Economie Module 3 Hoofdstuk 1:
Concrete markt: Geheel van vraag/ aanbod op een tastbare ontmoetingsplaats.
Abstracte markt: Geen zichtbare ontmoetingsplaats; bijv. arbeidsmarkt, wereldgraanmarkt, oliemarkt en huizenmarkt.
Prijs is de basis voor het maken van economische keuzes:
- voor de koper: ik ben bereid deze prijs te betalen en welke hoeveelheid koop ik dan?
- voor de verkopen: voor welke prijs ben ik bereid mijn product te verkopen en hoeveel verkoop ik dan?
Hoeveelheid goederen op de markt afhankelijk van verkoopprijs in relatie met kostprijs. Prijs onvoldoende koste te dekken --> aanbieder verkoopt niets. Prijs voldoende kosten te dekken --> aanbieder zal producten verkopen.
Aanbodlijn: verband tussen prijs en aangeboden hoeveelheid, grafisch.
Individuele aanbodlijn: laat zien welke hoeveelheid één aanbieder van plan is aan bieden bij een uiteenlopende prijs.
Collectieve aanbodlijn: laat zien welke hoeveelheid de gezamenlijke aanbieders bieden bij een uiteenlopende prijs.
Algemene gedaante van de aanbodvergelijking is:
Qa = (c × p) + d
Qa = aangeboden hoeveelheid
p = de prijs van het goed
c = de richtingscoëfficiënt
d = een constante (negatief, soms positief)
Aanbodlijn --> hoeveelheid aanbieders van plan zijn aan te bieden bij uiteenlopende prijzen. Bij hogere prijs aangeboden hoeveelheid groter dan als prijs laag is.
Procentuele verandering v/d aangeboden hoeveelheid
Prijselasticiteit van het aanbod (Eª)=
Procentuele prijsverandering
Aanbieders groente, fruit en bloemen hebben problemen: spullen zijn beperkt houdbaar. Bijv. bloemenverkoper moet op bepaald moment van zijn bloemen af anders verwelkt en onverkoopbaar --> dus bloemen op zaterdag middag tegen sluitingstijd vaak goedkoop. Omgekeerd niet mogelijk --> kan niet zomaar extra bloemen bestellen. ’s Morgens bepaalde hoeveelheid bloemen ingekocht. Als aangeboden hoeveelheid niet beïnvloed wordt door prijs --> Volkomen (prijs)inelastisch aanbod. Producten inelastische: vis, fruit en woningen.
Oorzaak aanbodlijn verschuift:
- Kostenontwikkeling: ondernemers maken kosten, kunnen veranderen bijv. Grondstofprijzen of loonkosten stijgen. Wanneer productie kosten afnemen --> meer aanbod gevolg: aanbodlijn verschuift naar rechts. Als productiekosten toenemen aanbodlijn verschuift links. Bij verandering van stand van techniek verschuift de aanbodlijn naar rechts, de productiviteit is gestegen.
- Verandering van het aantal arbeiders: Toename aantal aanbieders tel je hoeveelheden van meer producenten op. Gevolg: collectieve aanbodlijn verschuift naar rechts. Afname aantal aanbieders = verschuiving naar links.
Evenwichtsprijs: één prijs waarbij vraag en aanbod gelijk zijn
Evenwichtshoeveelheid: hoeveelheid die bij evenwichtsprijs gebruikt wordt
Een ‘perfecte markt’ heeft de volgende kenmerken:
- Homogene goederen: alle producten zijn in ogen van consument identiek. Er is geen kopersvoorkeur voor goederen van bepaalde producent;
- Veel vragers: we zullen aannemen dat er steeds veel consumenten zijn die het goed willen;
- Zoveel aanbieders dat één aanbieder geen invloed heeft op de prijs;
- Transparante markt: iedereen beschikt over alle informatie die nodig is voor zijn handelen, bijv. over prijzen, hoeveelheden en kwaliteit;
- Er zijn geen toetredingsbelemmeringen: nieuwe aanbieders zijn vrij om op de markt actief te zijn; dus iedereen mag het product maken. Men kan aan geld komen als men moeite doet.
Voorkeuren consument voor een goed nemen toe. Vraaglijn verschuift naar rechts en de evenwichtsprijs stijgt = signaal voor producent zij zien door hogere prijs meer winstkansen en vergroten dus het aanbod van dit goed.
Signaalfunctie: Geeft aan, aan welke goederen behoefte is en welke productiemiddelen moeten worden aangewend.
Marktmechanisme: Marktwerking waarbij de prijzen en de prijsverhouding bepalen welke goederen in welke hoeveelheden geproduceerd moeten worden.
Optimale allocatie: Werking binnen het marktmechanisme waarbij productiemiddelen zodanig worden aangewend dat de behoeften van de consument optimaal bevredigt worden.
De afstemmingen van vraag en aanbod door het marktmechanisme werkt niet altijd goed:
1. Sommige goederen hebben geen prijs; denk aan straatverlichting, dijken, een leefbaar milieu er is een overheid nodig om die te verschaffen.
2. Sommige prijzen zijn bij een vrije werking van vraag en aanbod hoger of lager dan men op een bepaald moment maatschappelijk aanvaardbaar vindt. De overheid grijpt in en stelt min- en maximale prijzen vast.
3. Markten kunnen soms niet tot een evenwichtsprijs komen, wanneer het aanbod vertraagd reageert op het prijssignaal. Vooral waar de natuur het tempo bepaalt, zoals bij varkensfokkers, is dit vaak het geval.
Hoofdstuk 2:
Marktvorm: geheel van omstandigheden op de markt waaronder de concurrentie plaatsvindt.
Verschillende marktvormen:
- Aantal aanbieders: bij ontstaan van v/d marktprijs is aantal aanbieders en aantal vragers. Één, weinig of veel aanbieders. Bij één aanbieder = monopolie, de monopolist mag zij prijs zelf vast zetten, de prijszetter. Hij moet rekening houden als prijs hoog is minder mensen kopen bovendien kunnen de kopers op zoek gaan naar substitutie goederen. Zijn er weinig aanbieders = oligopolie. Aantal is niet absoluut, maar wanneer andere producenten de acties van één producent voelen en daarop reageren, dan spreken we van ‘weinig’. Bij veel aanbieders heeft één producent geen invloed op de prijs. Voor hem is prijs een gegeven. Het enige dat hij kan doen, is zijn aangeboden hoeveelheid aanpassen: hij is een Hoeveelheidsaanpasser. Dit is het geval van volkomen concurrentie.
- De aard van het goed: goed is homo- of heterogeen. Eerste geval zijn de producten in de ogen van de consument identiek. Voorbeeld: dollarbiljetten. Voor Heterogene goederen hebben kopers een bepaalde voorkeur. Producenten proberen met reclame die voorkeur te versterken.
- De transparantie van de markt: De markt kan voor alle deelnemers volkomen doorzichtig zijn óf niet. In eerste geval weet iedere aanbieder en iedere vager precies wat er aan de hand is op de markt.
- De toetredingsmogelijkheid: toetreding kan volkomen vrij zijn. Maar ook is het mogelijk dat de toetreding wordt belemmerd. Bijv. doordat er grote sommen geld nodig zijn – denk aan vliegtuigbouw – om je op de markt te kunnen vestigen.
Volledige concurrentie: veel aanbieders van een homogeen goed opereren op een transparante markt en hebben vrije toetreding.
Monopolie: één aanbieder van een homogeen goed probeert toetreding van nieuwkomers te voorkomen.
Oligopolie: enkele aanbieders van een homogeen of heterogeen goed opereren op een niet-transparante markt; proberen toetreding nieuwkomers te voorkomen.
Monopolistische concurrentie: veel aanbieders van een heterogeen goed opereren op een ondoorzichtige markt, toetreding is mogelijk.
Voorbeeld monopolist: gas- elektriciteitsbedrijven, kabelexploitanten in een bepaalde regio en waterleidingbedrijf.
De NS had tot voorkort een heel spoorwegvervoer, maar beschouwen we de markt ruimer heeft de NS concurrentie van de bus, auto en taxi.
Drie oorzaken waardoor een onderneming in een monopoliepositie kan komen:
- Wettelijke monopolie: volgens de wet mag er maar één aanbieder van het goed zijn. Bijv. De Nederlandsche Bank het monopolie om bankbiljetten uit te geven, en de Rijksmunt het alleenrecht om de Nederlandse munten te slaan. En tot voor kort PTT Telecom op de telefoondiensten.
- Natuurlijke monopolie: door natuurlijke oorzaken is er maar één aanbieder op die markt. Bijv. de haven van Rotterdam zouden we in totaliteit als een natuurlijk monopolie kunnen opvatten.
- Economisch monopolie: door economische oorzaken maar één onderneming:
- één onderneming heeft het initiatief genomen en het is voor anderen (nog) niet rendabel zich ook te vestigen; voorbeeld: de tunnel onder het Kanaal;
- één onderneming heeft een octrooi, een patentrecht of een geheim recept van een product, waardoor andere dit product in deze vorm niet op de markt kunnen brengen.
Prijsvorming
- Collectieve vraaglijn van zijn product is de afzetlijn. Bij hogere prijs kopen consumenten minder dan bij lage prijs.
- Groot risico consument beschikken over substitutiegoederen of gaan die ontwikkelen.
- Altijd risico andere zich ook op deze markt gaan vestigen. Door de prijs niet zo hoog op te schroeven (stay-out pricing) zorgt de monopolist ervoor dat potentiële concurrenten zich niet zullen vestigen.
Starre prijzen:
- “Zal ik mijn prijs verlagen?” concurrenten doen dan hetzelfde.
- “Zal ik mijn prijs verhogen?” concurrenten doen dat niet.
Aanbieder verandert zijn prijs dus niet. Maar… zijn concurrenten denken precies hetzelfde. Het gevolg kan zijn dat de prijzen gedurende een lange periode gelijk blijven.
Prijzenoorlog:
Het omgekeerde van starre prijzen kom ook voor. Vooral op een markt met sterk verwante producten. Dit kan leiden tot een prijzenoorlog: producenten verlagen als reactie op elkaar telkens hun prijs, zelfs tot onder de kostprijs dit heet cut throat competition. Doel = faillissement.
Kartelvorming:
Om prijzenoorlog tegen te gaan --> kartelvorming. Afspraak om elkaar niet te beconcurreren met prijzen = prijskartel. Door hogere prijs elkaar feller beconcurreren door middel van:
- kwaliteitsverbetering
- soepelere leveringsvoorwaarden
- betere dienstverlening
Dus onvermijdelijk opnieuw afspraken maken er ontstaat nu productiekartel. Afgesproken wordt ieder mag slechts een aantal producten produceren en verkopen.
Andere vorm van kartel is het rayonkartel = gebied wordt verdeeld in rayons en iedere producent krijgt een apart rayon om alleen dáár te verkopen.
Voordelen van monopolies en kartels:
- Sommige innovaties zouden er niet komen wanneer er niet één grote organisatie die de productie op zich neemt
- Grootschaliger productie is mogelijk; kosten zullen dalen, waardoor prijzen ook kunnen dalen. Onderneming behaalt hoger rendement.
- Continuïteit in productie en prijzen
- Geen geld verspild door onderlinge strijd, uitgave reclame beperkt.
- Één organisatie waarmee afspraken gemaakt kunnen worden op gebied van veiligheidseisen, milieu, werkomstandigheden. Is makkelijker voor de overheid om de kijken of afspraken worden nagekomen.
Nadelen van monopolies en kartels:
- Er kan machtsmisbruik zijn, --> hogere prijzen en eenzijdige bepaalde leveringsvoorwaarden.
- Er ontstaat verwarring: door het ontbreken van concurrentie is er geen voortdurende druk tot kostenbeheersing en verbetering product.
Monopolistische concurrentie:
Marktvorm waarbij veel aanbieders met heterogene producten tegenover veel vragers staan = een kruising tussen monopolie en volkomen concurrentie.
Kenmerken:
- Elke producent is een monopolist van zijn eigen, unieke product
- De producten zijn verwant
- Er zijn veel aanbieders en veel vragers.
Hoofdstuk 3:
Bemoeigoederen - Goederen die de overheid beïnvloed omdat ze nadelen hebben bijvoorbeeld voor de volksgezondheid.
Methodes om invloed op uit te oefenen:
- stellen van kwaliteitseisen, veel consumptiegoederen moeten voldoen aan kwaliteitseisen meestal betrekking op gezondheid en veiligheid. Keuringdienst van Waren controleert in fabrieken en winkels of de goederen goed geproduceerd worden. Nadeel van (te) scherpe eisen --> wordt doorberekend in de prijs.
- het goed duurder maken, overheid kan gebruik van sommige goederen ontmoedigen via de prijs. Op bepaalde goederen accijns (heffing) te leggen. Dit heet marktconform ingrijpen. Voorbeelden: accijnzen op benzine alcohol en sigaretten, ecotax heffing op energie om energie verbruik te verminderen.
- het gebruik verbieden, overheid maakt politiek gezien een sterke indruk. Als gebruik echt afneemt --> probleem: consumptie, handel komen in illegaal circuit.
- voorlichting geven, overheid geeft burgers voorlichting dat gebruik van bepaalde goederen slecht is voor de gezondheid. Voorbeeld: verplichting melden op pakjes sigaretten dat roken schadelijk is.
Mededingingsbeleid: beleid gericht op het in stand houden van gezonde concurrentie.
Het mededingingsbeleid is er om de markt perfecter te maken en hoe perfecter de markt is, efficiënter de beschikbare middelen aangewend zullen worden.
Mededingingswet: Wet verbiedt: afspraken tussen ondernemingen die tot doel hebben de concurrentie in Nederland te beperken; en misbruik van de economischie machtspositie.
Door de markt kan de prijs zo hoog worden dat overheid gaat interveniëren dat wil zeggen ingrijpen in de markt. Mogelijk interveniëren is maximumprijs voor een bepaald goed. Het is dan verboden om product te verkopen voor een prijs hoger dan de maximumprijs. Doel is beschermen consument. Gevolg maximumprijs is dat marktmechanisme niet meer werkt:
- ondernemers worden niet meer door een hogere evenwichtsprijs geprikkeld hun aanbod te vergroten
- consumenten zullen nu niet als gevolg van een hogere evenwichtsprijs hun gevraagde hoeveelheid verminderen.
Gevolg --> vraagoverschot doordat gevraagde hoeveelheid meer is dan de aangeboden hoeveelheid. Bij effectieve max prijs ontstaat een tekort terwijl vragers bereid zijn een hogere prijs te betalen --> risico dat er zwarte markt ontstaat.
Daarom de volgende maatregelen
- Strenge controles en zware straffen bij overtreding
- Rantsoenering via een ‘eerlijke’ distributiestelsel
Minimumprijs: verboden om product tegen een lagere prijs te verkopen dan het ingestelde minimum is alleen effectief als minprijs hoger is dan evenwichtsprijs.
Doel van minprijs is bescherming producent.
Reden voor minprijs:
- Overheid wil dat een bepaalde bedrijfstak in stand blijft. Zo is er jarenlang min prijs voor brood geweest. Overheid veronderstelde dat al het bood goedkoper in broodfabrieken gebakken zou worden. Brood zou alleen nog maar in supermarkten te koop zijn geweest. Door maatregelen beschermde de overheid de warme bakker.
- Overheid wil producenten beschermen tegen te lage prijzen als gevolg van seizoensinvloeden. Voor diverse groenten bijvoorbeeld geldt een garantieprijs (min prijs die producent i.i.g. krijgt).
- EU wil bepaalde bedrijfstakken beschermen tegen concurrentie van buiten EU. De meeste landbouwproducten zijn goedkoper buiten EU te produceren. Omdat EU continuïteit van landbouw wil waarborgen, krijgen Europese boeren steun. Dergelijke bescherming heet protectie.
Gevolg van min prijs --> perfect marktmechanisme wordt uitgeschakeld. Bij min prijs zijn vraag en aanbod niet aan elkaar gelijk. Er ontstaat een aanbodoverschot. Daarom moet de overheid de overschotten opkopen tegen de min prijs. Nadeel voor garantieprijs in landbouw. Overheid koopt overschot op tegen min prijs in periode van veel vraag en weinig aanbod komt deze buffervoorraad op de markt en overheid maakt winst d.m.v. tegen hogere prijs verkopen.
Vergunningstelsel: Vergunning waarbij men alleen mag produceren wanneer overheid daar toestemming voor geeft.
Quotum: Maximum aan de productie.
Deregulering: Streven van de overheid de regelgeving te verminderen.
Convenant: Overeenkomst (hier: tussen bedrijfstak en overheid, waarbij de bedrijfstak zich vrijwillig verplicht maatregelen te nemen om bijvoorbeeld het milieu te sparen).
REACTIES
1 seconde geleden