Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Module 2

Beoordeling 2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2452 woorden
  • 17 oktober 2007
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 2
1 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Module 3 - Een Kwestie Van Ondernemen

Hoofdstuk 1 – Ondernemen In Nederland

1.2
- Ondernemen -> Het stellen van de juiste doelen, het organiseren, en vervolgens het realiseren van die doelen.
- Arbeid, kapitaal, natuur combineren om winstgevende producten te maken.

1.3
- Organisatie -> geordende groep mensen die samenwerkt om bepaalde doelen te bereiken.
- Onderneming -> Bedrijf -> Organisatie die naar winst streeft.
- Participanten -> Leveren een bijdrage aan de gang van zaken in een onderneming en ontvangen daarvoor een vergoeding (leiding, werknemers, vermogenverschaffers, leveranciers, overheid en afnemers)


1.4
Een goede ondernemer:
- weet aan welke producten de mensen behoefte hebben
- de alternatief aanwendbare productiefactoren zo combineert dat de minst-schaarse middelen worden gebruikt
- ondernemersrisico’s inschat en deze niet uit de weg gaat
- op basis van de voorgaande drie punten een positief verschil tussen opbrengsten en kosten realiseert

2.1
- Ondernemen uit persoonlijke motieven (spanning, uitdaging, winst / inkomen)
- Ook voorzie je in maatschappelijke behoeften

2.2
Als ondernemer draag je bij aan de groei van de welvaart en/of de productiegroei

2.3
Ondernemingen zorgen voor werkgelegenheid. Ze bieden werknemers:
- Inkomen (ze kunnen producten kopen om in hun behoeften te voorzien)
- Zelfverwerkelijking (psychologisch, jezelf ontplooien, talenten gebruiken, verder ontwikkelen)
- Nuttig voelen en sociale contacten krijgen


2.4
Beloningen door gebruik productiefactoren arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap:
- Eigenaren -> inkomen
- Werknemers -> loon
- Vermogenverschaffers -> deel van de winst

2.5
Winst en verlies ‘sturen’ de toedeling of allocatie van de productiefactoren.
- Als het goed gaat met onderneming -> uitbreiden (bv. Met meer werknemers om productie te verhogen)
- Als het slecht gaat met onderneming -> productie verminderen of stoppen

2.6
Globalisering -> Het verschijnsel dat de productie wereldwijd gespreid is.

2.7
Ondernemingen hebben belangrijke verantwoordelijkheid voor het milieu.
Consumentenorganisaties, actiegroepen en massamedia oefenen steeds meer invloed uit op het milieugedrag van ondernemingen.

2.8
Ondernemingen worden steeds meet beoordeeld op hun politiek-maatschappelijke functies.


2.9
Overheid oefent steeds meer druk uit op ondernemingen als het gaat om de emancipatie van tot nu toe achtergestelden -> (deels) afgekeurde werknemers of mindervaliden

3.1
Ondernemingsgrootte -> grootte van een bedrijf, kan worden verdeeld adhv aantal werknemers, beurswaarde, omzet, toegevoegde waarde en bedrijfstakken
- minder dan 10 werknemers = kleinbedrijf
- 10 tot 100 werknemers = middenbedrijf
- meer dan 100 werknemers = grootbedrijf

3.2
Beurswaarde -> men vermenigvuldigt het aantal uitstaande aandelen met de beurskoers

3.3
Toegevoegde waarde -> waarde van eindproduct verminderd met de waarde van de ingekochte grondstoffen, hulpstoffen en diensten van derden

4.1
Balans -> Vermogensoverzicht op bepaald moment; bezittingen, schulden en eigen vermogen
- Bezittingen – schulden = eigen vermogen
- Bezittingen = eigen vermogen + schulden
- Totaal activa = totaal passiva

Activa -> Vast activa (vaste kapitaalgoederen), vlottende activa (vlottende kapitaalgoederen) en liquide middelen (kasgeld en banktegoed)
Passiva -> Eigen vermogen, lang vreemd vermogen (bankleningen) en kort vreemd vermogen (crediteuren)
Crediteuren -> bedrijven die goederen leveren maar de ontvanger (debiteuren) moet nog betalen
Eigen vermogen -> totaal activa – vreemd vermogen

4.2
Begroting -> overzicht van de verwachte opbrengsten, kosten en winst
Resultatenrekening -> overzicht van kosten, opbrengsten en winst over een afgelopen periode
- Totale winst vóór belasting = totale opbrengst – totale kosten = TW voor bel. = TO – TK
- Totale winst ná belasting = totale winst vóór belasting – te betalen belasting = TW na bel. = TW voor bel. – bel.

5.1 t/m 5.4
Jaarrekening -> resultatenrekening en de balans, beide van een toelichting voorzien plus een accountantsverklaring
Dividend -> vergoeding voor het ter beschikking stellen van risicodragend vermogen
* Liquiditeit -> verhouding tussen de vlottende activa en de betalingsverplichtingen op korte termijn, mate waarin de onderneming op korte termijn aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen

- liquiditeit = totaal aan vlottende activa en liquide middelen : schulden op korte termijn
- > 1 = voldoende liquide middelen, <1 = onvoldoende liquide middelen
* Solvabiliteit -> verhouding tussen de waarde van de totale activa en het totale vreemde vermogen, mate waarin de onderneming op langere termijn aan haar totale verplichtingen kan voldoen
- solvabiliteit = totale activa : totale vreemd vermogen
- uitkomst tussen 1,5 en 2 is over het algemeen bevredigend.
* Rentabiliteit -> REV -> totale winst na belasting in kerngetallen
- REV = nettoresultaat : gemiddeld eigen vermogen × 100%

Hoofdstuk 2 – Kosten, Opbrengsten En Winst

1.1
Kosten -> alle noodzakelijke offers voor een ondernemer om goederen te kunnen produceren
- Constante kosten -> veranderen níet bij een verandering van de productieomvang
- Variabele kosten -> veranderen bij een verandering van de productieomvang = aantal producten × gemiddelde variabele kosten = q × GVK
- Proportioneel variabele kosten -> veranderen recht evenredig met de productieomvang
- Totale kosten -> Constante kosten + Variabele kosten = CK + VK = TK

Break-evenpoint -> als totale kosten = totale opbrengst = BEP = TK + TO
Productiecapaciteit -> maximaal mogelijke productie bij een gegeven hoeveelheid productiemiddelen

2.1
Bij het kiezen tussen wel of niet een extra werknemer aan te nemen kijk je naar het volgende:
- wat zijn de verwachte extra opbrengsten door een extra arbeidskracht
- wat zijn de verwachte extra kosten door een extra arbeidskracht
Is extra opbrengst < extra kosten dan moet je het niet doen. Is extra opbrengst > extra kosten dan wel.

2.2
Arbeidsovereenkomst -> hierin staan arbeidsvoorwaarden -> afspraken tussen werkgever en werknemer over wederzijdse rechten en plichten bij het werk
- Primaire arbeidsvoorwaarden -> geldelijke beloning en wijze van betaling
- Secundaire arbeidsvoorwaarden -> niet-geldelijke afspraken, bv werktijden, pauzes, scholing, werkomstandigheden, aard van het werk
- Tertiaire arbeidsvoorwaarden -> inspraak en medezeggenschap van de werknemers
Individuele arbeidsovereenkomst -> hiervan is altijd sprake, ook als er geen CAO is

Collectieve arbeidsovereenkomst -> CAO, voor álle werknemers in een bedrijfstak
Loonsverhogingen:
- Incidentele loonsverhoging -> individuele loonsverhoging bv na cursus of hogere functie
- Prijscompensatie -> loonsverhoging met hetzelfde percentage als de prijsstijging van consumptiegoederen, waardoor voor de werknemers de koopkracht hetzelfde blijft
- Initiële loonstijging -> Reële loonstijging -> boven de prijscompensatie (koopkracht stijgt)

2.3
Arbeidsproductiviteit -> gemiddelde productie per werknemer per tijdseenheid
Specialisatie -> werknemers leggen zich toe op die werkzaamheden waarvoor ze aanleg hebben
Verhoging arbeidsproductiviteit:
- Nieuwere en betere kapitaalgoederen
- Scholing
- Prestatieloon

2.4
Interne arbeidsverdeling -> specialisatie binnen een organisatie
Externe arbeidsverdeling -> specialisatie van bedrijven zelf
Regionale arbeidsverdeling -> specialisatie van een regio/land waarvoor het geschikt is

3.1
Innovaties -> toegepaste vernieuwingen van producten of productieprocessen

Investeringen -> het aanschaffen van nieuwe kapitaalgoederen
- Breedte-investeringen -> verhouding tussen arbeid en kapitaal blijft gelijk
- Diepte-investeringen -> verhouding tussen arbeid en kapitaal verandert ten gunste van kapitaal. Kapitaalintensiteit -> verhouding kapitaal stijgt ten opzichte van arbeid
Schaalvergroting -> vergroting van de productiecapaciteit
Fusie -> samengaan van voorheen zelfstandige ondernemingen
Overname -> als bij een fusie één bedrijf groter is dan de andere
Voordelen schaalvergroting:
- mogelijkheid tot aantrekken van groot vermogen
- meer interne specialisatie = productiviteit stijgt
- kosten vaste kapitaalgoederen dalen, bij grotere bedrijfsomvang worden ze beter benut
- grote hoeveelheden vlottende kapitaalgoederen ingekocht = kortingen hierop
- grotere afzetmarkten
Nadelen:
- grote afstand tussen eigenaren, leiding en uitvoerend personeel
- grotere administratie, meer verplichtingen arbeidsrecht en milieu = extra kosten

Hoofdstuk 3 – De Marketing Mix

1.1
Productgerichte denkwijze -> Massaproductie, consument had weinig te kiezen ->

- product staat centraal
- uitgangspunt is de persoonlijke voorkeur van de producent
- bij de productie wordt uitgegaan van de technische mogelijkheden van het bedrijf (zo laag mogelijke productiekosten)
- de consument wordt geacht het product toch wel te kopen

1.2
Consumentgerichte denkwijze -> de wensen en persoonlijke voorkeuren van de consument komen centraal te staan. Consument kan kiezen uit verschillende aanbieders
Marketing -> Market Getting -> het maken en uitvoeren van plannen voor het vergroten of behouden van de afzet
Marketingconcept -> consumentgerichte benadering is basisgedachte van marketing

1.3
Databasemarketing -> consumenten vullen hun persoonlijke voorkeuren in op het internet, deze komen in een groot gegevensbestand te staan
Marktsegment -> aantal afnemers van een bepaald product die min of meer gelijke wensen en behoeften hebben
Doelgroep -> groep met specifieke wensen waarvoor een producent producten produceert
Marketing Mix -> 4 P’s voor marktbenadering:

- Product
- Prijs
- Plaats
- Promotie

2.1
- Fysieke product -> basiseigenschappen van het product (bv vaste voedingswaarde maaltijd)
- Tastbare product -> zoals het product aangeboden wordt (verpakking, accessoires, merknaam, kleur, design) hoe ziet het eruit?
- Uitgebreide product -> niet-tastbare eigenschappen (sfeer restaurant, imago van type spijkerbroek, ook door reclame)
Homogene producten -> identiek, geen kopersvoorkeur voor het ene product boven het andere
Heterogene producten -> niet identiek, koper heeft voorkeur voor het ene product boven het andere (producent zal proberen concurrentie uit te schakelen)
- Trading-up -> het aanbieden van kwalitatief betere of luxere uitgave van het product
- Trading-down -> het aanbieden van kwalitatief lager of minder luxe van het product


2.2
Productlevenscyclus -> hoe de omzet van het product zich ontwikkelt vanaf het moment dat het voor het eerst op de markt komt tot aan het moment dat het niet meer verkocht wordt
- introductiefase -> weinig omzet, homogeen, geen concurrentie, hoge prijs, geen winst
- groeifase -> snelle stijging omzet en winst, afnemende productiekosten, toenemende concurrentie, heterogeen, hoogste winst per product
- rijpheidsfase -> tempo omzetgroei neemt af, sterke concurrentie, dalende prijs, dalende winst per product, sterk heterogeen
- verzadigheidsfase -> sterk dalende prijs, stabiliserende omzet, winst verdwijnt bijna
- neergangsfase -> afzet daalt, prijs is minimaal, aantal varianten wordt teruggebracht

3.1
Kwaliteit-prijs-verhouding -> bij betere kwaliteit zijn consumenten meestal bereid om een hogere prijs te betalen
Prijsbeleid -> gericht om bedrijfsdoelstelling (zo hoog mogelijke winst) zo goed mogelijk te halen, door een optimale prijs te betalen (hangt samen met je doelgroep)
Producenten kunnen vaak niet zelf de hoogste van de prijs bepalen:
- bij veel concurrenten -> de markt maakt de prijs
- soms legt de overheid een bepaalde minimumprijs of maximumprijs voor


3.2
Producenten die wel zelf de prijs kunnen bepalen hebben verschillende uitgangspunten:
- kosten-georiënteerde prijsvaststelling -> kostprijs (GTK) + vaste winstopslag = verkoopprijs
- prijsdifferentiatie -> voeren van verschillende prijzen voor hetzelfde product vanwege
kostenverschillen
- concurrentie-georiënteerde prijsvaststelling -> producent zal dezelfde of lagere prijs vragen dan concurrenten
- put out pricing -> lager dan de kostprijs, om de concurrentie uit te schakelen
- stay out pricing -> lage prijs vaststellen, zodat er geen concurrentie komt
- afnemers-georiënteerde prijsvaststelling -> ondernemer gaat na welke hoeveelheden de afnemers kopen bij verschillende prijzen

3.3
Prijsdiscriminatie -> het toepassen van verschillende prijzen voor hetzelfde product op basis van verschillen tussen de afnemers

4.1
Plaatsbeleid -> vaststellen van de optimale vestigingsplaats en vd plaats in de bedrijfskolom
P van parkeergelegenheid -> mensen moeten kunnen parkeren bij de vestigingsplaats


4.2
Bedrijfskolom -> de weg van oerproducent naar de consument
Bedrijfstak -> bedrijven die zich met hetzelfde onderdeel vh productieproces bezighouden
Markt -> het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald (deel)product

4.3
Veranderingen in bedrijfskolom:
- specialisatie -> toeleggen op de productie van slechts één onderdeel van oorspronkelijk
- parallellisatie -> ook producten leveren uit een andere bedrijfskolom
- integratie -> twee of meer geledingen uit dezelfde bedrijfskolom worden samengevoegd
- differentiatie -> binnen een bedrijfskolom wordt één productiefase gesplitst

5.2
Free publicity -> gratis reclame
Public relations -> beïnvloeding van de mening van personen die belangrijk zijn voor de onderneming
- Productreclame -> nadruk ligt op eigenschappen van een (nieuw) product
- Merkreclame -> nadruk ligt op een aantal producten van een bepaald merk

- Individuele reclame -> nadruk ligt op een bepaald merk
- Collectieve reclame -> nadruk ligt op een bepaald sóórt product

Hoofdstuk 4 – Ondernemingsvormen

1.1
Rechtspersoon -> de onderneming zélf is drager van rechten en plichten
Eenmanszaak -> géén rechtspersoon -> de eigenaar heeft de leiding en is hoofdelijk aansprakelijk voor schulden van de onderneming
Voordelen eenmanszaak:
- één persoon heeft de leiding, hij kan snel beslissingen nemen
- alle winst is voor één persoon, de eigenaar
Nadelen eenmanszaak:
- eigenaar is hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de onderneming
- er is minder eigen vermogen beschikbaar dan met meer eigenaren
- het is moeilijker vreemd vermogen aan te trekken
- de continuïteit is slecht geregeld, voortbestaan hangt af vd gezondheid van 1 persoon
- er zijn geen andere eigenaren om mee te overleggen

- niet mogelijk om de werkzaamheden te verdelen en zich te specialiseren

1.2
Vennootschap onder firma -> VOF -> onderneming waarin twee of meer personen een bedrijf voeren onder een gemeenschappelijke naam. In de naam van de onderneming mogen de namen van de vennoten voorkomen, maar het moet duidelijk zijn dat het om één bedrijf gaat.
Voordelen VOF:
- er kan door de eigenaren overlegd worden
- verdeling van werkzaamheden en specialisatie is mogelijk
- er is meer eigen vermogen beschikbaar
- banken zijn bereid meer krediet te verstrekken
- continuïteit is beter geregeld
Nadelen VOF:
- snel beslissen is soms niet mogelijk, er moet eerst overlegd worden
- de winst moet over meer personen verdeeld worden
- continuïteit kan in gevaar komen, wanneer er een vennoot overlijdt en de erfgenamen eisen dat hun deel van de erfenis wordt uitbetaald

2.1
Naamloze vennootschap -> met rechtspersoonlijkheid -> NV -> onderneming met een in aandelen verdeeld eigen vermogen. Een NV laat aandeelbewijzen drukken, deze worden verhandeld. Een NV heeft een publicatieplicht van de jaarrekening.
- Zeggenschap -> de aandeelhouders hebben de officiële zeggenschap over de onderneming. Vaak veel aandeelhouders, daarom worden dagelijkse beslissingen genomen door de direct (worden benoemd door de aandeelhouders)

- Winstuitkering -> kan als dividend aan de aandeelhouders worden uitgekeerd
Voordelen NV tov eenmanszaak en VOF:
- door uitgifte van aandelen kan zeer groot eigen vermogen worden aangetrokken
- eigenaren zijn níet met hun privé-vermogen aansprakelijk voor schulden
- mogelijk om directieleden met specialistische kennis te benoemen
- continuïteit is beter verzekerd
Nadelen NV:
- hoge oprichtingskosten
- men dient zich te houden aan wettelijke bepalingen
- er is een publicatieplicht

2.2
Besloten vennootschap -> BV
Overeenkomsten NV:
- vermogen is in aandelen verdeeld
- officieel scheiding tussen eigendom en dagelijkse leiding
- het eigen vermogen bestaat uit de posten Aandelenvermogen en de Reserveringen
Verschillen:
- géén aandeelbewijzen, het bedrag of percentage wordt in het aandelenregister bijgehouden
- aandelen staan op naam en zijn niet vrij verhandelbaar. Een eigenaar die uit wil treden, moet zijn aandeel te koop aanbieden aan de andere aandeelhouders. Pas als die het niet willen hebben mag het aan een buitenstaander worden verkocht

- publicatieplicht is zeer beperkt

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.