ECONOMIE SAMENVATTING MODULE 1 EN 2
Module 1: een kwestie van schaarste, kiezen en consumptie
Hoofdstuk 1: waarover gaat economie?
Mensen hebben bepaalde behoeften. Er zijn basisbehoeften: minimaal noodzakelijke levensbehoeften. Daarnaast heb je normale behoeften en luxe behoeften.
Preference drift: opwaartse bijstelling van het gewenste niveau van behoeftebevrediging.
Reference drift: verdwijning van een deel van de behoeftebevrediging door vergelijking met anderen die het beter hebben.
Om behoeftes te bevredigen gebruiken mensen goederen en diensten.
Vrije goederen: goederen die vrij zijn, zonder ervoor te betalen.
Produceren: het maken van een product m.b.v. productiefactoren
Consumptiegoederen: goederen en diensten die door consumenten worden gebruikt om in hun behoeften te voorzien
Kapitaalgoederen (ook wel productiegoederen): goederen die gebruikt worden om in hun behoeften te voorzien.
Productiefactoren:
natuur; natuurlijke hulpbronnen, ook in ruimere zin
arbeid; geestelijke en lichamelijke inspanning
kapitaal; vaste en vlottende kapitaalgoederen
Hulpstof: stoffen die niet in het eindproduct terug te vinden zijn
Grondstof: stoffen die wel in het eindproduct terug te vinden zijn
Vaste kapitaalgoederen: kapitaalgoederen die langer dan een productieproces meegaan.
Vlottende kapitaalgoederen: kapitaalgoederen die niet langer dan een productieproces meegaan.
Vermogen: som geld, ook wel kapitaal
Ondernemerschap; het vermogen de productiefactoren te combineren en daarmee winst te behalen.
Schaarste: de spanning tussen de onbegrenste behoeften en de beperkte middelen
Alternatief aanwendbare middelen: middelen die kunnen worden gebruikt ter bevrediging van uiteenlopende behoeften.
Partijen die deze keuzes maken:
consument
werknemer
producent
regering en volksvertegenwoordiging
Economie heeft 2 definities:
de wetenschap die bestudeert hoe mensen omgaan met alternatief aanwendbare middelen waarmee ze hun behoeften bevredigen
de behoeftebevrediging in een bepaald gebied
Keuzehandelen vloeit voort uit:
het bestaan van menselijke behoeften
de wens deze te bevredigen
de schaarste van de bevredigingsmiddelen
de verschillende gebruiksmogelijkheden
Welvaart: de mate waarin schaarste is opgeheven, of de mate waarin in de behoeften is voorzien door het gebruik van schaarse, alternatief aanwendbare middelen
Welstand: geproduceerde goederen en diensten
Hoofdstuk 2: consumeren
Consumeren: het gebruiken of verbruiken van goederen en diensten om behoeften te bevredigen
Duurzame consumptiegoederen: goederen/diensten die meer dan een keer gebruikt kunnen worden
Niet-duurzame consumptiegoederen: goederen/diensten die bij het conusmeren in een keer verbruikt kunnen worden.
Begroting: overzicht van verwachte ontvangsten en uitgaven in een bepaalde periode
Vaste lasten: betalingen die steeds weer gedaan moeten worden omdat je een bepaalde verplichting op je hebt genomen.
NIBUD: Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting:
Consumptiepatroon geeft aan waar een gezin zijn geld aan uitgeeft:
economische factoren
voorkeur
prijzen van producten
hoogte, stabiliteit en vooruitzichten van het inkomen
bezit van spaargeld en ander vermogen
mogelijkheden om geld te verdienen
beschikking over vrije tijd
sociale factoren
beroep van man/vrouw
levensgewoonten
verschillende groepen waartoe men behoort
demografische factoren
leeftijd
gezinssamenstelling
burgerlijke staat.
Reclame: het overbrengen van een boodschap door een adverteerde om zijn afzet gunstig te beïnvloeden
Promotie: reclame en niet-commerciele communicatie samen
Demonstratie-effect: goederen kopen die status en prestige uitstralen
Keeping up with the Joneses: het koopgedrag laten bepalen door de aankopen van anderen
Consumentisme: een beweging die ijvert voor meer recht en macht van de consument, en ook de consumptie maatschappelijk aanvaardbaar wil laten zijn.
Consumentenbeleid: beleid dat gericht is op bescherming van de consument
Consumptiebeleid: beleid waarmee de overheid het consumeren wil beïnvloeden
Duurzame ontwikkeling: een zodanige inrichting van productie en de consumptie dat de behoeftebevrediging van latere generaties niet in gevaar wordt gebracht.
Hoofdstuk 3: de vraag van consumenten
Economische factoren:
prijs van een goed
voorkeuren van de consument
inkomen van de consument
prijzen van andere goederen
Ceteris-paribus: onder gelijk blijvende omstandigheden
Vraaglijn: grafische voorstelling van wat een consument van plan in te kopen bij uiteenlopende prijzen
Individuele vraaglijn: vraaglijn die laat zien welke hoeveelheden van een goed de individuele consument wil kopen bij uiteenlopende prijzen van een goed
Collectieve vraaglijn: vraaglijn die laat zien welke hoeveelheden van een goede de gezamenlijke consumenten willen kopen bij uiteenlopende prijzen van dat goed
border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Qv = ap + b border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Qv = gevraagde hoeveelheid border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> p = prijs van het goed border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> b = gevraagde hoeveelheid als p = 0 border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> a = richtingscoefficient border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> wiskundige voorwaarden a<0 en b>0
Verschuiving langs de vraaglijn:
door prijsverlaging
Verschuiving van de vraaglijn:
prijs van ander product
voorkeuren van consument
inkomen of budget
aantal vragers
Inferieure goederen: goederen die minder gevraagd worden bij een stijging van het inkomen
Substitutiegoederen: goederen die elkaar kunnen vervangen
Complementaire goederen: goederen die elkaar aanvullen
Prijselasticiteit van de vraag: verhoudingsgetal dat laat zien met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van een goed verandert als de prijs met een procent verandert.
border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> De definitie van de prijselasticiteit van de vraag is: border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Ev = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Procentuele verandering van de prijs
Inelastische vraag: vraag naar een goed waarbij de procentuele hoeveelheid kleiner is dan de procentuele prijsverandering
Elastische vraag: vraag naar een goed waarbij de procentuele hoeveelheidverandering groter is dan de procentuele prijsverandering
border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Inelastisch Ev ligt tussen de -1 en 0 border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Elastisch Ev ligt buiten -1 en 0 / kleiner dan -1 border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Volkomen elastisch Ev is 0
Volkomen inelastisch: de prijsverandering leidt niet tot een procentuele verandering
Er geldt: Ev = -∞ (oneindig groot)
Module 2: een kwestie van ondernemen
Hoofdstuk 1: ondernemen in Nederland
Er zijn 2 definities van ondernemen;
organisatieleer; ondernemen is het stellen van de juiste doelen, het organiseren en realiseren van die doelen
in het vak economie; ondernemen is het combineren van productiefactoren met als doel producten maken en daarmee winst te behalen.
Organisatie: een geordende groep mensen die samenwerkt om bepaalde doelen te bereiken
Winst: het positieve verschil tussen opbrengsten (omzet) en kosten.
Ondernemingen: (ook wel bedrijven) organisaties die winst streven
Participanten: mensen en instellingen die bij de bedrijfsvoering van de onderneming zijn betrokken, zoals de leiding, werknemers, vermogenverschaffers, de leveranciers, de afnemers en de overheid.
Een goede ondernemer:
weet aan welke producten behoefte is
kan alternatief aanwendbare producten combineren, zodat de minst-schaarse middelen worden gebruikt
schat ondernemersrisico in en gaat deze niet uit de weg
behaalt op basis van deze 3 punten winst
Maatschappelijke betekenis van ondernemingen:
Maatschappelijke behoeften; behoeften die in de samenleving naar voren komen
groei van welvaart
Werkgelegenheid: de vraag naar werknemers
Winst
Allocatie: de toedeling van productiemiddelen over de productiemiddelen
globalisering
milieu: de leefomgeving van mensen
ethiek en politiek
emancipatie
Ondernemingsgrootte: omvang van de onderneming
Omzet: verkochte hoeveelheid vermenigvuldigd met de verkoopprijs
Aandelen: bewijs van deelname aan het risicodragend vermogen van een NV en/of BV
Diverse indelingen naar ondernemingsgrootte:
naar aantal werknemers
naar beurswaarde
naar omzet
naar toegevoegde waarde
naar bedrijfstakken
Beurswaarde: het aantal uitstaande aandelen vermenigvuldigd met de beurskoers
Toegevoegde waarde: marktwaarde van de verkochte goederen minus de waarde van de ingekochte grond- en hulpstoffen en diensten van derden
Dienst van derden: door andere bedrijfstakken verrichte diensten
Bedrijfstak: groep van ondernemingen die sterk verwante producten voortbrengt.
Balans: vermogensoverzicht op een bepaald tijdstip van bezittingen, schulden en het eigen vermogen.
border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Bezittingen - schulden = eigen vermogen border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Bezittingen = eigen vermogen + schulden border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Totale activa = totale passiva border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Verandering bezittingen - verandering schulden = verandering eigen vermogen border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Verandering eigen vermogen = bedrijfsresultaat
Begroting: raming van de verwachte opbrengsten, kosten en winst.
Resultatenrekening: een overzicht van kosten en opbrengsten over een afgelopen periode.
Hoofdstuk 2: kosten, opbrengsten en winst
Kosten: alle noodzakelijke offers die een onderneming brengt om goederen te kunnen produceren
Constante (vaste) kosten: kosten die niet veranderen bij een verandering van de productieomvang
Variabele kosten: kosten die alleen veranderen bij verandering van de productieomvang
Proportioneel variabele kosten: kosten die rechtevenredig veranderen met de productieomvang
Totale kosten: som van de totale variabele kosten (TVK) en de totale constante kosten (TCK)
Break-even point: de productieomvang waarbij geen winst of verlies wordt gemaakt
Productiecapaciteit: de productie die met de gegeven hoeveelheid productiemiddelen maxiamaal mogelijk is.
border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TK = (aq) + b border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TK = totale kosten border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> b = waarde van de totale constante kosten border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> a = waarde van de variabele kosten per eenheid per product border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> q = productieomvang border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> LET OP: (aq) vormen samen de totale variabele kosten border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TO = pq border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TO = totale opbrengsten border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> p = prijs border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> q = hoeveelheid producten border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Bij een break-evenpoint zijn de totale kosten gelijk aan de totale opbrengst: border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TO = TK border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TW = TO - TK border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TW = totale winst border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TO = totale opbrengst border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TK = totale kosten
Extra opbrengsten: de vergroting van de totale opbrengst als een extra werknemer wordt ingeschakeld.
Extra kosten: de toename van de totale kosten als een extra werknemer wordt ingeschakeld.
Arbeidsovereenkomst: mondeling of schriftelijk gemaakte afspraken tussen werkgever en werknemer over de wederzijdse rechten en plichten bij het werk;
primaire arbeidsvoorwaarden; afspraken over geldelijke beloning (loon b.v.)
secundaire arbeidsvoorwaarden; afspraken over niet-geldelijke beloningsaspecten (zoals aard van het werk, pauze en werktijden)
tertiaire arbeidsvoorwaarden; afspraken over inspraak en medezeggenschap van werknemers
Individuele arbeidsovereenkomst: afspraken over de arbeidsvoorwaarden tussen werkgever en de individuele werknemers (al dan niet ter aanvulling van een CAO).
Collectieve arbeidsovereenkomst: (CAO) afspraken gemaakt door werkgevers- en werknemersorganisaties over de arbeidsvoorwaarden geldend voor alle werknemers in een bedrijfstak of voor een groot bedrijf.
Loonsverhoging:
incidentele loonsverhoging; loonsverhoging van de individuele werknemer
prijscompensatie; loonsverhoging zodat de koopkracht op peil blijft
initiele loonstijging (reele loonsstijging); loonsverhoging boven op de prijscompensatie, waardoor de koopkracht van de werknemer toeneemt.
Arbeidsproductiviteit: de gemiddelde productie per werknemer per tijdseenheid
Innovaties: de ontwikkeling van nieuwe of verbeterde goederen- en diensten-, productie- en distributieprocessen
Investeren: het aanschaffen van kapitaalgoederen
breedte-investeringen: verhouding tussen arbeid en kapitaal blijven gelijk
diepte-investeringen: de verhouding tussen arbeid en kapitaal verandert ten gunste van het kapitaal stijging van kapitaalintensiteit: de verhouding kapitaal ten opzichte van arbeid stijgt.
Schaalvergroting: vergroting van de productie capaciteit
Fusie: het samengaan van twee of meer bedrijven die min of meer even groot zijn
Overname: het samengaan van twee of meer bedrijven van verschillende grootte
Voordelen schaalvergroting:
onderneming van groter vermogen aantrekken
interne specialisatie zorgt voor grotere productiviteit
kosten relatief laag, want bedrijfsgrootte wordt beter benut
men krijgt korting als men grotere hoeveelheden grondstoffen inkoopt
beter gebruik van afzetmarkten
Nadelen schaalvergroting:
grotere afstand tussen leiding en personeel
extra kosten door grotere administratie
Hoofdstuk 3: nog meer beslissingen
Marketing: maken en uitvoeren van plannen gericht op het vergroten of behouden van de afzet
Marktsegment: een aantal afnemers met min of meer gelijke wensen en behoeften
Doelgroep: marktsegment waar een onderneming zich op richt
Marketingmix: totaalpakket van maatregelen gericht op vergroting of behoud van afzet, bestaan de uit de vier p's:
product
prijs
plaats
promotie
Homogeen product: producten die in de ogen van de consument identiek zijn, er is geen kopersvoorkeur voor het ene product boven het andere
Heterogeen product: producten die in de ogen van de consument niet identiek zijn, de koper heeft voorkeur voor het even product boven het andere
Kostprijs: de posten om een product te produceren en te verkopen
Prijsdifferentiatie: het voeren van verschillende prijzen voor hetzelfde product vanwege kostenverschillen
Prijsdiscriminatie: het toepassen van verschillende prijzen voor hetzselfde product op basis van verschillende afnemers
Bedrijfskolom: de weg van een product van de oerproducent naar de consument
Kamer van Koophandel en Fabrieken (KvK): organisatie waarvan alle bedrijven en verenigingen in een regio lid zijn, waar bedrijven hun gegevens en hun jaarstukken moeten deponeren, en die informatie en adviezen verstrekt aan bedrijven en derden, en het handelsregister beheert.
Handelsregister: het register bij de KVK waarin ondernemingen en verenigingen zijn ingeschreven
Ondernemingsvorm: de rechtsvorm van een onderneming
Marktvorm |
Eenmanszaak |
Vennootschap onder firma |
Naamloze vennootschap (NV) |
Besloten vennootschap (BV) |
Rechtspersoonlijkheid |
Bij de enige eigenaar |
2 of meer personen, die samen eigenaar zijn |
Aandeelhouders |
aandeelhouders |
Aansprakelijkheid |
Zowel zakelijk als prive |
Zowel zakelijk als prive |
Zakelijk |
Zakelijk |
Bijzonderheden |
zeggeschap winstuitkering dividend |
Rechtspersoon: organisatie die drager is van rechten en plichten als ware zij een natuurlijk persoon.
Eenmanszaak: onderneming waarvan een persoon eigenaar is, die volledig aansprakelijk is.
VOF: onderneming waarbij twee of meer personen een bedrijf voeren onder een gemeenschappelijke naam
NV: ondernemingsvorm met rechtspersoonlijkheid waarvan het vermogen is vergeeld in aandelen die vrij handelbaar zijn.
Dividend: Variabele vergoeding voor een aandeelhouder voor het beschikbaar stellen van risicodragend vermogen
BV: ondernemingsvorm met rechtspersoonlijkheid waarvan het vermogen verdeeld is in aandelen die op naam staan en alleen in besloten kring verhandelt kunnen worden.
Overeenkomsten tussen NV en BV:
vermogen is in aandelen
officiele scheiding tussen eigendom en dagelijkse leiding
structuur van balans is gelijk; eigen vermogen bestaat uit de posten aandelenvermogen en reserveringen
De BV verschilt met de NV op de volgende punten:
BV geeft geen aandelenbewijzen uit, maar via aandelenregister
Aandelen staan op naam en zijn niet vrij verhandelbaar
De publicatieplicht van de BV is zeer beperkt
Module 3: een kwestie van vraag en aanbod
Hoofdstuk 1: de markt
Concrete markt: het geheel van vraag naar aanbod op een tastbare ontmoetingsplaats
Abstracte markt: het geheel van vraag naar aanbod van een goed zonder concreet zichtbare ontmoetingsplaats
Prijs: de opbrengst van producten in geld voor de producent, de kosten daarvan voor de consument
Aanbodlijn: grafische voorstelling van de hoeveelheden die de aanbieder bij uiteenlopende prijzen wil verkopen
Individuele aanbodlijn: aanbodlijn van een aanbieder
Collectieve aanbodlijn: aanbodlijn van gezamenlijke aanbieders
border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Qa = (cp) + d border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Qa = aangeboden hoveelheid border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> p = prijs van het goed border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> c = richtingscoefficient border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> d = een constant (negatief, soms positief) border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> wiskundige voorwaarden Qa ≥ 0; c ≥ 0
Prijselasticiteit van het aanbod: getal dat de procentuele verandering van de aangeboden hoeveelheid weergeeft in verhouding tot de procentuele prijsverandering.
border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Ea = procentuele verandering van de aangeboden hoeveelheid border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Procentuele prijsverandering
Volkomen (prijs)elastische aanbod: aanbod waarbij de aangeboden hoeveelheid gelijk blijft bij een prijsverandering
Verschuivingen van de aanbodlijn komen regelmatig voor. Oorzaken:
Kostenontwikkelingen
Verandering van het aantal aanbieders
Evenwichtsprijs: de prijs waarbij de gevraagde en aangeboden hoeveelheid juist aan elkaar gelijk zijn
Evenwichtshoeveelheid: de hoeveelheid waarbij de evenwichtsprijs verhandeld wordt
Perfecte markt heeft een aantal kenmerken:
Homogene goederen
Veel vragers en veel aanbieders
Transparante markt; markt waarop iedereen beschikt over alle informatie die nodig is voor zijn handelen
Geen toetredingsbelemmeringen
De collectieve vraaglijn verandert door:
De behoeften
Het inkomen of budget
Prijs van een ander product
Aantal vragers
De collectieve aanbodlijn verschuift door verandering van:
De kostenontwikkelingen
De stand van de techniek
Aantal aanbieders
Signaalfunctie: functie in het marktmechanisme waarbij de prijs aangeeft aan welke goederen behoefte is en welke productiemiddelen daarvoor aangewend moeten worden
Marktmechanisme: marktwerking waarbij de prijzen en de prijsverhouding bepalen welke goederen in welke hoeveelheid geproduceerd worden
Optimale allocatie (toedeling): werking binnen het marktmechanisme waarbij de productiemiddelen zodanig worden aangewend dat de behoeften van de consumenten zo goed mogelijk bevredigd worden
Onzichtbare hand: werking binnen het marktmechanisme waarbij de productie wordt ingericht volgens de wensen van de consumenten, zodanig alsof een `onzichtbare'hand de economie stuurt.
Nadelen van het marktmechanisme:
Sommige goederen kennen geen prijs
Overheid moet soms maximumprijzen of minimumprijzen vaststellen
Het kan leiden tot oneerlijke verhouding van inkomens en vermogens binnen de samenleving
Soms reageert het aanbod te traag op het prijssignaal
Prijzen bevatten niet altijd de juiste informatie
Er bestaat niet voor elk goed een perfecte markt
Ook de arbeidsmarkt werkt niet soepel
Hoofdstuk 2: marktvormen
Marktvorm |
Monopolie |
Oligopolie |
Volledige concurrentie |
Monopolistische concurrentie |
Heterogeen oligopolie |
Aantal aanbieders |
Éen aanbieder |
Enkele aanbieders |
Veel aanbieders |
Veel aanbieders |
Weinig aanbieders |
Soort goed |
Homogeen |
Heterogeen of homogeen |
homogeen |
Heterogeen |
Heterogeen |
Transparantie |
- |
Niet-transparant |
Transparant |
Ondoorzichtig |
Geen |
Mogelijkheid tot toetreding |
Geen (voorkoming) |
Geen (voorkoming) |
vrij |
Mogelijk |
Geen (voorkoming) |
Marktvorm:het geheel van omstandigheden waaronder de concurrentie op een markt plaatsvindt
3 oorzaken voor monopoliepositie:
Wettelijk; markt waarop volgens de wet een aanbieder van een goed actief mag zijn
Natuurlijk; markt waarop door natuurlijke oorzaken een aanbieder actief is
Economische monopolie; markt waarop door economische oorzaken een aanbieder actief is, b.v.:
Éen onderneming neemt initiatief
Een onderneming heeft een octrooi (geheim recept van een product)
Prijszetter: aanbieder die zelf zijn verkoopprijs kan vaststellen
Hoeveelheidsaanpasser: aanbieder die de marktprijs als een gegeven moet aanvaarden en daaraan zijn productieomvang aanpast
Prijsbepaling van monopolie:
Collectieve vraaglijn is de afzetlijn
Het risico van substitutiegoederen
Het risico van concurrenten `stay-out pricing'
Doelstelllingen: het doel waar de onderneming naar streeft, zoals een zo groot mogelijke omzet of een zo hoog mogelijke winst.
Prijzenoorlog (cut throat competition): onder de kostprijs zakken met als doel concurrenten failliet te laten gaan. Dit is een reactie op de prijsverlaging van concurrenten.
Kartel: een overeenkomst tussen twee of meer ondernemingen om de concurrentie op een bepaald gebied te beperken
Prijskartel: overeenkomst tussen twee of meer ondernemingen om de prijsconcurrentie te beperken.
Concurrentiewapens:
Kwaliteitsverbetering van het product
Soepelere leveringsvoorwaarden
Betere dienstverlening aan de klanten
Productiekartel: overeenkomst tussen twee of meer ondernemingen om de productie te beperken.
Rayonkartel: overeenkomst tussen twee of meer ondernemingen om het afzetgebied te verdelen in een aantal rayons, waarbij aan iedere producent een rayon wordt toegewezen waar hij alleen mag verkopen.
Prijsleider: een grote aanbieder in een oligopolistische markt die de prijs bepaalt, waarop de kleine aanbieders wel moeten volgen.
Voordelen van monopolies en kartels:
Mogelijkheid tot dure innovaties
Grootschalige productie
Continuïteit in productie en prijzen
Geen verspillen van geld en energie aan concurrentiestrijd
Overheid hoeft maar met een onderneming afspraken te maken
Nadelen:
Er kan sprake zijn van machtsmisbruik
Er ontstaat verstarring
Monopolistische concurrentie: marktvorm waarbij veel aanbieders met heterogene producten tegenover veel vragers staan, b.v. cafes en bakkers.
Hoofdstuk 3: overheidsgrijpen in de markt
Bemoeigoederen: goederen waarvan de overheid gebruik wil stimuleren of afremmen
Politieke ontmoedigingsmethoden:
Gebruik verbieden
Voorlichting geven
Het stellen van kwaliteitseisen
Het goed duurder maken door accijns/heffingen
Accijns: kostprijsverhogende belasting opgelegd aan de producent, die vervolgens de lasten afwentelt op de consumenten door zijn koopprijs te verhogen
Heffing: belasting opgelegd aan de verbruikers van een goed, bedoield om hen minder van het goed te laten gebruiken.
Het consumeren van een goed kan gestimuleerd worden door subsidies; bijdragen door de overheid zodat het product goedkoper in handen van de consument komt en het gebruik zal toenemen.
Mededingingsbeleid: overheidsbeleid gericht op instandhouding van gezonde concurrentie
Mededingingswet: wet gericht op bevorderen van concurrentie
De Wet verbiedt:
Afspraken tussen ondernemingen die tot doel hebben de concurrentie in Nederland te beperken
Misbruik van economische machtspositie
Extra
Intervenieren: ingrijpen in de markt door overheid of centrale bank
Maximumprijs: prijs waarboven een goed niet mag worden verkocht, leidend tot vraagoverschot.
Het gevolg van de maximumprijs is dat het prijssignaal, de sleutel van het marktmechanisme, niet meer werkt:
Ondernemers worden niet meer door een hogere evenwichtsprijs geprikkeld hun aanbod te vergroten
Consumenten zullen nu niet als gevolg van een hogere evenwichtsprijs hun gevraagde hoeveelheid minderen
Gevolg is vraagoverschot; situatie waarin bij een maximumprijs de gevraagde hoeveelheid groter is dan de aangeboden hoeveelheid.
Bij effectieve maximumprijs ontstaat een aanbodtekort. Risico: zwarte markt.
Politieke maatregelen:
Strenge controle en zware straffen bij overtreding
Rantsoenering via een `eerlijk'distributiestelsel
Minimumprijs: prijs waaronder een goed niet verkocht mag worden, leidend tot aanbodoverschot.
Doel van minimumprijs is bescherming van producenten. Toepassingen:
Bedrijfstak in stand houden
Overheid wil producenten beschermen tegen te lage prijzen als gevolg van seizoensinvloeden garantieprijs:
EU wil bepaalde bedrijfstakken beschermen tegen concurrentie buiten de EU
Garantieprijs: de minimale prijs die de producenten in ieder geval krijgen voor hun product
Aanbodoverschot: situatie waarin bij een minimumprijs de aangeboden hoeveelheid groter is dan de gevraagde hoeveelheid
Vergunningsstelsel: stelsel waarbij men alleen mag produceren wanneer de overheid daarvoor toestemming geeft.
Quotum: maximum aan productie.
Deregulering: streven van de overheid de regelgeving te verminderen.
Convenant: overeenkomst (hier: tussen bedrijfstak en de overheid, waarbij de bedrijfstak zich vrijwillig verplicht maatregelen te nemen om bijvoorbeeld het milieu te sparen).
Module 4: een kwestie van werk of geen werk
Hoofdstuk 1: groei en conjunctuur
De productiegroei neemt toe (toename van BP in bepaalde tijd) als men meer koopt.
Nominale cijfers (in euro's) worden gecorrigeerd voor geldontwaarding in reele cijfers. Als de toename van aantal inwoners ook gecorrigeerd is, krijgt men reele inkomen per inwoner.
Indexcijfer: geeft de verhouding weer tussen de omvang van grootheid in een bepaalde periode t.o.v. basisjaar 100. Te berekenen als: nieuw/oud x 100.
Trend of trendmatige groei: de over een reeks van jaren gemeten gemiddelde groei van de productie. Conjunctuurbeweging: veranderingen in het groeipercentage van de productie. Er bestaan 2 soorten:
Hoogconjunctuur: de groei van de productie ligt boven de trend (er is sprake van inflatie)
Laagconjunctuur: de productiegroei vertraagt of er is inkrimping (er is sprake van werkeloosheid)
Conjunctuur heeft een duidelijk patroon
recessie (ev. Leidend tot depressie): productiegroei blijft achter
herstel
opleving
overspanning: vraag overtreft aanbod
crisis: omslagpunt van hoog- naar laagconjunctuur
neergang
Cyclische bedrijfstakken: bedrijfstakken die evenredig op de conjunctuurbeweging reageren, vb. basismetaal-, chemische -, papier- en grafische industrie. Conjunctuurindicator voorspelt de conjunctuur. Verklaring productiegroei:
niet-economische factoren
vraagfactoren
aanbodfactoren productiecapaciteit
Toename van productiecapaciteit door:
Investeringen capaciteitseffect van een investering
Breedte-investering: meer machines, evenveel mensen
Diepte-investering: betere machines, minder mensen nodig
Arbeidsproductiviteit: hoeveelheid productie per werknemer per tijdseenheid
scholing van mensen
ontwikkeling van techniek innovaties: de ontwikkeling en succesvolle invoering van nieuwe en/of verbeterde goederen of diensten, productie of distributieprocessen.
Basisinnovatie: nieuw/verbeterd product
Schijninnovatie: door kleine innovatie ontstaat `mode-product', ter onderscheiden in procesinnovatie en productinnovatie.
Arbeidsbesparende technieken: Toepassing van nieuwe technieken waardoor het mogelijk wordt eenzelfde hoeveelheid product met minder arbeid te produceren.
Hoofdstuk 2: onderbesteding en overbesteding
De effectieve vraag of de marcrovraag wordt gevormd de gezamenlijke bestedingen van consumenten, investeerders, overheid en het buitenland. Particuliere consumptie zijn de bestedingen van alle gezinnen samen in een economie.
Consumenten zijn besteders, maar producenten ook zij investeren. Investeringen hebben een capaciteits- en bestedingseffect (er worden kapitaalgoederen gekocht). De overheid doet overheidsbestedingen; dat deel van de overheidsuitgaven dat een beroep doet op de productiecapaciteit. Buitenlanders kopen Nederlandse goederen en diensten en daarmee leggen zij beslag op een deel van onze productiecapaciteit. Bestedingen in het buitenland heet import en bestedingen van het buitenland heet export.
Econoom Keynes betoogde dat volledige werkgelegenheid nooit vanzelf tot stand zou komen. Redenering: werkeloosheid wil zeggen een overschot aan arbeidskrachten daling van lonen meer arbeiders geen werkeloosheid meer. Depressie uit de jaren '30 verklaarde Keynes door onderbesteding: besteding die te gering is om voldoende werkgelegenheid te scheppen voor het arbeidsaanbod.
Conjunctuurwerkeloosheid/onderbestedingwerkeloosheid: werkeloosheid ten gevolge van tekortschietende bestedingen.
Onderbesteding laagconjunctuur, dus werkeloosheid.
Overbesteding hoogconjunctuur, dus inflatie
Overbesteding: vraag naar arbeid is groter dan het beschikbare aanbod van arbeid
border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Conjunctuur-/onderbestedingwerkeloosheid: arbeidsaanbod - bestedingen bepaalde vraag naar arbeid. border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Werkgelegenheid: productie / arbeidsproductiviteit (GAP)
Prijsinflatie: stijging van het gemiddelde prijsniveau in een land
Volgens Keynes moet de overheid de eerste stap zetten om onderbestedingwerkeloosheid te bestrijden:
overheid kan koopkrachtinjectie geven
koopkracht vergroten door belastingverlaging
investeerders stimuleren tot nieuwe aankopen (m.b.v. belastingverlaging en nieuw krediet)
buitenlandse consumenten en producenten stimuleren tot nieuwe aankopen
Inkomensvermenigvuldiger (multiplier) sneeuwbaleffect van extra bestedingen dat ertoe leidt dat het uiteindelijke effect een aantal keren groter is dan de oorspronkelijke extra besteding.
Hoofdstuk 3: werk en werkloosheid
Beroepsgeschikte bevolking: bevolkingsgroep van 15 t/m 64 jaar
Beroepsbevolking: alle inwoners tussen 15 en 65 jaar die in staat en bereid zijn betaalde arbeid te verrichten
Afhankelijke beroepsbevolking: de totale beroepsbevolking vermindert met zelfstandigen
Participatiegraad/deelnemingspercentage: beroepsbevolking als percentage van de totale bevolking
Deeltijdbanen: banen waarbij een deel van een volledige betrekking wordt vervuld
Werk: betaalde arbeid in een productieproces
Arbeidsovereenkomsten: - collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO)
- individuele arbeidsovereenkomsten
Officiele economie: dat deel van de economie waarin mensen een deel van hun ontvangen geld afdragen
Niet-officiele economie: 1. Vrijwilligerswerk
2. Zwartwerken
Nadelen zwartwerken:
vaak minder loon
geen recht op uitkering
geen schadevergoeding
risico van direct ontslag
Kenmerken witwerken:
loonbelastingverklaring is ingevuld
kopie van meldingsformulier van bedrijfsvereniging, ondertekend door werkgever en werknemer
loonstrookje
Werk kan onderverdeeld worden in geschoold en ongeschoold werk. RDC: Regionaal Diensten Centrum. Ook kun je werken via een arbeids- of uitzendbureau.
Het arbeidsaanbod verandert in de loop van tijd;
de bevolking groeit
de bevolking vergrijst
deelname van vrouwen neemt toe
er vindt migratie en emigratie plaats
mensen worden arbeidsongeschikt of treden (onvervroegd) uit
Werkgelegenheid: vraag naar arbeid
Flexibilisering: werk zonder vaste arbeidsverhouding, soms op ongeregelde tijden
Arbeidsmarkt: het geheel van vraag naar en aanbod van arbeid, bestaande uit een groot aantal deelmarkten.
Geregistreerde werkloosheid (GWL) omvat de bij een arbeidsbureau geregistreerde personen die: - geen betaald werk hebben voor 12 uur per week of meer
- beschikbaar zijn voor een baan van ten minste 12 uur per week
CPB: Centraal Plan bureau
WBV: werkeloze beroepsbevolking: mensen zonder betaald werk die actief zoeken en beschikbaar zijn voor ten minste 12 uur per week.
Het landelijk gemiddelde werkloosheidcijfer:
Officiele cijfers onderschatten de feitelijke werkloosheid, door geen inzicht in de verborgen werkloosheid, dat komt door;
discouragedworkers-/ontmoedigingseffect: het verschijnsel dat men zich - bij een slechte arbeidsmarkt - niet als werkzoekende bij het Arbeidsbureau inschrijft, omdat men verwacht toch geen baan te vinden
mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard, maar eigenlijk best licht werk kunnen verrichten
werknemers die vervroegd met de VUT (Vrijwillige Vervroegde Uittreding) gaan
Landelijk gemiddeld werkloosheid percentage versluiert door weinig informatie over regio's
Probleemgroeperingen zijn sneller werkloos
Werklozenbestand is een reservoir waar mensen in- en uitstromen en tijdsduur en doorstroomsnelheid zijn hierbij van belang. Uitstroomkans: kans om binnen 6 maanden uit het bestand te zijn.
Soorten werkloosheid:
conjunctuurwerkloosheid; onderbesteding door onvoldoende vraag
structuurwerkloosheid veranderingen in aanbod
werkloosheid van mindergeschikten
frictiewerkloosheid (t.g.v. wrijving op de arbeidsmarkt tussen ontstaan en vervullen van arbeidsplaats)
seizoenswerkloosheid (t.g.v. wegvallen van producties in bepaalde jaargetijden)
kwalitatieve structuurwerkloosheid (ontstaat door de kwaliteiten van vraag en aanbod op verschillende deelmarkten van de arbeidsmarkt niet bij elkaar aansluiten)
kwantitatieve structuurwerkloosheid (ontstaat doordat de gevraagde en aangeboden hoeveelheden op de verschillende deelmarkten van de arbeidsmarkt niet bij elkaar aansluiten), door:
onvoldoende investeringen
diepte-investeringen
verdwijnen van producten
verplaatsen van productieplaats
fusies of integraties van ondernemingen
Arbeidsmarktbeleid: beleid waar gestreefd wordt naar een evenwichtige arbeidsmarkt; dit wil zeggen dat op de verschillende deelmarkten vraag en aanbod op elkaar aansluiten.
Conjunctuurwerkloosheid is gevolg van tekortschietende bestedingen en kan men verhelpen door bestedingen op te voeren.
Structuurwerkloosheid kan men verhelpen door:
1. Werkloosheid van minder geschikten: betere scholing
2. Frictiewerkloosheid: verbetering van arbeidsbemiddeling en voorlichting
3. Seizoenswerkloosheid: combinatiemogelijkheden met producten uit andere seizoenen
4. Geen aansluiting van vraag op aanbod: omscholing, herscholing, bijscholing, verbetering van aansluiting
5. Geografisch probleem: verbetering van arbeidsmobiliteit (de mate waarin mensen veranderen van werkgever, beroep, regio op de arbeidsmarkt).
6. Particuliere sector heeft onvoldoende arbeidsplaatsen:
a) Arbeidstijdverkorting (ATV); onder handhaving of verruiming van bedrijfstijd
b) Aantrekkelijk ondernemingsklimaat om investeringen te bevorderen
c) de overheid kan zelf banen scheppen
d) Via loonsubsidieregelingen kan men probleemgroepen helpen, vb. Jeugdwerkgarantiewet (regeling die erop gericht is jongeren werkervaring te laten opdoen in combinatie met scholing) en Melkert-banen (loonkostensubsidieregelingen om langdurige werklozen weer in het arbeidsproces op te nemen).
e) meer deeltijdbanen
7. Nieuwe ontwikkeling van nieuwe producten
8. Verplaatsing van buitenlandse producties naar Nederland
Module 5: een kwestie van geld en internationaal handelen
Hoofdstuk 1: Vrijhandel of protectie?
Invoerquote: Waarde van invoer t.o.v. BBP
Uitvoerquote: Waarde van uitvoer t.o.v. BBP
Nederland is een erg open economie d.w.z. Nederland drijft veel handel met het buitenland. Verklaring:
kwaliteitsverschillen
natuurlijke omstandigheden
niet-economische factoren, vb. politieke motieven
Optimale allocatie: zo efficient mogelijke toedeling van productiefactoren
Bescherming van eigen economie tegen buitenlandse economie (protectie) heeft verschillende redenen:
werkgelegenheid
lage lonen
infant industries; jonge bedrijven de kans te geven om volwassen te worden
veiligheid en gezondheid
politieke verhoudingen
Enkele instrumenten die voor protectie kunnen worden gebruikt;
invoerrechten: belasting op ingevoerde goederen en diensten
De volgende 5 gevallen zijn Non-tarifaire protectie gevallen, d.w.z. alle vormen van protectie behalve invoerrechten:
Importcontignentering: de maximumhoeveelheid van een goed in een jaar mag worden ingevoerd
kwaliteitseisen:
importverbod
subsidies
afgedwongen export beperking vrijwillige exportbeperking: gedragslijn die een land zich `vrijwillig'oplegt om niet meer dan een bepaalde hoeveelheid producten per jaar naar een bepaald land te exporteren.
In 1947 maakte men afspraken over het oplossen van protectie in de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel GATT: General Agreement on Tariffs and Trade. Hoofdprincipes:
alleen invoerrechten als protectie toegestaan
nieuwe handelsbelemmeringen verboden
overleg om nieuwe invoerrechten te verlagen
GATT werd vervangen door WTO: World Trade Organization. Van groot belang was meestbegunstigingsclausule: verplichting om alle handelsvoordelen aan ieder WTO-land toekennen.
Regionalisatie: landen richten zich in hun export sterker op landen in hun omgeving
Douane-unie: vorm van economische integratie waarbij de landen hun onderlinge handelsbelemmeringen hebben afgeschaft en gemeenschappelijk buitentarief hebben
Economische Unie: vorm van economische integratie waarbij landen die niet alleen de kenmerken van een douane-unie heeft maar ook vrij verkeer van arbeid en kapitaal kent, een op elkaar afgestemde economische politiek en gemeenschappelijke instellingen
Gemeenschappelijke markt: grote homogene markt van de EU
Economische & Monetaire Unie (EMU): v.a. 1999 moet volgens verdrag van Maastricht de EU een gemeenschappelijke munt kennen en moet de geld politiek worden verzorgd door de Europese Centrale Bank
Europese Vrije Handelsassociatie: EVA
Vrijhandelsgebied: deelnemende landen heffen geen invoerrechten op elkaars producten
NAFTA: North American Free Trade Agreement: Vrijhandelsverdrag tussen VS, Mexico en Canada.
EGKS: Europese Gemeenschap van Kolen en Staal
Verdrag van Rome: in 1957 gesloten overeenkomst waarbij de EEG en Euratom werden opgericht, en dat de basis vormde voor de Europese integratie
EEG: Europese Economische Gemeenschap
Euratom: Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
EGKS, de EEG en Euratoom vormen samen de EG; de Europese Gemeenschap v.a. 1967
EMS: Europees Monetair Stelsel
Europese acte: overeenkomst uit 1986 en eind 1996 werd de EU-markt zonder grenzen gerealiseerd, eenwording over:
gelijkschakeling van technische productnormen
openstelling van de markt voor overheidsopdrachten
wederzijdse erkenning van elkaars diploma's
vrijmaking van kapitaalverkeer
gelijktrekking van tarieven van kostprijshogende tarieven
Voordelen werden in 1993 bereikt:
Europese ondernemers moeten voortdurend met nieuwe producten op de markt komen
concurrentiestrijd moet leiden tot efficientie en lagere productieprijzen
Verdrag van Maastricht: verdrag waarbij ondermeer de oprichting van de EMU werd afgesproken. EMS werd vervangen door EMU; Economische en Monetaire Unie.
In 1994 werd EG omgedoopt in EU.
Hoofdstuk 2: Internationaal betalen
Valutarekening: bankrekening in andere dan de eigen valuta
Betalingsbalans: overzicht van alle in geld uitgedrukte transacties die ingezetenen van een land hebben verricht met het buitenland in een jaar
Goederenrekening: deelrekening van de betalingsbalans waarop de waarde van de ingevoerde en uitgevoerde goederen wordt geregistreerd
Dienstenrekening: rekening waarop de waarde van de dienstin- en uitvoer wordt vermeld
Primaire inkomstenrekening: rekening waarop primaire inkomens als rente en dividend worden geregistreerd
Inkomensoverdrachtenrekening: rekening waarop de betalingen en ontvangsten van secundaire inkomens worden vermeld
Totaal lopende rekening (A): totaal van eerste 4 deelrekeningen
Kapitaalrekening (B): deelrekening waarop de in een jaar ontvangen en verstrekte kredieten worden genoteerd
Saldo betalingsbalans (A+B): totaal lopende rekening en kapitaalrekening samen
Verandering officiele reserve
Formeel betalingsbalansevenwicht: boekhoudkundig evenwicht op de totale betalingsbalans
Officiele reserve officiele goud- en deviezenreserve
Salderingsrekening: sluitrekening van de betalingsbalans die zorgt voor het formele evenwicht.
Convertible valuta: valuta die onbeperkt tegen alle valuta's kan worden ingewisseld
International Monetair Fonds (IMF): organisatie ter bevordering van de internationale samenwerking op montair gebied, o.m.d. versterking van betalingsbalanskrediet, doelstellingen:
bevordering van internationale samenwerking op monetair gebied
uitbereiding van wereldhandel
wisselkoersstabiliteit
Trekkingsrechten: kredietmogelijkheden bij IMF
Special Drawings Rights (SDR's): speciale trekkingsrechten, onvoorwaardelijke kredietmogelijkheden bij het IMF
Onzichtbaar verkeer: de dienstrekening, de primaire inkomensrekening en de inkomensoverdrachtrekening
Materieel betalingsbalansevenwicht: Als het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans precies wegvalt tegen het saldo van de kapitaalrekening (A+B = 0)
Wisselkoers: prijs van vreemde valuta, uitgedrukt in guldens
Prijsinelastisch: je kunt moeilijk zonder
LET OP: een hogere dollarkoers leidt tot duurdere import verminderde belangstelling voor ingevoerde producten kleinere gevraagde hoeveelheid dollars op de valutamarkt.
Verschuiving van de lijn naar rechts d.w.z. toenemende vraag naar $'s, heeft oorzaken:
Europese prijzen stijgen relatief sneller
Europese inkomens stijgen relatief sneller
Europese rente daalt t.o.v. het buitenland
Appreciatie: koersstijging
Depreciatie: koersdaling
Zwevende wisselkoers: als de koers wordt overgelaten aan het vrije spel van vraag en aanbod
Inflate te hoog exportprijzen te hoog export daalt wisselkoers daalt exportprijzen lager
Europees Monetair Stelsel (EMS): EU-afspraak om wisselendekoersen te beperken
Spilkoers: onderlinge koersverhouding
Stabiele wisselkoersen: koersen mogen beperkt afwijken van de spilkoers
Interventiekoersen: uiterste koers waarbij centrale banken verplicht zijn door steunaankopen of -verkopen de wisselkoers van hun munt te beïnvloeden
Marge:het percentage waarmee de wisselkoers mag afwijken van de spilkoers
Bandbreedte: maximaal toegestane verschil tussen de hoogste en laagste koers van een valuta
5 eisen van Verdrag van Maastricht:
inflatie niet hoger dan 1,5 %
rente op langlopende rekeningen niet boven 2 %
overheidstekort niet hoger dan 3 % van BBP
Overheidsschuld niet hoger dan 60 % van BBP
valuta moet binnen 2 jaar gehandhaafd zijn naar wisselkoersmechanisme
Stabiliteitspact: verdrag dat regelt hoe overheden van EMU-staten `gedwongen'kunnen worden hun begroting gezond te houden
Maatregelen om tekort op lopende rekening te verkleinen:
1.Bestedingsbeperkend beleid; belastingtarief omhoog bestedingen omlaag minder import daling tekort lopende rekening
2. Krapgeldpolitiek; korte rente omhoog lenen duurder minder bestedingen minder import daling tekort lopende rekening
3. verlaging van de wisselkoers: koersdaling ruilvoetverslechtering (invoerprijs hoger, uitvoerprijs lager) export groter en import kleiner tekort lopende rekening kleiner
Ruilvoet: gemiddeld exportprijspeil in verhouding tot het gemiddelde importprijspeil
Devaluatie: verlaging van de spilkoers
Hoofdstuk 3: inflatie en geldpolitiek
Inflatie: gemiddeld prijspeil stijgt
Deflatie: gemiddeld prijspeil daalt
Consumentenprijsindex: geeft het verloop aan van de prijs van een pakket goederen en diensten dat in een basisjaar door een doorsnee gezin werd gekocht
border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Prijsindexcijfer: som van (weginsgfactoren X patriele indexcijfers) / 100
Defleren: het omzetten van nominale grootheden in reele.
Ontvangen rente is een vergoeding voor 3 zaken:
uitstel van consumptie door de uitlener
risico dat de tegenpartij zijn schuld niet betaalt
geldontwaarding
Inflatiecorrectie: bijstelling van tarieven van loon- en inkomensbelasting om de stijging van de druk van die belasting, veroorzaakt door de inflatie, ongedaan te maken
Overbestedingsinflatie: inflatie die ontstaat doordat de totale bestedingen te groot zijn t.o.v. de productiecapacitiet
Oplossing: Overheid kan belastingtarieven verhogen
Krap begrotingsbeleid: overheidspoltiek die is gericht op het terugdringen van de totale bestedingen: de overheid bezuinigt zelf en/of verhoogt de belasting
Krap monetair beleid: beperking van de kredietverlening
Loonkosten inflatie: als lonen sneller stijgen, stijgen de arbeidskosten per eenheid product; deze kostenstijging werkt door in prijzen
Oplossing: overheid kan loonmaatregel opleggen (zeer uitzonderlijk) en meer gebruikelijk matige loonontwikkeling.
Loon-prijsspiraal: verschijnsel dat lonen en prijzen elkaar beurtelings opdrijven
Kosteninflatie: stijging van het gemiddeld prijsniveau doordat kostenstijgingen doorwerken in de prijzen van eindproducten
Oplossing: valuta `hard'houden, d.w.z. wisselkoers laten stijgen t.o.v. buitenlandse leveranciers.
Stagflatie: het tegelijker tijd optreden van inflatie en werkloosheid (stagnatie).
Geldpolitiek/monetair politiek: beleid gericht in beïnvloeding van de grootte en samenstelling van de geldhoeveelheid, met als belangrijkste doel het tegengaan van inflatie
Taken van ECB:
circulatiebank;
bank van de banken
hoedster van de euro
bedrijfseconomisch toezichthouder
Discontopolitiek: beleid waarbij de centrale bank de rentetarieven van de particuliere ban ken beïnvloedt door de officiele bankrente (het disconto) te verhogen of te verlagen
Rentebeleid: rentepolitiek van de centrale bank, in het algemeen gericht op het tegengaan van inflatie (door verhoging van de korte rente)
Geldgroei te snel rente omhoog bestedingen omlaag en inflatieverwachting omlaag inflatiegevaar mindert
Voordelen van de euro:
gemeenschappelijke munt is handig
kostenbesparend
bevordering van onderlinge concurrentie
Nadelen van de euro:
EMU geen middelen om zelfstandige economische politiek te voeren
Geen mogelijkheden om conjunctuur aan te zwengelen d.m.v. renteverlaging
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden