit angst voor een prijzenoorlog) prijskartel: afspraak dat alle producenten dezelfde prijs zullen vragen. productiekartel: afspraak om de productie te beperken ( een bepaald aantal producten produceren en verkopen. rayonkartel: een gebied wordt verdeeld in een aantal rayons. De producenten spreken af dat iedere producent een rayon krijgt waar alleen hij mag verkopen. prijsleider: een grote aanbieder op de oligopolistische markt die de prijs bepaalt, waarop de kleinere aanbieders wel moeten volgen. 4. Monopolistische concurrentie: De marktvorm waarbij er veel aanbieders met heterogene producten tegenover veel vragers staan (combinatie van monopolie + volkomen concurrentie): -elke producent is monopolist van zijn eigen, unieke product. -de producten zijn verwant -er zijn veel vragers + aanbieders vb. terrasjes/ uitgaan/ cafes + tandpasta Hoofdstuk 3 1. bemoeigoederen: goederen waarbij de overheid de productie en consumptie gaat beïnvloeden door volksgezondheid De overheid wil gebruik ontmoedigen door: -het gebruik verbieden] -voorlichting geven -het stellen van kwaliteitseisen -het goed duurder maken accijns: het goed duurder maken bv. sigaretten, accijns is aan de overheid. subsidies: het goed goedkoper maken, het gebruik zal toenemen (bv. sport, cultuur en onderwijs) 2. Uitschakeling van de concurrentie leidt tot verstarring op de markt. mededingingsbeleid: een beleid gericht op het instandhouden van gezonde concurrentie. mededingingswet: wet gericht op bevorderen van gezonde concurrentie verbiedt: -afspraken tussen ondernemingen die tot doel hebben de concurrentie in Nederland te beperken. -misbruik van een economische machtspositie. 3. intervenieren: ingrijpen in de markt door de overheid. maximumprijs :alleen effectief als de maximumprijs lager is dan de evenwichtshoeveelheid (alleen bij noodzakelijke goederen, moeilijk vervangbaar. Bescherming van de consumenten) vraagoverschot: gevraagde hoeveelheid is groter dan de aangeboden hoeveelheid (gevolg van maximumprijs) distributiestelsel: stelsel waarbij de overheid zorgt voor een redelijk en gelijkmatige verdeling van een goed. minimumprijs: alleen effectief als de minimumprijs hoger is dan de evenwichtsprijs. (bescherming van de producenten) garantieprijs: een minimale prijs die de producenten in ieder geval krijgen (bv groenten, overheid koopt op tegen de minimale prijs) aanbodoverschot: Bij minimale prijs als vraag en aanbod niet aan elkaar gelijk zijn. Als producenten met het overschot zit, lijden zij inkomstenverliezen en moet de overheid het overschot opkopen tegen de minimale prijs. (=gevolg van instellen garantieprijs) buffervoorraad: de overschotten, kunnen ze later als er veel vraag naar is aanbieden op de markt. 4. vergunningenstelsels: men mag alleen produceren als overheid daarvoor toestemming geeft, voorkoming van onbeheersbare markt (bv. taxivervoer) quotum: de overheid stelt een maximum aan de productie (bv. melk en vis) (super)heffing: bij overschrijding van het quotum, is erg hoog dus verliesgevend om meer dan het quotum te produceren. Terugtredende overheid: zien we de laatste jaren steeds meer. De overheid wil niet meer alles regelen, maar streeft naar meer marktwerking. Deregulerend: streven van de overheid de regelgeving te verminderen. (=terugtredende overheid) convenant: overeenkomst tussen de desbetreffende bedrijfstak en de overheid (over problemen oplossen. -->

REACTIES

F.

F.

Bedankt voor de samenvatting, zeer goede samenvatting:)

20 jaar geleden

L.

L.

Prima samenvatting. Goed ook als je de begrippen wilt leren, die staan keurig allemaal opgesomd.

Een algemene tip is dat je de examenbundel van economie kan gebruiken voor dit concept van markt.

4 jaar geleden

L.

L.

hey daar! Bedankt dat ik je werkstuk kon gebruiken!'s altijd handig!Kheb er veel aan gehad, kga em nu ff leren!
mzzl...!

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.