Module 1 t/m 5

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 6135 woorden
  • 4 augustus 2003
  • 26 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
26 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Stap in jouw toekomst

Kom naar de Open Avond van Inholland op woensdagavond 29 maart van 17:00 - 20:00 uur. Proef de sfeer en ontdek onze opleidingen.

Meld je aan!

ECONOMIE SAMENVATTING MODULE 1 EN 2

Module 1: een kwestie van schaarste, kiezen en consumptie

Hoofdstuk 1: waarover gaat economie?

Mensen hebben bepaalde behoeften. Er zijn basisbehoeften: minimaal noodzakelijke levensbehoeften. Daarnaast heb je normale behoeften en luxe behoeften.

Preference drift: opwaartse bijstelling van het gewenste niveau van behoeftebevrediging.

Reference drift: verdwijning van een deel van de behoeftebevrediging door vergelijking met anderen die het beter hebben.

Om behoeftes te bevredigen gebruiken mensen goederen en diensten.

Vrije goederen: goederen die vrij zijn, zonder ervoor te betalen.

Produceren: het maken van een product m.b.v. productiefactoren

Consumptiegoederen: goederen en diensten die door consumenten worden gebruikt om in hun behoeften te voorzien

Kapitaalgoederen (ook wel productiegoederen): goederen die gebruikt worden om in hun behoeften te voorzien.

Productiefactoren:

natuur; natuurlijke hulpbronnen, ook in ruimere zin

arbeid; geestelijke en lichamelijke inspanning

kapitaal; vaste en vlottende kapitaalgoederen

Hulpstof: stoffen die niet in het eindproduct terug te vinden zijn

Grondstof: stoffen die wel in het eindproduct terug te vinden zijn

Vaste kapitaalgoederen: kapitaalgoederen die langer dan een productieproces meegaan.

Vlottende kapitaalgoederen: kapitaalgoederen die niet langer dan een productieproces meegaan.

Vermogen: som geld, ook wel kapitaal

Ondernemerschap; het vermogen de productiefactoren te combineren en daarmee winst te behalen.

Dit wil je ook lezen:

Schaarste: de spanning tussen de onbegrenste behoeften en de beperkte middelen

Alternatief aanwendbare middelen: middelen die kunnen worden gebruikt ter bevrediging van uiteenlopende behoeften.

Partijen die deze keuzes maken:

consument

werknemer

producent

regering en volksvertegenwoordiging

Economie heeft 2 definities:

de wetenschap die bestudeert hoe mensen omgaan met alternatief aanwendbare middelen waarmee ze hun behoeften bevredigen

de behoeftebevrediging in een bepaald gebied

Keuzehandelen vloeit voort uit:

het bestaan van menselijke behoeften

de wens deze te bevredigen

de schaarste van de bevredigingsmiddelen

de verschillende gebruiksmogelijkheden

Welvaart: de mate waarin schaarste is opgeheven, of de mate waarin in de behoeften is voorzien door het gebruik van schaarse, alternatief aanwendbare middelen

Welstand: geproduceerde goederen en diensten

Hoofdstuk 2: consumeren

Consumeren: het gebruiken of verbruiken van goederen en diensten om behoeften te bevredigen

Duurzame consumptiegoederen: goederen/diensten die meer dan een keer gebruikt kunnen worden

Niet-duurzame consumptiegoederen: goederen/diensten die bij het conusmeren in een keer verbruikt kunnen worden.

Begroting: overzicht van verwachte ontvangsten en uitgaven in een bepaalde periode

Vaste lasten: betalingen die steeds weer gedaan moeten worden omdat je een bepaalde verplichting op je hebt genomen.

NIBUD: Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting:

Consumptiepatroon geeft aan waar een gezin zijn geld aan uitgeeft:

economische factoren

voorkeur

prijzen van producten

hoogte, stabiliteit en vooruitzichten van het inkomen

bezit van spaargeld en ander vermogen

mogelijkheden om geld te verdienen

beschikking over vrije tijd

sociale factoren

beroep van man/vrouw

levensgewoonten

verschillende groepen waartoe men behoort

demografische factoren

leeftijd

gezinssamenstelling

burgerlijke staat.

Reclame: het overbrengen van een boodschap door een adverteerde om zijn afzet gunstig te beïnvloeden

Promotie: reclame en niet-commerciele communicatie samen

Demonstratie-effect: goederen kopen die status en prestige uitstralen

Keeping up with the Joneses: het koopgedrag laten bepalen door de aankopen van anderen

Consumentisme: een beweging die ijvert voor meer recht en macht van de consument, en ook de consumptie maatschappelijk aanvaardbaar wil laten zijn.

Consumentenbeleid: beleid dat gericht is op bescherming van de consument

Consumptiebeleid: beleid waarmee de overheid het consumeren wil beïnvloeden

Duurzame ontwikkeling: een zodanige inrichting van productie en de consumptie dat de behoeftebevrediging van latere generaties niet in gevaar wordt gebracht.

Hoofdstuk 3: de vraag van consumenten

Economische factoren:

prijs van een goed

voorkeuren van de consument

inkomen van de consument

prijzen van andere goederen

Ceteris-paribus: onder gelijk blijvende omstandigheden

Vraaglijn: grafische voorstelling van wat een consument van plan in te kopen bij uiteenlopende prijzen

Individuele vraaglijn: vraaglijn die laat zien welke hoeveelheden van een goed de individuele consument wil kopen bij uiteenlopende prijzen van een goed

Collectieve vraaglijn: vraaglijn die laat zien welke hoeveelheden van een goede de gezamenlijke consumenten willen kopen bij uiteenlopende prijzen van dat goed

border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Qv = ap + b border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Qv = gevraagde hoeveelheid border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> p = prijs van het goed border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> b = gevraagde hoeveelheid als p = 0 border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> a = richtingscoefficient border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> wiskundige voorwaarden a<0 en b>0

Verschuiving langs de vraaglijn:

door prijsverlaging

Verschuiving van de vraaglijn:

prijs van ander product

voorkeuren van consument

inkomen of budget

aantal vragers

Inferieure goederen: goederen die minder gevraagd worden bij een stijging van het inkomen

Substitutiegoederen: goederen die elkaar kunnen vervangen

Complementaire goederen: goederen die elkaar aanvullen

Prijselasticiteit van de vraag: verhoudingsgetal dat laat zien met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van een goed verandert als de prijs met een procent verandert.

border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> De definitie van de prijselasticiteit van de vraag is: border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Ev = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Procentuele verandering van de prijs

Inelastische vraag: vraag naar een goed waarbij de procentuele hoeveelheid kleiner is dan de procentuele prijsverandering

Elastische vraag: vraag naar een goed waarbij de procentuele hoeveelheidverandering groter is dan de procentuele prijsverandering

border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Inelastisch Ev ligt tussen de -1 en 0 border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Elastisch Ev ligt buiten -1 en 0 / kleiner dan -1 border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Volkomen elastisch Ev is 0

Volkomen inelastisch: de prijsverandering leidt niet tot een procentuele verandering

Er geldt: Ev = -∞ (oneindig groot)

Module 2: een kwestie van ondernemen

Hoofdstuk 1: ondernemen in Nederland

Er zijn 2 definities van ondernemen;

organisatieleer; ondernemen is het stellen van de juiste doelen, het organiseren en realiseren van die doelen

in het vak economie; ondernemen is het combineren van productiefactoren met als doel producten maken en daarmee winst te behalen.

Organisatie: een geordende groep mensen die samenwerkt om bepaalde doelen te bereiken

Winst: het positieve verschil tussen opbrengsten (omzet) en kosten.

Ondernemingen: (ook wel bedrijven) organisaties die winst streven

Participanten: mensen en instellingen die bij de bedrijfsvoering van de onderneming zijn betrokken, zoals de leiding, werknemers, vermogenverschaffers, de leveranciers, de afnemers en de overheid.

Een goede ondernemer:

weet aan welke producten behoefte is

kan alternatief aanwendbare producten combineren, zodat de minst-schaarse middelen worden gebruikt

schat ondernemersrisico in en gaat deze niet uit de weg

behaalt op basis van deze 3 punten winst

Maatschappelijke betekenis van ondernemingen:

Maatschappelijke behoeften; behoeften die in de samenleving naar voren komen

groei van welvaart

Werkgelegenheid: de vraag naar werknemers

Winst

Allocatie: de toedeling van productiemiddelen over de productiemiddelen

globalisering

milieu: de leefomgeving van mensen

ethiek en politiek

emancipatie

Ondernemingsgrootte: omvang van de onderneming

Omzet: verkochte hoeveelheid vermenigvuldigd met de verkoopprijs

Aandelen: bewijs van deelname aan het risicodragend vermogen van een NV en/of BV

Diverse indelingen naar ondernemingsgrootte:

naar aantal werknemers

naar beurswaarde

naar omzet

naar toegevoegde waarde

naar bedrijfstakken

Beurswaarde: het aantal uitstaande aandelen vermenigvuldigd met de beurskoers

Toegevoegde waarde: marktwaarde van de verkochte goederen minus de waarde van de ingekochte grond- en hulpstoffen en diensten van derden

Dienst van derden: door andere bedrijfstakken verrichte diensten

Bedrijfstak: groep van ondernemingen die sterk verwante producten voortbrengt.

Balans: vermogensoverzicht op een bepaald tijdstip van bezittingen, schulden en het eigen vermogen.

border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Bezittingen - schulden = eigen vermogen border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Bezittingen = eigen vermogen + schulden border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Totale activa = totale passiva border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Verandering bezittingen - verandering schulden = verandering eigen vermogen border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Verandering eigen vermogen = bedrijfsresultaat

Begroting: raming van de verwachte opbrengsten, kosten en winst.

Resultatenrekening: een overzicht van kosten en opbrengsten over een afgelopen periode.

Hoofdstuk 2: kosten, opbrengsten en winst

Kosten: alle noodzakelijke offers die een onderneming brengt om goederen te kunnen produceren

Constante (vaste) kosten: kosten die niet veranderen bij een verandering van de productieomvang

Variabele kosten: kosten die alleen veranderen bij verandering van de productieomvang

Proportioneel variabele kosten: kosten die rechtevenredig veranderen met de productieomvang

Totale kosten: som van de totale variabele kosten (TVK) en de totale constante kosten (TCK)

Break-even point: de productieomvang waarbij geen winst of verlies wordt gemaakt

Productiecapaciteit: de productie die met de gegeven hoeveelheid productiemiddelen maxiamaal mogelijk is.

border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TK = (aq) + b border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TK = totale kosten border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> b = waarde van de totale constante kosten border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> a = waarde van de variabele kosten per eenheid per product border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> q = productieomvang border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> LET OP: (aq) vormen samen de totale variabele kosten border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TO = pq border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TO = totale opbrengsten border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> p = prijs border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> q = hoeveelheid producten border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Bij een break-evenpoint zijn de totale kosten gelijk aan de totale opbrengst: border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TO = TK border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TW = TO - TK border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TW = totale winst border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TO = totale opbrengst border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> TK = totale kosten

Extra opbrengsten: de vergroting van de totale opbrengst als een extra werknemer wordt ingeschakeld.

Extra kosten: de toename van de totale kosten als een extra werknemer wordt ingeschakeld.

Arbeidsovereenkomst: mondeling of schriftelijk gemaakte afspraken tussen werkgever en werknemer over de wederzijdse rechten en plichten bij het werk;

primaire arbeidsvoorwaarden; afspraken over geldelijke beloning (loon b.v.)

secundaire arbeidsvoorwaarden; afspraken over niet-geldelijke beloningsaspecten (zoals aard van het werk, pauze en werktijden)

tertiaire arbeidsvoorwaarden; afspraken over inspraak en medezeggenschap van werknemers

Individuele arbeidsovereenkomst: afspraken over de arbeidsvoorwaarden tussen werkgever en de individuele werknemers (al dan niet ter aanvulling van een CAO).

Collectieve arbeidsovereenkomst: (CAO) afspraken gemaakt door werkgevers- en werknemersorganisaties over de arbeidsvoorwaarden geldend voor alle werknemers in een bedrijfstak of voor een groot bedrijf.

Loonsverhoging:

incidentele loonsverhoging; loonsverhoging van de individuele werknemer

prijscompensatie; loonsverhoging zodat de koopkracht op peil blijft

initiele loonstijging (reele loonsstijging); loonsverhoging boven op de prijscompensatie, waardoor de koopkracht van de werknemer toeneemt.

Arbeidsproductiviteit: de gemiddelde productie per werknemer per tijdseenheid

Innovaties: de ontwikkeling van nieuwe of verbeterde goederen- en diensten-, productie- en distributieprocessen

Investeren: het aanschaffen van kapitaalgoederen

breedte-investeringen: verhouding tussen arbeid en kapitaal blijven gelijk

diepte-investeringen: de verhouding tussen arbeid en kapitaal verandert ten gunste van het kapitaal stijging van kapitaalintensiteit: de verhouding kapitaal ten opzichte van arbeid stijgt.

Schaalvergroting: vergroting van de productie capaciteit

Fusie: het samengaan van twee of meer bedrijven die min of meer even groot zijn

Overname: het samengaan van twee of meer bedrijven van verschillende grootte

Voordelen schaalvergroting:

onderneming van groter vermogen aantrekken

interne specialisatie zorgt voor grotere productiviteit

kosten relatief laag, want bedrijfsgrootte wordt beter benut

men krijgt korting als men grotere hoeveelheden grondstoffen inkoopt

beter gebruik van afzetmarkten

Nadelen schaalvergroting:

grotere afstand tussen leiding en personeel

extra kosten door grotere administratie

Hoofdstuk 3: nog meer beslissingen

Marketing: maken en uitvoeren van plannen gericht op het vergroten of behouden van de afzet

Marktsegment: een aantal afnemers met min of meer gelijke wensen en behoeften

Doelgroep: marktsegment waar een onderneming zich op richt

Marketingmix: totaalpakket van maatregelen gericht op vergroting of behoud van afzet, bestaan de uit de vier p's:

product

prijs

plaats

promotie

Homogeen product: producten die in de ogen van de consument identiek zijn, er is geen kopersvoorkeur voor het ene product boven het andere

Heterogeen product: producten die in de ogen van de consument niet identiek zijn, de koper heeft voorkeur voor het even product boven het andere

Kostprijs: de posten om een product te produceren en te verkopen

Prijsdifferentiatie: het voeren van verschillende prijzen voor hetzelfde product vanwege kostenverschillen

Prijsdiscriminatie: het toepassen van verschillende prijzen voor hetzselfde product op basis van verschillende afnemers

Bedrijfskolom: de weg van een product van de oerproducent naar de consument

Kamer van Koophandel en Fabrieken (KvK): organisatie waarvan alle bedrijven en verenigingen in een regio lid zijn, waar bedrijven hun gegevens en hun jaarstukken moeten deponeren, en die informatie en adviezen verstrekt aan bedrijven en derden, en het handelsregister beheert.

Handelsregister: het register bij de KVK waarin ondernemingen en verenigingen zijn ingeschreven

Ondernemingsvorm: de rechtsvorm van een onderneming

Marktvorm

Eenmanszaak

Vennootschap onder firma

Naamloze vennootschap (NV)

Besloten vennootschap (BV)

Rechtspersoonlijkheid

Bij de enige eigenaar

2 of meer personen, die samen eigenaar zijn

Aandeelhouders

aandeelhouders

Aansprakelijkheid

Zowel zakelijk als prive

Zowel zakelijk als prive

Zakelijk

Zakelijk

Bijzonderheden

zeggeschap

winstuitkering dividend

Rechtspersoon: organisatie die drager is van rechten en plichten als ware zij een natuurlijk persoon.

Eenmanszaak: onderneming waarvan een persoon eigenaar is, die volledig aansprakelijk is.

VOF: onderneming waarbij twee of meer personen een bedrijf voeren onder een gemeenschappelijke naam

NV: ondernemingsvorm met rechtspersoonlijkheid waarvan het vermogen is vergeeld in aandelen die vrij handelbaar zijn.

Dividend: Variabele vergoeding voor een aandeelhouder voor het beschikbaar stellen van risicodragend vermogen

BV: ondernemingsvorm met rechtspersoonlijkheid waarvan het vermogen verdeeld is in aandelen die op naam staan en alleen in besloten kring verhandelt kunnen worden.

Overeenkomsten tussen NV en BV:

vermogen is in aandelen

officiele scheiding tussen eigendom en dagelijkse leiding

structuur van balans is gelijk; eigen vermogen bestaat uit de posten aandelenvermogen en reserveringen

De BV verschilt met de NV op de volgende punten:

BV geeft geen aandelenbewijzen uit, maar via aandelenregister

Aandelen staan op naam en zijn niet vrij verhandelbaar

De publicatieplicht van de BV is zeer beperkt

Module 3: een kwestie van vraag en aanbod

Hoofdstuk 1: de markt

Concrete markt: het geheel van vraag naar aanbod op een tastbare ontmoetingsplaats

Abstracte markt: het geheel van vraag naar aanbod van een goed zonder concreet zichtbare ontmoetingsplaats

Prijs: de opbrengst van producten in geld voor de producent, de kosten daarvan voor de consument

Aanbodlijn: grafische voorstelling van de hoeveelheden die de aanbieder bij uiteenlopende prijzen wil verkopen

Individuele aanbodlijn: aanbodlijn van een aanbieder

Collectieve aanbodlijn: aanbodlijn van gezamenlijke aanbieders

border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Qa = (cp) + d border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Qa = aangeboden hoveelheid border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> p = prijs van het goed border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> c = richtingscoefficient border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> d = een constant (negatief, soms positief) border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> wiskundige voorwaarden Qa ≥ 0; c ≥ 0

Prijselasticiteit van het aanbod: getal dat de procentuele verandering van de aangeboden hoeveelheid weergeeft in verhouding tot de procentuele prijsverandering.

border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Ea = procentuele verandering van de aangeboden hoeveelheid border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Procentuele prijsverandering

Volkomen (prijs)elastische aanbod: aanbod waarbij de aangeboden hoeveelheid gelijk blijft bij een prijsverandering

Verschuivingen van de aanbodlijn komen regelmatig voor. Oorzaken:

Kostenontwikkelingen

Verandering van het aantal aanbieders

Evenwichtsprijs: de prijs waarbij de gevraagde en aangeboden hoeveelheid juist aan elkaar gelijk zijn

Evenwichtshoeveelheid: de hoeveelheid waarbij de evenwichtsprijs verhandeld wordt

Perfecte markt heeft een aantal kenmerken:

Homogene goederen

Veel vragers en veel aanbieders

Transparante markt; markt waarop iedereen beschikt over alle informatie die nodig is voor zijn handelen

Geen toetredingsbelemmeringen

De collectieve vraaglijn verandert door:

De behoeften

Het inkomen of budget

Prijs van een ander product

Aantal vragers

De collectieve aanbodlijn verschuift door verandering van:

De kostenontwikkelingen

De stand van de techniek

Aantal aanbieders

Signaalfunctie: functie in het marktmechanisme waarbij de prijs aangeeft aan welke goederen behoefte is en welke productiemiddelen daarvoor aangewend moeten worden

Marktmechanisme: marktwerking waarbij de prijzen en de prijsverhouding bepalen welke goederen in welke hoeveelheid geproduceerd worden

Optimale allocatie (toedeling): werking binnen het marktmechanisme waarbij de productiemiddelen zodanig worden aangewend dat de behoeften van de consumenten zo goed mogelijk bevredigd worden

Onzichtbare hand: werking binnen het marktmechanisme waarbij de productie wordt ingericht volgens de wensen van de consumenten, zodanig alsof een `onzichtbare'hand de economie stuurt.

Nadelen van het marktmechanisme:

Sommige goederen kennen geen prijs

Overheid moet soms maximumprijzen of minimumprijzen vaststellen

Het kan leiden tot oneerlijke verhouding van inkomens en vermogens binnen de samenleving

Soms reageert het aanbod te traag op het prijssignaal

Prijzen bevatten niet altijd de juiste informatie

Er bestaat niet voor elk goed een perfecte markt

Ook de arbeidsmarkt werkt niet soepel

Hoofdstuk 2: marktvormen

Marktvorm

Monopolie

Oligopolie

Volledige concurrentie

Monopolistische concurrentie

Heterogeen oligopolie

Aantal aanbieders

Éen aanbieder

Enkele aanbieders

Veel aanbieders

Veel aanbieders

Weinig aanbieders

Soort goed

Homogeen

Heterogeen of homogeen

homogeen

Heterogeen

Heterogeen

Transparantie

-

Niet-transparant

Transparant

Ondoorzichtig

Geen

Mogelijkheid tot toetreding

Geen (voorkoming)

Geen (voorkoming)

vrij

Mogelijk

Geen (voorkoming)

Marktvorm:het geheel van omstandigheden waaronder de concurrentie op een markt plaatsvindt

3 oorzaken voor monopoliepositie:

Wettelijk; markt waarop volgens de wet een aanbieder van een goed actief mag zijn

Natuurlijk; markt waarop door natuurlijke oorzaken een aanbieder actief is

Economische monopolie; markt waarop door economische oorzaken een aanbieder actief is, b.v.:

Éen onderneming neemt initiatief

Een onderneming heeft een octrooi (geheim recept van een product)

Prijszetter: aanbieder die zelf zijn verkoopprijs kan vaststellen

Hoeveelheidsaanpasser: aanbieder die de marktprijs als een gegeven moet aanvaarden en daaraan zijn productieomvang aanpast

Prijsbepaling van monopolie:

Collectieve vraaglijn is de afzetlijn

Het risico van substitutiegoederen

Het risico van concurrenten `stay-out pricing'

Doelstelllingen: het doel waar de onderneming naar streeft, zoals een zo groot mogelijke omzet of een zo hoog mogelijke winst.

Prijzenoorlog (cut throat competition): onder de kostprijs zakken met als doel concurrenten failliet te laten gaan. Dit is een reactie op de prijsverlaging van concurrenten.

Kartel: een overeenkomst tussen twee of meer ondernemingen om de concurrentie op een bepaald gebied te beperken

Prijskartel: overeenkomst tussen twee of meer ondernemingen om de prijsconcurrentie te beperken.

Concurrentiewapens:

Kwaliteitsverbetering van het product

Soepelere leveringsvoorwaarden

Betere dienstverlening aan de klanten

Productiekartel: overeenkomst tussen twee of meer ondernemingen om de productie te beperken.

Rayonkartel: overeenkomst tussen twee of meer ondernemingen om het afzetgebied te verdelen in een aantal rayons, waarbij aan iedere producent een rayon wordt toegewezen waar hij alleen mag verkopen.

Prijsleider: een grote aanbieder in een oligopolistische markt die de prijs bepaalt, waarop de kleine aanbieders wel moeten volgen.

Voordelen van monopolies en kartels:

Mogelijkheid tot dure innovaties

Grootschalige productie

Continuïteit in productie en prijzen

Geen verspillen van geld en energie aan concurrentiestrijd

Overheid hoeft maar met een onderneming afspraken te maken

Nadelen:

Er kan sprake zijn van machtsmisbruik

Er ontstaat verstarring

Monopolistische concurrentie: marktvorm waarbij veel aanbieders met heterogene producten tegenover veel vragers staan, b.v. cafes en bakkers.

Hoofdstuk 3: overheidsgrijpen in de markt

Bemoeigoederen: goederen waarvan de overheid gebruik wil stimuleren of afremmen

Politieke ontmoedigingsmethoden:

Gebruik verbieden

Voorlichting geven

Het stellen van kwaliteitseisen

Het goed duurder maken door accijns/heffingen

Accijns: kostprijsverhogende belasting opgelegd aan de producent, die vervolgens de lasten afwentelt op de consumenten door zijn koopprijs te verhogen

Heffing: belasting opgelegd aan de verbruikers van een goed, bedoield om hen minder van het goed te laten gebruiken.

Het consumeren van een goed kan gestimuleerd worden door subsidies; bijdragen door de overheid zodat het product goedkoper in handen van de consument komt en het gebruik zal toenemen.

Mededingingsbeleid: overheidsbeleid gericht op instandhouding van gezonde concurrentie

Mededingingswet: wet gericht op bevorderen van concurrentie

De Wet verbiedt:

Afspraken tussen ondernemingen die tot doel hebben de concurrentie in Nederland te beperken

Misbruik van economische machtspositie

Extra

Intervenieren: ingrijpen in de markt door overheid of centrale bank

Maximumprijs: prijs waarboven een goed niet mag worden verkocht, leidend tot vraagoverschot.

Het gevolg van de maximumprijs is dat het prijssignaal, de sleutel van het marktmechanisme, niet meer werkt:

Ondernemers worden niet meer door een hogere evenwichtsprijs geprikkeld hun aanbod te vergroten

Consumenten zullen nu niet als gevolg van een hogere evenwichtsprijs hun gevraagde hoeveelheid minderen

Gevolg is vraagoverschot; situatie waarin bij een maximumprijs de gevraagde hoeveelheid groter is dan de aangeboden hoeveelheid.

Bij effectieve maximumprijs ontstaat een aanbodtekort. Risico: zwarte markt.

Politieke maatregelen:

Strenge controle en zware straffen bij overtreding

Rantsoenering via een `eerlijk'distributiestelsel

Minimumprijs: prijs waaronder een goed niet verkocht mag worden, leidend tot aanbodoverschot.

Doel van minimumprijs is bescherming van producenten. Toepassingen:

Bedrijfstak in stand houden

Overheid wil producenten beschermen tegen te lage prijzen als gevolg van seizoensinvloeden garantieprijs:

EU wil bepaalde bedrijfstakken beschermen tegen concurrentie buiten de EU

Garantieprijs: de minimale prijs die de producenten in ieder geval krijgen voor hun product

Aanbodoverschot: situatie waarin bij een minimumprijs de aangeboden hoeveelheid groter is dan de gevraagde hoeveelheid

Vergunningsstelsel: stelsel waarbij men alleen mag produceren wanneer de overheid daarvoor toestemming geeft.

Quotum: maximum aan productie.

Deregulering: streven van de overheid de regelgeving te verminderen.

Convenant: overeenkomst (hier: tussen bedrijfstak en de overheid, waarbij de bedrijfstak zich vrijwillig verplicht maatregelen te nemen om bijvoorbeeld het milieu te sparen).

Module 4: een kwestie van werk of geen werk

Hoofdstuk 1: groei en conjunctuur

De productiegroei neemt toe (toename van BP in bepaalde tijd) als men meer koopt.

Nominale cijfers (in euro's) worden gecorrigeerd voor geldontwaarding in reele cijfers. Als de toename van aantal inwoners ook gecorrigeerd is, krijgt men reele inkomen per inwoner.

Indexcijfer: geeft de verhouding weer tussen de omvang van grootheid in een bepaalde periode t.o.v. basisjaar 100. Te berekenen als: nieuw/oud x 100.

Trend of trendmatige groei: de over een reeks van jaren gemeten gemiddelde groei van de productie. Conjunctuurbeweging: veranderingen in het groeipercentage van de productie. Er bestaan 2 soorten:

Hoogconjunctuur: de groei van de productie ligt boven de trend (er is sprake van inflatie)

Laagconjunctuur: de productiegroei vertraagt of er is inkrimping (er is sprake van werkeloosheid)

Conjunctuur heeft een duidelijk patroon

recessie (ev. Leidend tot depressie): productiegroei blijft achter

herstel

opleving

overspanning: vraag overtreft aanbod

crisis: omslagpunt van hoog- naar laagconjunctuur

neergang

Cyclische bedrijfstakken: bedrijfstakken die evenredig op de conjunctuurbeweging reageren, vb. basismetaal-, chemische -, papier- en grafische industrie. Conjunctuurindicator voorspelt de conjunctuur. Verklaring productiegroei:

niet-economische factoren

vraagfactoren

aanbodfactoren productiecapaciteit

Toename van productiecapaciteit door:

Investeringen capaciteitseffect van een investering

Breedte-investering: meer machines, evenveel mensen

Diepte-investering: betere machines, minder mensen nodig

Arbeidsproductiviteit: hoeveelheid productie per werknemer per tijdseenheid

scholing van mensen

ontwikkeling van techniek innovaties: de ontwikkeling en succesvolle invoering van nieuwe en/of verbeterde goederen of diensten, productie of distributieprocessen.

Basisinnovatie: nieuw/verbeterd product

Schijninnovatie: door kleine innovatie ontstaat `mode-product', ter onderscheiden in procesinnovatie en productinnovatie.

Arbeidsbesparende technieken: Toepassing van nieuwe technieken waardoor het mogelijk wordt eenzelfde hoeveelheid product met minder arbeid te produceren.

Hoofdstuk 2: onderbesteding en overbesteding

De effectieve vraag of de marcrovraag wordt gevormd de gezamenlijke bestedingen van consumenten, investeerders, overheid en het buitenland. Particuliere consumptie zijn de bestedingen van alle gezinnen samen in een economie.

Consumenten zijn besteders, maar producenten ook zij investeren. Investeringen hebben een capaciteits- en bestedingseffect (er worden kapitaalgoederen gekocht). De overheid doet overheidsbestedingen; dat deel van de overheidsuitgaven dat een beroep doet op de productiecapaciteit. Buitenlanders kopen Nederlandse goederen en diensten en daarmee leggen zij beslag op een deel van onze productiecapaciteit. Bestedingen in het buitenland heet import en bestedingen van het buitenland heet export.

Econoom Keynes betoogde dat volledige werkgelegenheid nooit vanzelf tot stand zou komen. Redenering: werkeloosheid wil zeggen een overschot aan arbeidskrachten daling van lonen meer arbeiders geen werkeloosheid meer. Depressie uit de jaren '30 verklaarde Keynes door onderbesteding: besteding die te gering is om voldoende werkgelegenheid te scheppen voor het arbeidsaanbod.

Conjunctuurwerkeloosheid/onderbestedingwerkeloosheid: werkeloosheid ten gevolge van tekortschietende bestedingen.

Onderbesteding laagconjunctuur, dus werkeloosheid.

Overbesteding hoogconjunctuur, dus inflatie

Overbesteding: vraag naar arbeid is groter dan het beschikbare aanbod van arbeid

border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Conjunctuur-/onderbestedingwerkeloosheid: arbeidsaanbod - bestedingen bepaalde vraag naar arbeid. border: thin solid Black; padding: 0.00mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Werkgelegenheid: productie / arbeidsproductiviteit (GAP)

Prijsinflatie: stijging van het gemiddelde prijsniveau in een land

Volgens Keynes moet de overheid de eerste stap zetten om onderbestedingwerkeloosheid te bestrijden:

overheid kan koopkrachtinjectie geven

koopkracht vergroten door belastingverlaging

investeerders stimuleren tot nieuwe aankopen (m.b.v. belastingverlaging en nieuw krediet)

buitenlandse consumenten en producenten stimuleren tot nieuwe aankopen

Inkomensvermenigvuldiger (multiplier) sneeuwbaleffect van extra bestedingen dat ertoe leidt dat het uiteindelijke effect een aantal keren groter is dan de oorspronkelijke extra besteding.

Hoofdstuk 3: werk en werkloosheid

Beroepsgeschikte bevolking: bevolkingsgroep van 15 t/m 64 jaar

Beroepsbevolking: alle inwoners tussen 15 en 65 jaar die in staat en bereid zijn betaalde arbeid te verrichten

Afhankelijke beroepsbevolking: de totale beroepsbevolking vermindert met zelfstandigen

Participatiegraad/deelnemingspercentage: beroepsbevolking als percentage van de totale bevolking

Deeltijdbanen: banen waarbij een deel van een volledige betrekking wordt vervuld

Werk: betaalde arbeid in een productieproces

Arbeidsovereenkomsten: - collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO)

- individuele arbeidsovereenkomsten

Officiele economie: dat deel van de economie waarin mensen een deel van hun ontvangen geld afdragen

Niet-officiele economie: 1. Vrijwilligerswerk

2. Zwartwerken

Nadelen zwartwerken:

vaak minder loon

geen recht op uitkering

geen schadevergoeding

risico van direct ontslag

Kenmerken witwerken:

loonbelastingverklaring is ingevuld

kopie van meldingsformulier van bedrijfsvereniging, ondertekend door werkgever en werknemer

loonstrookje

Werk kan onderverdeeld worden in geschoold en ongeschoold werk. RDC: Regionaal Diensten Centrum. Ook kun je werken via een arbeids- of uitzendbureau.

Het arbeidsaanbod verandert in de loop van tijd;

de bevolking groeit

de bevolking vergrijst

deelname van vrouwen neemt toe

er vindt migratie en emigratie plaats

mensen worden arbeidsongeschikt of treden (onvervroegd) uit

Werkgelegenheid: vraag naar arbeid

Flexibilisering: werk zonder vaste arbeidsverhouding, soms op ongeregelde tijden

Arbeidsmarkt: het geheel van vraag naar en aanbod van arbeid, bestaande uit een groot aantal deelmarkten.

Geregistreerde werkloosheid (GWL) omvat de bij een arbeidsbureau geregistreerde personen die: - geen betaald werk hebben voor 12 uur per week of meer

- beschikbaar zijn voor een baan van ten minste 12 uur per week

CPB: Centraal Plan bureau

WBV: werkeloze beroepsbevolking: mensen zonder betaald werk die actief zoeken en beschikbaar zijn voor ten minste 12 uur per week.

Het landelijk gemiddelde werkloosheidcijfer:

Officiele cijfers onderschatten de feitelijke werkloosheid, door geen inzicht in de verborgen werkloosheid, dat komt door;

discouragedworkers-/ontmoedigingseffect: het verschijnsel dat men zich - bij een slechte arbeidsmarkt - niet als werkzoekende bij het Arbeidsbureau inschrijft, omdat men verwacht toch geen baan te vinden

mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard, maar eigenlijk best licht werk kunnen verrichten

werknemers die vervroegd met de VUT (Vrijwillige Vervroegde Uittreding) gaan

Landelijk gemiddeld werkloosheid percentage versluiert door weinig informatie over regio's

Probleemgroeperingen zijn sneller werkloos

Werklozenbestand is een reservoir waar mensen in- en uitstromen en tijdsduur en doorstroomsnelheid zijn hierbij van belang. Uitstroomkans: kans om binnen 6 maanden uit het bestand te zijn.

Soorten werkloosheid:

conjunctuurwerkloosheid; onderbesteding door onvoldoende vraag

structuurwerkloosheid veranderingen in aanbod

werkloosheid van mindergeschikten

frictiewerkloosheid (t.g.v. wrijving op de arbeidsmarkt tussen ontstaan en vervullen van arbeidsplaats)

seizoenswerkloosheid (t.g.v. wegvallen van producties in bepaalde jaargetijden)

kwalitatieve structuurwerkloosheid (ontstaat door de kwaliteiten van vraag en aanbod op verschillende deelmarkten van de arbeidsmarkt niet bij elkaar aansluiten)

kwantitatieve structuurwerkloosheid (ontstaat doordat de gevraagde en aangeboden hoeveelheden op de verschillende deelmarkten van de arbeidsmarkt niet bij elkaar aansluiten), door:

onvoldoende investeringen

diepte-investeringen

verdwijnen van producten

verplaatsen van productieplaats

fusies of integraties van ondernemingen

Arbeidsmarktbeleid: beleid waar gestreefd wordt naar een evenwichtige arbeidsmarkt; dit wil zeggen dat op de verschillende deelmarkten vraag en aanbod op elkaar aansluiten.

Conjunctuurwerkloosheid is gevolg van tekortschietende bestedingen en kan men verhelpen door bestedingen op te voeren.

Structuurwerkloosheid kan men verhelpen door:

1. Werkloosheid van minder geschikten: betere scholing

2. Frictiewerkloosheid: verbetering van arbeidsbemiddeling en voorlichting

3. Seizoenswerkloosheid: combinatiemogelijkheden met producten uit andere seizoenen

4. Geen aansluiting van vraag op aanbod: omscholing, herscholing, bijscholing, verbetering van aansluiting

5. Geografisch probleem: verbetering van arbeidsmobiliteit (de mate waarin mensen veranderen van werkgever, beroep, regio op de arbeidsmarkt).

6. Particuliere sector heeft onvoldoende arbeidsplaatsen:

a) Arbeidstijdverkorting (ATV); onder handhaving of verruiming van bedrijfstijd

b) Aantrekkelijk ondernemingsklimaat om investeringen te bevorderen

c) de overheid kan zelf banen scheppen

d) Via loonsubsidieregelingen kan men probleemgroepen helpen, vb. Jeugdwerkgarantiewet (regeling die erop gericht is jongeren werkervaring te laten opdoen in combinatie met scholing) en Melkert-banen (loonkostensubsidieregelingen om langdurige werklozen weer in het arbeidsproces op te nemen).

e) meer deeltijdbanen

7. Nieuwe ontwikkeling van nieuwe producten

8. Verplaatsing van buitenlandse producties naar Nederland

Module 5: een kwestie van geld en internationaal handelen

Hoofdstuk 1: Vrijhandel of protectie?

Invoerquote: Waarde van invoer t.o.v. BBP

Uitvoerquote: Waarde van uitvoer t.o.v. BBP

Nederland is een erg open economie d.w.z. Nederland drijft veel handel met het buitenland. Verklaring:

kwaliteitsverschillen

natuurlijke omstandigheden

niet-economische factoren, vb. politieke motieven

Optimale allocatie: zo efficient mogelijke toedeling van productiefactoren

Bescherming van eigen economie tegen buitenlandse economie (protectie) heeft verschillende redenen:

werkgelegenheid

lage lonen

infant industries; jonge bedrijven de kans te geven om volwassen te worden

veiligheid en gezondheid

politieke verhoudingen

Enkele instrumenten die voor protectie kunnen worden gebruikt;

invoerrechten: belasting op ingevoerde goederen en diensten

De volgende 5 gevallen zijn Non-tarifaire protectie gevallen, d.w.z. alle vormen van protectie behalve invoerrechten:

Importcontignentering: de maximumhoeveelheid van een goed in een jaar mag worden ingevoerd

kwaliteitseisen:

importverbod

subsidies

afgedwongen export beperking vrijwillige exportbeperking: gedragslijn die een land zich `vrijwillig'oplegt om niet meer dan een bepaalde hoeveelheid producten per jaar naar een bepaald land te exporteren.

In 1947 maakte men afspraken over het oplossen van protectie in de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel GATT: General Agreement on Tariffs and Trade. Hoofdprincipes:

alleen invoerrechten als protectie toegestaan

nieuwe handelsbelemmeringen verboden

overleg om nieuwe invoerrechten te verlagen

GATT werd vervangen door WTO: World Trade Organization. Van groot belang was meestbegunstigingsclausule: verplichting om alle handelsvoordelen aan ieder WTO-land toekennen.

Regionalisatie: landen richten zich in hun export sterker op landen in hun omgeving

Douane-unie: vorm van economische integratie waarbij de landen hun onderlinge handelsbelemmeringen hebben afgeschaft en gemeenschappelijk buitentarief hebben

Economische Unie: vorm van economische integratie waarbij landen die niet alleen de kenmerken van een douane-unie heeft maar ook vrij verkeer van arbeid en kapitaal kent, een op elkaar afgestemde economische politiek en gemeenschappelijke instellingen

Gemeenschappelijke markt: grote homogene markt van de EU

Economische & Monetaire Unie (EMU): v.a. 1999 moet volgens verdrag van Maastricht de EU een gemeenschappelijke munt kennen en moet de geld politiek worden verzorgd door de Europese Centrale Bank

Europese Vrije Handelsassociatie: EVA

Vrijhandelsgebied: deelnemende landen heffen geen invoerrechten op elkaars producten

NAFTA: North American Free Trade Agreement: Vrijhandelsverdrag tussen VS, Mexico en Canada.

EGKS: Europese Gemeenschap van Kolen en Staal

Verdrag van Rome: in 1957 gesloten overeenkomst waarbij de EEG en Euratom werden opgericht, en dat de basis vormde voor de Europese integratie

EEG: Europese Economische Gemeenschap

Euratom: Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

EGKS, de EEG en Euratoom vormen samen de EG; de Europese Gemeenschap v.a. 1967

EMS: Europees Monetair Stelsel

Europese acte: overeenkomst uit 1986 en eind 1996 werd de EU-markt zonder grenzen gerealiseerd, eenwording over:

gelijkschakeling van technische productnormen

openstelling van de markt voor overheidsopdrachten

wederzijdse erkenning van elkaars diploma's

vrijmaking van kapitaalverkeer

gelijktrekking van tarieven van kostprijshogende tarieven

Voordelen werden in 1993 bereikt:

Europese ondernemers moeten voortdurend met nieuwe producten op de markt komen

concurrentiestrijd moet leiden tot efficientie en lagere productieprijzen

Verdrag van Maastricht: verdrag waarbij ondermeer de oprichting van de EMU werd afgesproken. EMS werd vervangen door EMU; Economische en Monetaire Unie.

In 1994 werd EG omgedoopt in EU.

Hoofdstuk 2: Internationaal betalen

Valutarekening: bankrekening in andere dan de eigen valuta

Betalingsbalans: overzicht van alle in geld uitgedrukte transacties die ingezetenen van een land hebben verricht met het buitenland in een jaar

Goederenrekening: deelrekening van de betalingsbalans waarop de waarde van de ingevoerde en uitgevoerde goederen wordt geregistreerd

Dienstenrekening: rekening waarop de waarde van de dienstin- en uitvoer wordt vermeld

Primaire inkomstenrekening: rekening waarop primaire inkomens als rente en dividend worden geregistreerd

Inkomensoverdrachtenrekening: rekening waarop de betalingen en ontvangsten van secundaire inkomens worden vermeld

Totaal lopende rekening (A): totaal van eerste 4 deelrekeningen

Kapitaalrekening (B): deelrekening waarop de in een jaar ontvangen en verstrekte kredieten worden genoteerd

Saldo betalingsbalans (A+B): totaal lopende rekening en kapitaalrekening samen

Verandering officiele reserve

Formeel betalingsbalansevenwicht: boekhoudkundig evenwicht op de totale betalingsbalans

Officiele reserve officiele goud- en deviezenreserve

Salderingsrekening: sluitrekening van de betalingsbalans die zorgt voor het formele evenwicht.

Convertible valuta: valuta die onbeperkt tegen alle valuta's kan worden ingewisseld

International Monetair Fonds (IMF): organisatie ter bevordering van de internationale samenwerking op montair gebied, o.m.d. versterking van betalingsbalanskrediet, doelstellingen:

bevordering van internationale samenwerking op monetair gebied

uitbereiding van wereldhandel

wisselkoersstabiliteit

Trekkingsrechten: kredietmogelijkheden bij IMF

Special Drawings Rights (SDR's): speciale trekkingsrechten, onvoorwaardelijke kredietmogelijkheden bij het IMF

Onzichtbaar verkeer: de dienstrekening, de primaire inkomensrekening en de inkomensoverdrachtrekening

Materieel betalingsbalansevenwicht: Als het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans precies wegvalt tegen het saldo van de kapitaalrekening (A+B = 0)

Wisselkoers: prijs van vreemde valuta, uitgedrukt in guldens

Prijsinelastisch: je kunt moeilijk zonder

LET OP: een hogere dollarkoers leidt tot duurdere import verminderde belangstelling voor ingevoerde producten kleinere gevraagde hoeveelheid dollars op de valutamarkt.

Verschuiving van de lijn naar rechts d.w.z. toenemende vraag naar $'s, heeft oorzaken:

Europese prijzen stijgen relatief sneller

Europese inkomens stijgen relatief sneller

Europese rente daalt t.o.v. het buitenland

Appreciatie: koersstijging

Depreciatie: koersdaling

Zwevende wisselkoers: als de koers wordt overgelaten aan het vrije spel van vraag en aanbod

Inflate te hoog exportprijzen te hoog export daalt wisselkoers daalt exportprijzen lager

Europees Monetair Stelsel (EMS): EU-afspraak om wisselendekoersen te beperken

Spilkoers: onderlinge koersverhouding

Stabiele wisselkoersen: koersen mogen beperkt afwijken van de spilkoers

Interventiekoersen: uiterste koers waarbij centrale banken verplicht zijn door steunaankopen of -verkopen de wisselkoers van hun munt te beïnvloeden

Marge:het percentage waarmee de wisselkoers mag afwijken van de spilkoers

Bandbreedte: maximaal toegestane verschil tussen de hoogste en laagste koers van een valuta

5 eisen van Verdrag van Maastricht:

inflatie niet hoger dan 1,5 %

rente op langlopende rekeningen niet boven 2 %

overheidstekort niet hoger dan 3 % van BBP

Overheidsschuld niet hoger dan 60 % van BBP

valuta moet binnen 2 jaar gehandhaafd zijn naar wisselkoersmechanisme

Stabiliteitspact: verdrag dat regelt hoe overheden van EMU-staten `gedwongen'kunnen worden hun begroting gezond te houden

Maatregelen om tekort op lopende rekening te verkleinen:

1.Bestedingsbeperkend beleid; belastingtarief omhoog bestedingen omlaag minder import daling tekort lopende rekening

2. Krapgeldpolitiek; korte rente omhoog lenen duurder minder bestedingen minder import daling tekort lopende rekening

3. verlaging van de wisselkoers: koersdaling ruilvoetverslechtering (invoerprijs hoger, uitvoerprijs lager) export groter en import kleiner tekort lopende rekening kleiner

Ruilvoet: gemiddeld exportprijspeil in verhouding tot het gemiddelde importprijspeil

Devaluatie: verlaging van de spilkoers

Hoofdstuk 3: inflatie en geldpolitiek

Inflatie: gemiddeld prijspeil stijgt

Deflatie: gemiddeld prijspeil daalt

Consumentenprijsindex: geeft het verloop aan van de prijs van een pakket goederen en diensten dat in een basisjaar door een doorsnee gezin werd gekocht

border: thin solid Black; padding: 0.35mm 1.39mm 0.35mm 1.39mm; "> Prijsindexcijfer: som van (weginsgfactoren X patriele indexcijfers) / 100

Defleren: het omzetten van nominale grootheden in reele.

Ontvangen rente is een vergoeding voor 3 zaken:

uitstel van consumptie door de uitlener

risico dat de tegenpartij zijn schuld niet betaalt

geldontwaarding

Inflatiecorrectie: bijstelling van tarieven van loon- en inkomensbelasting om de stijging van de druk van die belasting, veroorzaakt door de inflatie, ongedaan te maken

Overbestedingsinflatie: inflatie die ontstaat doordat de totale bestedingen te groot zijn t.o.v. de productiecapacitiet

Oplossing: Overheid kan belastingtarieven verhogen

Krap begrotingsbeleid: overheidspoltiek die is gericht op het terugdringen van de totale bestedingen: de overheid bezuinigt zelf en/of verhoogt de belasting

Krap monetair beleid: beperking van de kredietverlening

Loonkosten inflatie: als lonen sneller stijgen, stijgen de arbeidskosten per eenheid product; deze kostenstijging werkt door in prijzen

Oplossing: overheid kan loonmaatregel opleggen (zeer uitzonderlijk) en meer gebruikelijk matige loonontwikkeling.

Loon-prijsspiraal: verschijnsel dat lonen en prijzen elkaar beurtelings opdrijven

Kosteninflatie: stijging van het gemiddeld prijsniveau doordat kostenstijgingen doorwerken in de prijzen van eindproducten

Oplossing: valuta `hard'houden, d.w.z. wisselkoers laten stijgen t.o.v. buitenlandse leveranciers.

Stagflatie: het tegelijker tijd optreden van inflatie en werkloosheid (stagnatie).

Geldpolitiek/monetair politiek: beleid gericht in beïnvloeding van de grootte en samenstelling van de geldhoeveelheid, met als belangrijkste doel het tegengaan van inflatie

Taken van ECB:

circulatiebank;

bank van de banken

hoedster van de euro

bedrijfseconomisch toezichthouder

Discontopolitiek: beleid waarbij de centrale bank de rentetarieven van de particuliere ban ken beïnvloedt door de officiele bankrente (het disconto) te verhogen of te verlagen

Rentebeleid: rentepolitiek van de centrale bank, in het algemeen gericht op het tegengaan van inflatie (door verhoging van de korte rente)

Geldgroei te snel rente omhoog bestedingen omlaag en inflatieverwachting omlaag inflatiegevaar mindert

Voordelen van de euro:

gemeenschappelijke munt is handig

kostenbesparend

bevordering van onderlinge concurrentie

Nadelen van de euro:

EMU geen middelen om zelfstandige economische politiek te voeren

Geen mogelijkheden om conjunctuur aan te zwengelen d.m.v. renteverlaging

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.