Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Micro-economie

Beoordeling 8.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 3204 woorden
  • 31 mei 2011
  • 39 keer beoordeeld
Cijfer 8.2
39 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Micro-economie HOOFDSTUK 2 HET DICTAAT VAN DE MARKT (VOLKOMEN CONCURRENTIE)

2.1 Het markt- en prijsmechanisme

Op de markt komen vraag en aanbod bij elkaar

Producenten zijn aanbieders, handelaren zijn vragers

Naarmate een producent een hogere prijs voor zijn product kan krijgen zal hij meer aanbieden, het verschil tussen verkoopprijs en de kostprijs wordt groter waardoor de winst per eenheid product stijgt

het verband tussen de prijs en de aangeboden hoeveelheid is positief en wordt weergegeven door een individuele aanbodfunctie (deze geeft aan hoeveel een producent bij uiteenlopende prijzen zal aanbieden)


het marktaanbod ontstaat door bij een bepaalde prijs, de aangeboden hoeveelheden van alle producenten op te tellen, zo dit wordt weergegeven door de collectieve aanbodfunctie (geeft aan hoeveel alle producenten zullen aanbieden bij uiteenlopende prijzen)

het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid is negatief, hoe hoger de prijs des te lager de gevraagde hoeveelheid

De prijs op de markt komt tot stand door het collectieve aanbod en de collectieve vraag

Evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid: waar de collectieve vraaglijn en de aanbodlijn elkaar snijden (Qv = Qa) bijv.

Qa = 2P – 40 Qv = -0.5P + 20

P = prijs in euro’s, Q = hoeveelheid in duizend stuks

2P – 40 = -0.5P + 20

2.5P = 60

evenwicht P = 24 : € 24

evenwicht Q = -.0.5 * 24 + 20 = 8 : 8.000 stuks

TO = P * Q = 24 * 8.000 = €192.000

Volkomen concurrentie: ook wel volledige medediging genoemd, als de marktprijs door het collectieve aanbod en de collectieve vraag tot stand komt, kenmerken zijn:

-homogene goederen: goederen die in de ogen van de koper (vragers) geen onderlinge verschillen vertonen, ze hebben dus dezelfde kwaliteit - prijsverschillen verdwijnen

-veel aanbieders en kopers: elk van de aanbieders neemt maar een klein deel van de totale afzet voor zijn rekening en daardoor kan de afzonderlijke producent geen invloed op de prijs uitoefenen, individuele producenten hebben geen macht op de markt, maar de kopers ook niet


-transparante markt: alle vragers en aanbieders zijn op de hoogte van wat er op de markt gebeurt: hoeveel er wordt verhandeld en tegen welke prijs

-makkelijk toe en uittreden van de markt: elke producent die dat wenst kan het product gaan produceren en aanbieden, maar kan ook de productie stoppen

Op een markt van grondstoffen zul je eerder homogene goederen aantreffen dan op een markt van eindproducten

Arbeidsintensieve bedrijven zullen gemakkelijker toetreden tot een bepaalde markt dan kapitaalintensieve bedrijven.

Een individuele producent zal zijn prijs niet boven de marktprijs vaststellen omdat zijn afzet en daardoor zijn winst zal dalen.

Een individuele producent zal zijn prijs niet lager dan de marktprijs vaststellen omdat dan de winst per product minder wordt en zo zijn winst zal dalen.

Hoeveelheidsaanpasser: een producent heeft geen invloed op de prijs (prijsnemer) maar kan wel zelf beslissen hoeveel hij tegen de marktprijs zal gaan produceren, hij zal de marktprijs vergelijken met zijn productiekosten en vervolgens besluiten hoeveel hij zal aanbieden zodat zijn winst maximaal is

Heterogene goederen: goederen waarbij kopers bij het kleinste verschil in kwaliteit, verpakking of service al een voorkeur hebben voor een bepaald product

Opbrengsten

TO = P x q = totale opbrengst, omzet is gelijk aan de prijs x afzet

GO = TO / q = P = gemiddelde opbrengst, opbrengst per product

MO = P = verandering TO / verandering q = marginale opbrengst, gelijk aan de extra opbrengst als gevolg van de verkoop van één extra product

Bij volledige mededinging geldt voor elke producent P = GO = MO


Kosten

TK = TVK + TCK = totale kosten, gelijk aan de totale variabele kosten plus de totale constante kosten

GTK = TK / q = gemiddelde totale kosten, totale kosten per product (kostprijs)

GTK = GVK + GCK

GVK = TVK / q = gemiddelde variabele kosten, variabele kosten per product

GCK = TCK / q = gemiddelde constante kosten, constante kosten per product

MK = verandering TK / verandering q = marginale kosten, extra kosten als gevolg van de verkoop van één extra product

Resultaat (winst/verlies)

TW = TO – TK = totale winst

GW = TW / q = GO – GTK = gemiddelde winst, winst per product

Aanbodfunctie: verband tussen de prijs en de verkochte hoeveelheid

Prijsafzetfunctie: verband tussen prijs en de aangeboden hoeveelheid, de prijsafzetlijn is de grafische vorm van deze functie, horizontale lijn P = GO = MO

Een producent produceert zodanig dat zijn winst maximaal is, dit is als MO = MK of bij de top van de TW-grafiek, als MO > MK zal de winst stijgen bij een vergroting van de afzet, bij MO < MK zal de totale winst afnemen

Break-evenafzet: punt waar de kosten en opbrengsten gelijk zijn dus de winst 0 is,


TO =TK en TW = 0 of GTK = GO

Prijs/marktmechanisme: proces waarbij een prijsverandering zorgt voor een nieuw evenwicht tussen vraag en aanbod, kan alleen soepel verlopen als er wordt voldaan aan de voorwaarden van volkomen concurrentie, dit proces gaat net zo lang door tot het marktevenwicht bereikt is

er wordt veel winst gemaakt op de markt - aantal aanbieders neemt toe - collectieve aanbodlijn verschuift naar rechts (bij elk denkbare prijs wordt het aanbod groter), vraag blijft hetzelfde - aanbodoverschot (meer aanbod dan vraag) - prijsmechanisme komt op gang - lagere evenwichtsprijs - daling van de aangeboden hoeveelheid

Kosten: alles wat nodig is om de onderneming draaiende te houden

Overwinst: als de kosten zo ruim worden opgevat en er dan nog winst wordt gemaakt

Bedrijfstakevenwicht: situatie waarin er geen overwinst wordt gemaakt, als dit wel zo is zullen er concurrenten toetreden waardoor de overwinst verdwijnt en de toetreding ophoudt, dit geldt bij:

P = GO = min GTK

Marktresultaat: hoeveel er geproduceerd wordt en tegen welke prijs en hoe groot de bepaalde winst wordt

Collectieve aanbodfunctie: geeft verband tussen de prijs en de aangeboden hoeveelheid weer van een product waarbij een aantal andere factoren op de aangeboden hoeveelheid constant veronderstelt worden (ceteris paribus)

Bij toename van het aantal aanbieders verschuift de aanbodlijn naar rechts/beneden en bij de afname naar links/boven

Bij een toename van de kosten per eenheid product verschuift de aanbodlijn naar links/boven, bij een afname naar rechts/beneden


Als de prijs stijgt, moet je de aanbodsfunctie veranderen dit kan op twee manieren:

Qa = 2P -40, prijsstijging van € 5

1. Qa = 2P -40 : Qa = 2 (P-5) – 40 = 2P – 10 – 40 = 2P – 50

2. Qa = 2P -40 : 2P = Qa + 40 : P = 0.5Qa + 20 ( + 5) : P = 0.5 Qa + 25

2P = Qa + 50 : Qa = 2P – 50

Ceterisparibus-voorwaarden: invloeden die de collectieve aanbodfunctie veranderen als er iets gebeurt met het aantal aanbieders en/of met de kosten per eenheid product

Inelastische vraag: als de gevraagde hoeveelheid in verhouding minder sterk verandert dan de prijs

2.2 Overheid en markt

Interventie: het aankopen en verkopen van aanbodsoverschotten respectievelijk vraagoverschotten teneinde de marktprijs binnen een afgesproken bandbreedte te houden (max. / min. prijzen)

Invloed overheid op de prijzen:

-minimumprijs: ook wel onderste interventieprijs, om de producenten te beschermen tegen een te laag inkomen en om de voedselvoorziening van de burgers veilig te stellen, bij overproductie (aanbod > vraag), daalt de prijs beneden een bepaald niveau, de overheid zorgt ervoor dat de marktprijs minimaal deze prijs wordt en het aanbodoverschot wordt opgekocht en opgeslagen, landbouw

-maximumprijs: ook wel bovenste interventieprijs genoemd, om de consumenten te beschermen tegen een te hoge prijs, bij een vraag aanbodtekort stijgt de prijs zo hoog dat de overheid ervoor zorgt dat de marktprijs niet boven het maximum komt en het vraagoverschot wordt opgelost door de opgeslagen producten of door een vergunningssysteem, gezondheidszorg en huisvestiging


-btw/accijns: prijsverhogende belasting, belangrijkste inkomstenbron van de overheid, worden ook wel bemoeigoederen benoemd, ze worden geheven om het gedrag van de consumenten en producenten te beïnvloeden, sigaretten

-subsidies: prijsverlagend, zit op (merit)goederen die de overheid juist wil stimuleren, culturele voorstellingen, onderwijs enz.

De aanbodlijn met het subsidiebedrag per product verschuift naar beneden, de hoeveelheid die de producent wenst aan te bieden wordt nu bepaald door de prijs plus de subsidie per product

Vergunningssysteem: door instellen maximumprijs ontstaat een vraagoverschot, het beschikbare aanbod moet verdeeld worden over de vragen, de overheid kan met een vergunningssysteem (het al dan niet afgeven van een woonvergunning) de vraag te beperken

Superheffing: systeem waarbij de producent slechts een bepaalde hoeveelheid mag produceren anders moeten ze een boete betalen

Afwenteling: prijsverhogende belasting wordt doorberekend in de prijs door producenten - aanbodlijn schuift met het bedrag van de belasting naar boven, de hoeveelheid die de producent wenst aan te bieden wordt nu bepaald door de prijs minus de accijns per product

Afwentelings % = (evenwichtsprijsverandering : accijns) * 100%

Profijt %: |prijsverschil| : subsidie * 100%

Merit-goederen: goederen die de overheid juist wil stimuleren

Homogene goederen zijn goederen waarbij de afnemers alleen letten op de prijs (niet op de kwaliteit, op reclame of de verpakking)

Bij het onderscheiden van marktvormen gaat het niet om het bestaan van minimumprijzen (wel om het al dan niet homogeen zijn van het betreffende product, de mate van doorzichtigheid van de markt en het aantal vragers en aanbieders dat op de markt actief is)

Kenmerken voor volledige mededinging: de producenten hebben niks over de prijs te zeggen, de producenten kunnen makkelijk toetreden op de markt en de markt is volledig doorzichtig


Een verschuiving naar rechts van een collectieve aanbodlijn kan zijn veroorzaakt door een stijging van het aantal aanbieders (niet door een stijging van het aantal vragers / stijging van de loonkosten / daling van de prijs van het goed zelf)

Minimumprijs wordt ingesteld om producenten in bescherming te nemen

Het evenwicht tussen de gevraagde en aangeboden hoeveelheid wordt verstoord door een aanbodsoverschot

Micro-economie HOOFDSTUK 3 PRODUCTDIFFERENTIATIE (MONOPOLISTISCHE CONCURRENTIE)

Productdifferentiatie: bedrijven proberen iets toe te voegen aan hun product, waardoor ze zich onderscheiden van hun naaste concurrenten, terwijl de producten in dezelfde behoefte voorzien

Monopolistische concurrentie: marktvorm is kruising tussen volkomen concurrentie en monopolie, producent probeert door productdifferentiatie een eigen klantenkring op te bouwen

-heterogene producten: producten worden door de afnemers/consumenten verschillend gewaardeerd, ook al gaat het om zeer kleine verschillen

-veel aanbieders en makkelijk toe te treden: als er winst te maken is, trekt dit nieuwe producenten aan, op korte termijn kan er dus (over)winst gemaakt worden, op lang termijn zal de overwinst verdwijnen

-beperkte prijszetter: producent is beperkte prijszetter, binnen de klantenkring is de producent monopolist (de enige aanbieder) en hij kan daarom binnen bepaalde grenzen zijn eigen prijs kiezen en dus misschien winst maken, bij een te hoge prijs zullen de klanten naar de concurrenten overstappen

-tamelijk ondoorzichtige prijsvorming


Mogelijkheden om te concurreren: De 4 P’s – marketingmix: worden meestal in combinatie met elkaar toegepast, bedrijven kunnen zelf bepalen hoe ze deze toepassen

-productbeleid - iets toevoegen aan een product, dus onderscheiden van concurrenten

-promotiebeleid - reclame

-prijsbeleid - producent probeert klanten te lokken

-plaatsbeleid - heeft te maken met waar het product te koop moet zijn

Psychologische prijs: prijs die lager lijkt dan hij is, zoals €99.95 ipv 100

De markt van heterogenen goederen bestaat dus uit een groot aantal deelmarkten, de vraag en prijsafzetfunctie geldt dus maar voor een bedrijf

De verschillen tussen de producten zijn zo gering dat ze gemakkelijk te vervangen (substitueerbaar) zijn, een kleine prijsverhoging leidt tot een forse vermindering van de afzet

Een producent van volledige mededinging kan zijn prijs niet beïnvloeden, een producent van monopolistische concurrentie wel - prijsafzetlijn

Volledige Mededinging Monopolistische Concurrentie

P = GO = MO P = GO

De afzet is bij monopolistische concurrentie meer elastisch dan bij volledige mededinging, omdat substitutie makkelijker is, vragers kunnen makkelijk naar een andere leverancier gaan

Grafiekvormen


-MO < GO

als een producent zijn afzet wil opvoeren, moet hij zijn prijs verlagen, omdat hij dan meer kan verkopen, deze prijsverlaging geldt dan voor alle verkochte producten, dus ook voor de producten die voor een hogere prijs verkocht konden worden

MO is dus gelijk aan (GO (= P) - de totale opbrengstdaling) als gevolg van de prijsdaling

bijv. prijsdaling van 1euro, 70 : 69 dan afzet van 30 : 31

MO = 69 (GO) – 30x1 (prijsdaling 30 eenheden) = 39

Dus bij dalende gemiddelde opbrengsten P = GO, is de opbrengst van een extra eenheid lager dan de gemiddelde opbrengst ( MO < GO), de lagere opbrengst van het extra product zal het gemiddelde omlaag trekken, vandaar dat de MO lijn sneller daalt dan de GO lijn

-TO lijn is geen rechte lijn maar een bergparabool

de omzet TO bereikt zijn maximum als MO is gelijk aan nul want

als MO > 0 - TO stijgt

als MO = 0 - TO bereikt zijn maximum

als MO < 0 - TO daalt

Er is bij monopolistische concurrentie sprake van een heterogeen goed (niet van vrije toetreding op de markt, de producenten zijn niet volledig vrij in het bepalen van de prijs, vragers en aanbieders zijn niet volledig op de hoogte van alle marktomstandigheden)

De aard van het goed maakt het verschil tussen de marktvormen volledige mededinging en monopolistische concurrentie (niet het aantal aanbieders, het aantal vragers en de hoogte van de prijs)


Homogene product: graan, heterogeen product: stropdassen

In het algemeen zal een producent meer macht hebben als hij een heterogeen product produceert

Monopolistisch wil zeggen dat een producent de enige aanbieder is op een deelmarkt van een product

Micro-economie HOOFDSTUK 4 GEDEELDE MACHT (OLIGOPOLIE)

Door fusies en overnames komt de productie van goederen en diensten steeds meer in handen van een relatief klein aantal zeer grote ondernemingen, redenen zijn: een sterkere machtspositie, kosten reductie (kosten delen) en risico spreiding.

Oligopolie: markten waarop slechts een beperkt aantal aanbieders actief is of een of meer aanbieders een duidelijke overheersende positie innemen, kenmerken:

-aantal concurrenten is klein: ze kunnen elkaar in het oog houden en moeten dat ook omdat het gedrag van de een ingrijpende gevolgen heeft voor de anderen, een actie van de een roept meestal ook reactie van andere op

-beperkte doorzichtigheid: oligopolisten proberen hun kennis over hun producten geheim te houden voor de andere producenten

-innovatie: producenten zijn voordurend bezig met innovatie, technische ontwikkeling speelt daarbij een grote rol

-aantal aanbieders blijft constant en relatief beperkt: dit komt door grootschaligheid, dit zorgt in het algemeen voor hoge toetredingsbarrières voor nieuwkomers omdat de toetredingskosten heel hoog zijn

-heterogene producten: producenten proberen via productdifferentiatie hun producten van elkaar te onderscheiden (soms zijn de producten min of meer homogeen, bijv. benzine)


Duopolie: bijzonder geval van oligopolie, er zijn slechts twee aanbieders

De markt van een bepaald product bestaat uit een beperkt aantal deelmarkten bij oligopolie en elke producten heeft zijn eigen prijsafzetfunctie die samenvalt met zijn eigen vraagfunctie

Producenten bij oligopolie concurreren met elkaar.

Prijsstarheid: oligopolisten veranderen niet snel hun prijzen ook niet wanneer dit op grond van kosten verandereingen te verwachten zou izjn, dit komt tot uiting in de ‘geknikte’ prijsafzetlijjn

prijsafzetlijn van een oligopolist
Prijzenoorlog: een opeenvolging van prijsverlagingen, oorzaak: prijsverlaging van een producent leidt tot het volgen van de concurrenten, de winstgevendheid van de elkaar beconcurreerde bedrijven wordt aangetast met als uiteindelijk resultaat dat er nog maar een onderneming overblijft, die de markt beheerst

Als een van de producenten de markt domineert (prijsleiderschap), zal deze de prijs bepalen en de overigen zullen zich hieraan aanpassen.

Kartel: afspraak/overeenkomst tussen ondernemingen met als doel de onderlinge concurrentie te beperken dan wel uit te schakelen, dit is verboden omdat de prijzen dan te hoog oplopen voor de consument

Ev = prijselasticiteit van de vraag: procentuele verandering van de hoeveelheid/procentuele verandering van de prijs

Ev < -1 dan is er sprake van elastische vraag

Ev > -1 dan is er sprake van inelastische vraag

Elastische vraag: als er een prijsdaling is, zal de totale opbrengst groter worden, en is er een prijsstijging dan zal de totale opbrengst kleiner worden (luxe goederen en substitutie goederen)


Inelastische vraag: als er een prijsdaling is, zal de totale opbrengst dalen, en is er een

prijsstijging dan zal de totale opbrengst stijgen (minder substitutie, noodzakelijke goederen)

Ek = kruiselasticiteit van de vraag: de mate van invloed op prijsveranderingen van andere goederen

Ek = procentuele hoeveelheidsverandering van goed B/ procentuele prijsverandering

van goed A = (dQ1/dP2) x (p2/Q1)

Ek > 0 dan is er sprake van substitutiegoederen (vervangende goederen)

Ek = 0 dan is er sprake van onafhankelijke goederen

Ek < 0 dan is er sprake van complementaire goederen (aanvullende goederen)

Ey = inkomenselasticiteit van de vraag: de mate van invloed van een inkomensverandering, geeft aan hoe sterk de door een consument gevraagde hoeveelheid van een goed reageert op een inkomensverandering van die consument

Ey > 1 dan is er sprake van luxe goederen.

Ey < 0 dan is er sprake van inferieure goederen.

0 < Ey < 1 dan is er sprake van noodzakelijke goederen.

Oligopolisten houden elkaar in de gaten bij het vaststellen van de prijs.


Schaalvoordelen doen zich voor als de gemiddelde totale kosten dalen als de productie stijgt.

Een kartel is een afspraak tussen producenten met als doel de concurrentie te verminderen.

Micro-economie HOOFDSTUK 4 ABSOLUTE MACHT (MONOPOLIE)

Monopolie: een producent die als enige een bepaald product aanbiedt, iedere concurrentie is aanwezig, kenmerken:

-prijszetter: de producent stelt de prijs zelf vast en is dus prijszetter

-enige aanbieder: dit houdt in dat de collectieve vraagfunctie/lijn overeenkomst met zijn prijsafzetfunctie/zijn

-doorzichtige markt: er is een prijs en een product

-homogeen product: goederen die in de ogen van de koper (vragers) geen onderlinge verschillen vertonen, ze hebben dus dezelfde kwaliteit, maar die niet te vervangen is

Wettelijke monopolie: de overheid heeft de productie van bepaalde soorten goederen en diensten overgelaten aan één bedrijf

Monopolie is nergens meer te vinden, dit komt omdat een monopolist als enige aanbieder te hoge prijzen kan vragen voor zijn producten en te weinig geprikkeld word tot innovatie

Natuurlijke monopolie: als er maar een grote vindplaats is van een grondstof


Feitelijke monopolie: het beheersen van ong. de hele markt, door economische macht (bijv. door overnames en fusies)

Prijsafzetfunctie: P = GO = aq + b, waarbij a <0, want hoe hoger de prijs, des te lager de afzet.

TO-vergelijking: TO = P x q = aq2 + bq

De opbrengsten kant van de monopolist lijkt veel op die van een onderneming bij monopolistische concurrentie.

De prijsafzetlijn van een monopolist heeft een relatief steil verloop ten opzichte van de prijsafzetlijn bij monopolistische concurrentie want klanten kunnen het product niet vervangen.

Een monopolist kan naar maximale totale winst streven.

Prijsdiscriminatie: verschijnsel dat zich voordoet bij monopolie, hierbij wordt een homogeen product aan verschillende groepen afnemers voor een verschillende prijs op hetzelfde moment verkocht

Volledige mededinging Monopolistische concurrentie Oligopolie Monopolie

Prijsnemer beperkte prijszetter prijsstarheid prijszetter

Rangschikking van de macht van de individuele aanbieder op de markt: (hoog naar laag) monopolie – oligopolie – monopolistische concurrentie – volkomen concurrentie

Een concrete markt is aanwijsbare markt waar je heen kunt gaan, zoals de effectenbeurs

Een abstracte markt is een grote markt over het algemeen, zoals de wereldkoffiemarkt

Op de lange duur op een markt van volkomen concurrentie verdwijnen de (over)winsten, de toestroom van aanbieders op de markt stopt en er ontstaat een stabiele situatie, een bedrijfstakevenwicht.


Aanbodfunctie van een bepaald goed gaat van Qa = 10P -70 naar Qa = 10P – 63, de oorzaak kan een daling van de productiekosten van dit goed zijn.

Door een prijsstijging van een complementair goed, kan de vraaglijn van een product evenwijdig naar links verschuiven.

Door een prijsdaling van een substitutiegoed, kan de vraaglijn van een product evenwijdig naar links verschuiven.

Door een inkomensstijging bij de vragers van het product, kan de vraaglijn van een product evenwijdig naar rechts verschuiven.

Door een verlaging van de grondstofprijzen, kan de aanbodlijn van een product evenwijdig naar rechts verschuiven.

Door een succesvolle reclamecampagne, kan de vraaglijn van een product evenwijdig naar rechts verschuiven.

Een beheerder wil een lagere prijs handhaven dan de huidige marktprijs, dit kan worden bereikt door een verkleining van de buffervoorraad en dat zal in de grafiek te zien zijn door een verschuiving van de vraaglijn.

Door het invoeren van een prijsverlagende subsidie, zal de aanbodlijn naar rechts verschuiven.

Een minimumprijs is een prijsmaatregel die bedoeld is om de producenten te beschermen en leidt tot een aanbodoverschot op de markt.

Een subsidie blijkt minder effectief dan gedacht, blijkbaar is de vraag in de praktijk minder prijselastisch dan men had gedacht.

Break-evenpunt bij de grafiek is in het snijpunt van P = GTK

De maximale winst bij de grafiek is het snijpunt van p = MK


Door een heffing van 7.50 door de overheid, schuift de aanbodlijn 7.50 op naar links/boven.

Door een subsidie van 7.50 door de overheid, schuift de aanbodlijn 7.50 op naar rechts/onder.

Het verschil tussen de marktvormen volkomen concurrente en monopolistische concurrentie is de aard van het goed.

De kledingmarkt is een voorbeeld van vraag en aanbod van heterogene producten.

Wanneer exact hetzelfde product in verschillende verpakkingen wordt verkocht, spreken we toch van een heterogeen product.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.