Samenvatting Economie Mobiliteit
H.1 Schaarste en ruil
Schaarste= de situatie van spanning tussen oneindige behoeften en beperkte middelen
Absolute schaarste= er is een tekort aan een bepaald product-> bv voedselschaarste bij hongersnood
Relatieve schaarste= er moeten middelen worden opgeofferd om een product te krijgen-> in de economie zijn bijna alle goederen schaars-> bv taxirit hoeft niet absoluut schaars te zijn maar is wel relatief schaars
Vrije goederen= goederen waarvoor geen offers nodig zijn-> bv windkracht
Vroeger waren mensen zelfvoorzienend-> er ontstaat arbeidsdeling= mensen specialiseren zich door toe te leggen op één activiteit-> door arbeidsdeling en specialisatie ontstaat er ruilhandel -> ruil in natura= directe ruil-> hoge transactiekosten.
Door hoge transactiekosten ontstond indirecte ruil= een algemeen begeerd goed fungeert als ruilmiddel= iets dat iedereen graag wil hebben. -> eerst schelpen en zout, later geld en bankbiljetten
Functies van geld: - ruilmiddel-> bij de koop van een product
- Rekenmiddel-> verschillende prijzen met elkaar vergelijken
- Spaarmiddel-> als bestedingen worden uitgesteld
Marktsector:
Op de markt komen vraag en aanbod bij elkaar, de prijs wordt bepaald door vraag en aanbod. Bij het formele of witte circuit worden transacties opgegeven aan de belastingdienst. +- 5-10 % vindt plaats op het zwarte circuit, dit hoort bij het informele circuit
Niet-marktsector:
Activiteiten van de overheid en non-profitsector horen bij de niet-marktsector, omdat er voor deze diensten geen marktprijs door vraag en aanbod tot stand komt. -> activiteiten van deze organisaties behoren tot formele circuit.
Een deel van de activiteiten van de niet-marktsector wordt niet geregistreerd-> hoort bij het grijze circuit, deze horen bij de informele economie. -> huishoudelijke arbeid, vrijwilligerswerk, doe-het-zelf-arbeid en directe ruil
- Alle activiteiten van formele en informele economie kunnen bijdragen aan welvaart
H.2 Ruiltransacties en welvaart
Kosten= waarde van opgeofferde schaarse middelen, baten worden gevormd door de mate van behoeftebevrediging.
Pareto-efficiëntie: visie van Vilfredo Pareto: de totale welvaart is optimaal als de welvaart van één persoon niet kan toenemen zonder dat de welvaart van een ander afneemt.
-> doet geen uitspraak over de verdeling v.d. welvaart.
-> kritiek: houdt geen rekening met informele circuit of schade aan het milieu
Bereidheid en surplus:
De betalingsbereidheid= het bedrag dat een consument maximaal wil betalen voor een product. De prijs is de daadwerkelijke prijs van een product. Het consumentensurplus= het bedrag dat een consument meer wil betalen dan de prijs-> =het verschil tussen betalingsbereidheid en werkelijke prijs.
De leveringsbereidheid= het bedrag dat een producent minimaal wil hebben voor zijn product. De prijs is weer de daadwerkelijke prijs. Het producentensurplus= het bedrag dat een producent meer krijgt dan dat hij minimaal wil hebben-> = het verschil tussen leveringsbereidheid en werkelijke prijs
Het producentensurplus geeft het verschil tussen verkoopprijs en variabele kosten per product: producentensurplus= p – gvk. Winst=producentensurplus - constante kosten.
Pareto-optimaal: consumentensurplus kan niet toenemen zonder dat producentensurplus afneemt en vice versa. Welvaart is optimaal in het evenwicht
Een prijsdaling leidt tot een toename van het consumentensurplus en een afname van het producentensurplus. prijsverhoging is andersom.
Totale surplus= consumentensurplus+ producentensurplus.
vraag en consumentensurplus: aanbod en producentensurplus:
Van MK-lijn naar individuele aanbodlijn:
Een producent wil bij het aanbieden van één extra product op zijn minst de extra kosten terugverdienen-> stelt verkoopprijs=MK-> MK zegt niets over GK bij een bepaalde productieomvang, een producent gaat alleen producten aanbieden als verkoopprijs>GTK-> individuele aanbodlijn is gelijk aan gedeelte van MK-lijn boven GTK-lijn, verkoopprijs is dan gelijk aan MK en hoger dan GTK.
Surplus op de arbeidsmarkt:
H.3 Marktverstoringen door overheidsingrijpen:
Prijsregulering: maximum en minimumprijzen:
Soms is een marktprijs niet gewenst (in de ogen v.d. overheid te hoog/ te laag)-> overheid kan kiezen voor interventie door prijsregulering-> verstoort de vrije marktwerking en leidt volgens welvaartseconomen tot welvaartsverlies.
Maximumprijs: als de overheid vindt dat de marktprijs voor een product te hoog is, kan ze een maximumprijs instellen: een prijs waarboven de aanbieder niet mag verkopen om de consument te beschermen.
Er wordt minder aangeboden en meer gevraagd-> aanbodtekort of vraagoverschot.
Een deel van het producentensurplus gaat door prijsverlaging naar de consumenten.
Een deel van het surplus verdwijnt omdat het totale aantal transacties afneemt-> verloren surplus/deadweightloss/harbergerdriehoekje
Minimumprijs/ garantieprijs/ interventieprijs: als je de markt zijn gang laat gaan kan het zo zijn dat de marktprijs te laag is voor producenten-> normaal gesproken stoppen zij met aanbieden-> levert problemen op als het om noodzakelijke producten gaat-> overheid kan een minimumprijs invoeren: de prijs waaronder een product niet verkocht mag worden. De overheid koopt de overschotten op-> kost veel geld, dus proberen te beperken door productiequota: een maximale hoeveelheid die van een product geproduceerd mag worden.
Dit werkt ook op de arbeidsmarkt met minimumloon: het loon dat een werknemer minimaal moet verdienen.
Belastingen en subsidies:
Directe belastingen: wordt rechtstreeks (direct) door personen en bedrijven aan de overheid betaald. Bv. inkomensbelasting.
Indirecte belastingen: zitten vast aan koop en verkooptransacties, worden doorberekend in de prijs. Bv. BTW , accijns en invoerrechten.
De aanbieders moeten van elk verkocht product een bedrag afstaan de overheid-> verschuivende aanbodlijn
Pc= consumentenprijs
Pp= prijs die producent krijgt= Pc- heffing
Consumentensurplus= gedeelte tussen vraaglijn en consumentenprijs
Producentensurplus= gedeelte tussen oorspronkelijke aanbodlijn en producentenprijs
Afwentelen= het doorberekenen van een heffing aan de consument. De mate van afwenteling is afhankelijk van de hellingen v.d. vraag- en aanbodlijn-> dus van prijselasticiteit v.d. vraag-> prijselastisch=minder afwenteling, want consumenten stappen over op een ander product, prijsinelastisch andersom, juist veel afwenteling.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden