Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Levensloop

Beoordeling 4.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1746 woorden
  • 18 juli 2015
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 4.2
1 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 1

Consumptie: het aanschaffen van producten door de eindgebruiker.
Investeren: het kopen van kapitaalgoederen door een onderneming
Schaars: een product is schaars als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het te maken.
Vrije goederen: goederen waarvoor geen schaarse middelen worden opgeofferd (lucht, etc.)
Opofferingskosten: de gederfde opbrengsten van het beste, niet gekozen, alternatief.
Koopkracht: de hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen.

Speltheorieën:

Dominante strategie: strategie die het meest oplevert, ongeacht de strategie van de ander
Gedomineerde strategie: strategie die in alle gevallen het minst oplevert
Gevangenendilemma
Tit-for-tat: Strategie waarin de één precies hetzelfde doet als de ander. Dit spel wordt telkens herhaald. Ze kunnen zich hierbij coöperatief (samenwerkend) instellen of niet-coöperatief (beconcurrerend)

Bindende afspraken: een afspraak waar je (juridisch) niet onder uit kunt
Meeliftersgedrag: gratis profiteren van de inspanningen van anderen

Hoofdstuk 2

Stroomgrootheid: grootheid die over een bepaalde periode wordt gemeten
Voorraadgrootheid: grootheid die op een bepaald moment wordt gemeten

Over het inkomen uit arbeid (brutoloon) moet loonheffing worden betaald. De loonheffing bestaat uit loonbelasting en premie volksverzekeringen. De heffing wordt afgetrokken van je brutoloon zodat je netto minder overhoudt. Het inkomen na aftrek van belastingen en premies, noem je het  besteedbaar inkomen. Zolang de berekende loonheffing niet boven de algemene heffingskorting (korting die iedereen krijgt over de te betalen loonbelasting) uitkomt, hoef je niets aan de belastingdienst af te dragen.  

Een lorenzcurve geeft de mate van ongelijkheid van de inkomensverdeling over personen weer. Hoe dikker de buik van de lorenzcurve, hoe ongelijker de inkomensverdeling.
Nivellering: het kleiner worden van de relatieve inkomensverschillen.
Denivellering: het groter worden van de relatieve inkomensverschillen.

Sparen: het niet-besteden van inkomen. Het moment van consumptie wordt verplaatst naar de toekomst. Hierbij is sprake van intertemporele ruil/ ruilen over tijd: geld verdienen en uitgeven gebeurt in verschillende periodes. Door te lenen wordt het moment van consumptie vervroegd. Hierbij ontstaat er een schuld. De opofferingskosten van consumeren met geleend geld zijn gelijk aan de rente die over de lening moet worden betaald.

Transactiekosten: alle kosten die worden gemaakt om de ruil tot stand te brengen.
Asymmetrische informatie: ongelijke informatie. De ene partij weet meer dan de andere partij. Dit is een risico. Naarmate de risico’s van een transactie groter zijn, nemen de transactiekosten toe. Teveel asymmetrische informatie kan leiden tot marktfalen.
Marktfalen: de vrije marktwerking wordt verstoord. De markt slaagt er niet in om vragers en aanbieders bij elkaar te brengen.

Risico-aversie: een hekel hebben aan risico’s. Hierdoor bestaan verzekeringsmaatschappijen. Een verzekering is een overeenkomst tussen een verzekeraar en een verzekerde waarbij de verzekerde tegen betaling van een premie de garantie krijgt dat een schade aan de verzekerde door de verzekeraar wordt vergoed.
Averechtse selectie: mensen met een hoog risico verzekeren zich wel en mensen met een laag risico niet.
Moral hazard (moreel wangedrag): het gevaar dat mensen of instellingen zich achteloos en onverantwoord gaan gedragen, als ze zelf niet opdraaien voor de kosten.

Deze problemen kunnen voorkomen worden door:
Iedereen te verplichten zich te verzekeren (collectieve dwang)
< >: de slechte risico’s betalen meer premie dan de goede risico’s.
Invoeren van eigen risico
Invoeren van een maximumvergoeding
< >: verzekerden die geen of weinig schade veroorzaken, krijgen een korting (bonus). Verzekerden die veel schade veroorzaken, moeten extra premie (malus) betalen.

Productiefactoren
Beloning (primaire inkomens)
Arbeid
Loon
Ondernemerschap
Winst
Natuur
Pacht
Kapitaal
Rente, huur

Op het brutoloon wordt eerst een loonheffing gedaan. Daarnaast wordt op het bruto salaris de pensioenpremie ingehouden. Hiermee wordt een bedrijfspensioen opgebouwd. Dit bedrijfspensioen is een aanvulling op de AOW-uitkering. Ten slotte wordt premie Zorgverzekeringswet (Zvw) ingehouden voor ziektekosten zoals huisarts, medicijnen en specialistische hulp. In het brutoloon zit een tegemoetkoming van de werkgever voor deze premie. Het brutoloon min de loonheffing, min de pensioenpremie en min de premie Zvw geeft het netto of besteedbaar loon. Dit zijn de aftrekposten.

De inkomensheffing werkt als volgt:
bruto jaarinkomen
- aftrekposten
= belastbaar inkomen
- heffingsbedrag
= netto inkomen

Het heffingsbedrag wordt berekend over de verschillende schijven die op het inkomen van toepassing zijn. De algemene heffingskorting en de arbeidskorting verlagen het bedrag dat uiteindelijk betaald moet worden.

Gemiddelde belastingdruk = loonheffing/brutoloon x 100%

Secundair inkomen = primaire inkomens + sociale uitkeringen – belasting & premies

Belastingheffing gebeurt met het draagkrachtbeginsel: hogere inkomens moeten in verhouding meer belasting betalen dan de lagere inkomens. Dit wordt bereikt met een progressief belastingstelsel. We spreken dan van nivellering van inkomens.
Marginale belastingdruk: percentage belasting dat je betaalt over extra verdiend inkomen.
Overdrachtsinkomen: deel van het inkomen dat mensen krijgen zonder deelname aan het productieproces (sociale uitkeringen, subsidies, toeslagen).

Net als over het inkomen uit arbeid wordt over het inkomen uit vermogen belasting geheven. Deze belasting heet vermogensrendementsheffing. Het heffingstarief bedraagt 30%. De belastingdienst hanteert echter niet het werkelijk verdiende inkomen uit vermogen, maar gaat uit van een fictief rendement van 4%. Over die 4% fictief rendement dient een heffing van 30% te worden betaald. De eigen woning valt daarbuiten en een deel van het vermogen is vrijgesteld van heffing.

Berekening:
Belastbaar vermogen = vermogen op 1 januari – vrijstelling.
Fictief rendement = 0,04 x belastbaar vermogen.
Vermogensrendementsheffing = 0,30 x fictief rendement.

Sociale zekerheid
Het stelsel van sociale zekerheid bestaat uit verzekeringen en voorzieningen. Voorzieningen worden niet betaald uit premies, maar uit belastingen. De bijstand, geregeld in de Wet Werk en Bijstand (WWB) is een voorziening. Particuliere verzekeringen sluit je op eigen initiatief af. De WA-verzekering (auto, etc) is verplicht. Voor de sociale verzekeringen worden wel premies betaald. Sociale verzekeringen worden door de overheid verplicht gesteld en de premie is inkomensafhankelijk. We onderscheiden:
<> (verplicht voor alle inwoners van Nederland)

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Sociale zekerheid
Het stelsel van sociale zekerheid bestaat uit verzekeringen en voorzieningen. Voorzieningen worden niet betaald uit premies, maar uit belastingen. De bijstand, geregeld in de Wet Werk en Bijstand (WWB) is een voorziening. Particuliere verzekeringen sluit je op eigen initiatief af. De WA-verzekering (auto, etc) is verplicht. Voor de sociale verzekeringen worden wel premies betaald. Sociale verzekeringen worden door de overheid verplicht gesteld en de premie is inkomensafhankelijk. We onderscheiden:
<> (verplicht voor alle inwoners van Nederland)

AOW (voor iedereen > 67 jaar)
< > (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten): vergoedt de kosten van langdurige verpleging of psychiatrie.< > (Algemene Nabestaandenwet)< > (Algemene Kinderbijslagwet)< >: de premies voor deze verzekeringen worden betaald door de werkgever. Voor de ziektewet wordt helemaal geen premie betaald.< > (werkloosheidwet): geeft een uitkering bij werkloosheid. De uitkering is 70% van het laatstverdiende loon. De duur is afhankelijk van het arbeidsverleden.< > (ziektewet): bij ziekte moet de werkgever tot maximaal twee jaar het loon doorbetalen.< > (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen): bij volledige arbeidsongeschiktheid krijg je op grond van de WIA een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Als een werknemer gedeeltelijk is afgekeurd, moet de werkgever zorgen voor aangepast werk.

Huren
Kopen
Voordeel
Nadeel

Absoluut voordeel: de ene persoon kan een taak beter uitvoeren dan een ander
Comparatief voordeel: iemand heeft een comparatief voordeel bij de taak waar hij in vergelijking met een ander het minst slecht in is.

Omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel
De meeste particuliere en sociale verzekeringen werken volgens het omslagstelsel: de premies die ze nu ontvangen worden gebruikt om nu uitkeringen te doen.
Pensioenen, levensverzekeringen en uitvaartverzekeringen werken volgens het kapitaaldekkingsstelsel. Gedurende een groot deel van het leven betalen mensen premies die door de verzekeraar belegd worden om later de uitkering te kunnen betalen. Er is hierbij weer sprake van ruilen over de tijd (men spaart voor later).
Levensloopregeling: een spaarpot, waarin jaarlijks maximaal 12% van het brutoloon belastingvrij gestort mag worden.

Hoofdstuk 5

AOW
Alle mensen van 65 jaar en ouder ontvangen een AOW-uitkering op bestaansminimum. De rechten voor de AOW-uitkering worden opgebouwd vanaf 15 tot 65 jaar: twee procent per jaar dat iemand in Nederland woont. Het sociaal minimum is vastgesteld op 70% van het minimumloon. Voor gehuwden of samenwonenden is de AOW-uitkering 100% van het minimumloon. De AOW is gebaseerd op het omslagstelsel.

Een uitkering is waardevast als de koopkracht van de uitkering gelijk bliijft. Dit wordt bereikt door de uitkering even hard te laten stijgen al s het gemiddelde prijsniveau, de inflatie. Waardevaste uitkeringen zijn in Nederland gekoppeld aan de consumentenprijsindex (CPI).
Een uitkering is welvaartsvast als de jaarlijkse stijging van de uitkering even groot is als de gemiddelde jaarlijkse loonstijging bij de bedrijven.

Gedwongen besparingen: verplicht geld sparen voor bijvoorbeeld pensioen. Dit gebeurt door het inhouden van premie op het loon.

De pensioenfondsen ontvangen premiegelden die worden belegd in onder andere aandelen, obligaties en onroerend goed.
De dekkingsgraad = vermogen/contant gemaakte uitkeringen x 100%.
Bij een dekkingsgraad van 100% is het vermogen net genoeg om alle uitkeringen te kunnen betalen. De overheid verlangt een dekkingsgraad van 105%.

Hoofdstuk 6

Verzorgingsstaat: een samenleving waarin de overheid zorgt voor sociale zekerheid. De overheid garandeert iedereen een aanvaardbaar bestaansminimum.

De werkende generatie betaalt de gehele consumptie. Er is sprake van een afdracht van de werkende generatie naar de niet werkende generaties. Dit proces verloopt via de overheid (belastingen en premies). Wat we tijdens de levensloop samen van de overheid ontvangen, weegt gemiddeld op tegen wat we tijdens de levensloop samen aan de overheid betalen.

Hierbij zijn jongeren en ouderen netto ontvangers: iemand die meer aan zorg, onderwijs en uitkering ontvangt dan hij daarvoor betaalt. De werkende generatie netto betaler: iemand die meer betaalt dan hij ontvangt aan zorg, onderwijs en uitkering.

Alleen door duurzame productie worden de welvaartskansen van toekomstige generaties niet geschaad. Duurzame productie: productie die niet ten koste gaat van de welvaart of productiemogelijkheden van toekomstige generaties. De productie schaadt het milieu niet.

Grijze druk: het aantal 65-plussers als percentage van het aantal personen van 20 tot 65 jaar. Hiermee wordt de mate van vergrijzing aangegeven.
Groene druk: het aantal jongeren tot 20 jaar als percentage van het aantal personen van 20 tot 65 jaar. Hiermee wordt de mate van vergroening aangegeven.
De grijze en groende druk opgeteld wordt wel de demografische druk genoemd. De demografische druk geeft aan hoeveel jongeren en ouderen afhankelijk zijn van 100 personen in de leeftijd 20-65 jaar. De groep 20-65-jarigen bestaat uit werkenden of actieven (zij die een primair inkomen verdienen) en niet-werkenden zoals werklozen en arbeidsongeschikten.
De vergrijzing brengt hogere kosten met zich mee voor zorg en AOW-uitkeringen. Om de stijgende kosten van de vergrijzing op te vangen worden diverse oplossingen aangedragen zoals:

  • De verhoging van de AOW gerechtigde leeftijd.
  • Het stimuleren van deelname aan het arbeidsproces.
  • Het stimuleren van immigratie.
  • Het verhogen van de AOW-premie.
  • Het inkomens- en vermogensafhankelijk maken van de AOW-uitkering

Principaal en agent
De principaal is de opdrachtgever en de agent voert de opdracht uit. De belangen van de principaal en de agent kunnen verschillen. De principaal wil de agent  zo weinig mogelijk loon betalen en de agent/werknemer wil juist een zo hoog mogelijk loon.

Geen lening

Geen zorgen voor onderhoud

Vrijheid

Huurstijging is beperkt

Verschillende huurvormen

Jij bent de baas

Mogelijke waardestijging

Geen wachtlijsten

Je profiteert van de hypotheekrenteaftrek

Lange wachttijden

Moderniseren is niet mogelijk

Huur kan inkomensafhankelijk worden gemaakt

Kost veel geld

Mogelijke waardedaling

Zelf onderhouden

Woonlasten kunnen variëren

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.