economie H.4
§1 klaar met de opleiding
Als je klaar bent met je opleiding ga je op zoek naar een werkkring. Dat kan een baan in loondienst zijn bij een bedrijf of bij de overheid. Je kunt ook voor jezelf beginnen als ondernemer.
Als je in loondienst werkt, ontvang je loon of salaris. Ben je eigen baas dan ontvang je winst. Loon en winst zijn vormen van inkomen. Over je inkomen moet je belasting en premies betalen. De premies die je betaalt, verzekeren jou tegen de financiële gevolgen van onverwachte gebeurtenissen zoals werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of hoge ziektekosten.
§2 in loondienst
Wat is de arbeidsmarkt? In de meest letterlijke zin vna het woord is de arbeidsmarkt een plaats waar vragers naar en aanbieders van arbeid elkaar ontmoeten.
De vraag naar arbeid, of de vraag naar personeel, wordt uitgeoefend door de werkgevers (vragers). De totale vraag naar arbeid bestaat uit twee delen: een vraag waarin al is voorzien en een openstaande vraag. Tot de voorziene vraag hoort iedereen die werkt dus niet alleen de werknemers, maar ook de zelfstandigen. De openstaande vraag bestaat uit de vacatures.
Het aanbod van arbeid bestaat uit iedereen die kan en wil werken (aanbieders). We noemen deze groep ook wel de arbeidsparticipanten of de beroepsbevolking. Ook het aanbod kunnen we opdelen: de werkenden en de werklozen.
Dé arbeidsmarkt bestaat niet. Het bestaat uit een groot aantal deelmarkten die min of meer met elkaar in verbinding staan.
Om jezelf te profileren maak je een cv (curriculum vitae). Het is een beschrijving van de levensloop en het menselijk kapitaal dat een werknemer kan inbrengen.
Voor veel banen geldt dat de belangrijkste arbeidsvoorwaarden al zijn vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst (cao). Werkgeversbonden onderhandelen daarover met werknemersbonden, ook wel vakbonden genoemd. Voor de werkgeversbonden zijn dat de aangesloten individuele werkgevers en voor de vakbondne de aangesloten werknemers.
vakbonden en koopkracht
Bij de berekeningen van koopkrachtveranderingen maken we gebruik van indexcijfers. De formule is: Indexcijfer koopkracht = indexcijfer nominaal loon / prijsindexcijfer x 100%. De koopkracht van het loon noemen we ook wel het reëel loon. Het nominaal loon is het loon uitgedrukt in geld.
§3 eigen baas
De aanschaf van kapitaalgoederen noemen we investeren. Om ze te kunnen aanschaffen is geld (kapitaal) nodig. Het begrip kapitaal heeft in de economie meerdere betekenissen. De ene keer kapitaal de betekenis van kapitaalgoederen zoals machines, waarmee je andere producten kunt produceren. de andere keer wordt het begrip kapitaal gebruikt in de betekenis van geld. Dan kun je ook spreken van vermogen. Er zijn twee mogelijkheden om investering te betalen: met eigen geld (eigen vermogen) of met geleend geld (vreemd vermogen).
De middelen waarmee wordt geproduceerd noemen we productiefactoren. Arbeid, natuur, ondernemerschap en kapitaal zijn daarvan voorbeelden.
Sommigen verdienen een arbeidsinkomen, anderen ontvangen een inkomen uit bezittingen zoals geld, huizen, grond of een bedrijf.
Als we de inkomens van alle inwoners van een land optellen, hebben we het nationaal inkomen berekend.
§4 de inkomensheffing
Je kunt niet volledig over loon, winst, rente, pacht of huur beschikken, want je moet een gedeelte aan de overheid afdragen. Wat overblijft na de inhoudingen is het nettoloon of besteedbaar inkomen.
De ingehouden loonheffing bestaat uit twee delen: loonbelasting en premie volksverzekeringen. De volksverzekeringen waarvoor premie wordt ingehouden zijn de AOW, de AWBZ en de Anw.
De loonheffing die op het brutoloon wordt ingehouden, is een voorheffing, een voorschot op de inkomstenbelasting. De inkomensheffing kan pas definitief worden vastgesteld als het jaar voorbij is, omdat dan pas duidelijk wordt hoe hoog het verdiende inkomen is.
berekening inkomensheffing
De inkomensheffing werkt als volgt:
bruto jaarinkomen
– aftrekposten
= belastbaar inkomen
– heffingsbedrag
= netto inkomen
Het heffingsbedrag wordt berekend over de verschillende schijven die op het inkomen van toepassing zijn. Er wordt altijd naar beneden afgerond! De algemene heffingskorting en de arbeidskorting verlagen het bedrag dat uiteindelijk betaald moet worden.
De overheid past bij de belastingheffing een aantal beginselen toe. Een van die beginselen is het draagkrachtbeginsel. Dat wil zeggen dat de hogere inkomens in verhouding meer belasting moeten afdragen dan de lagere inkomens. Dat kan worden bereikt met een progressief belastingstelsel. Doordat hogere inkomens gemiddeld een hoger percentage aan belasting betalen dan lagere inkomens verandert de verhouding tussen de hoge en de lage inkomens ten gunste van de lage inkomens. Ook door de inkomensheffing wordt de inkomensverhouding tussen hoge en lage inkomens kleiner. We spreken dan van nivellering van inkomens.
Bij een degressieve heffing betaal je procentueel minder belasting als je inkomen stijgt. De inkomensverschillen worden in verhouding groter. Er is sprake van denivelleren.
Bij een proportionele heffing is de gemiddelde belastingdruk voor iedereen hetzelfde.
Je kunt uitrekenen hoeveel cent per verdiende euro, dus heoveel procent van het inkomen, ieder moet afdragen. Je bereknt dan de gemiddelde heffingsdruk/ het gemiddeld heffingstarief/ het gemiddelde heffingspercentage.
Gemiddelde heffingspercentage = loonheffing / brutoloon x 100%
Naast de gemiddelde heffingsdruk of het gemiddelde tarief kennen we ook het begrip marginale druk/ marginaal tarief. De marginale heffingsdruk geeft aan hoeveel procent heffing je moet betalen over het extra verdiende inkomen. Oftewel hoeveel cent je extra aan heffing moet betalen als je inkomen met 1 euro stijgt.
De gemiddelde belastingdruk stijgt als het inkomen toeneemt. Dat wil zeggen dat je niet alleen meer euro’s aan belasting betaalt bij een hoger inkomen, maar dat je ook procentueel meer moet betalen. De stijging van de gemiddelde druk bij een stijgingn van het inkomen is kenmerkend voor een progressief stelsel.
De inkomenshefing bestaat uit belastingen en uit premies voor de volksverzekeringen. De belastingen die de overheid int, vormen de algemene middelen. De belastingbetaler weet niet waaraan de overheid de afgedragen belastingen uitgeeft. In tegenstelling tot belastigen hebben de premies wel een duidleijke bestemming.
Over de eerste en tweede schijf worden belastigen en premie’s volksverzekeringen gecomineerd geheven. Het premiepercentage voor biede schijven is 31,15%. In de eerste schijf resteert daarmee een belastingspercentage van 5,85% en in de tweede schijf van 10,85%. De heffingen in de derde en vierde schijf zijn uitsluitend belastingen.
§5 vermogensrendementsheffing
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden