Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Lesbrieven Europese integratie en consument producent H1

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 4997 woorden
  • 10 december 2003
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
19 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Lesbrief Consument Producent, Hoofdstuk 1 Van welke factoren hangt de vraag af… - Coca cola is het heeft het grootste marktaandeel op de colamarkt, het is de meest verkochte cola. - Marktaandeel coca cola = (afzet coca cola)/(totale cola afzet) x 100% - Marktaandeel coca cola = omzet coca cola / totale cola omzet x100% - Mensen hebben behoeftes, ze hebben ook voorkeuren bij die behoeften: preferentie - Als die behoefte er toch wel is kan het merk wel iets duurder zijn. - In de reclame bestaat onderscheid tussen individuele en collectieve reclame.. Met individuele reclame - voorkeur beïnvloeden. Factoren voor de vraag van een product: 1. de behoefte en de voorkeuren van de consumenten
2. het inkomen van de consumenten

3. de prijs van het goed = vraag
4. de prijzen van andere goederen
5. het aantal vragers - Met een vraaglijn wordt de relatie tussen vraag en prijs weergegeven. - Als de voorkeur voor iets toeneemt verschuift de prijsvraaglijn, vraaglijn verschuift naar rechts - Als alleen de prijs verandert, verschuift de vraaglijn niet, maar juist het punt op de vraaglijn. - De vraaglijn verschuift als: 1. het aantal vragers verandert
2. de prijzen van andere goederen veranderen
3. het inkomen van de consument verandert
4. De behoefte en voorkeuren van consumenten veranderen. - Als de overheid door prijsverhoging de vraag wil verminderen is er sprake van een oorzaak-gevolg-relatie. - Elasticiteit is het verband tussen oorzaak en gevolg: Elasticiteit = relatieve verandering gevolg / relatieve verandering oorzaak - Prijselasticiteit geeft aan in welke mate de gevraagde hoeveelheid reageert op een verandering van de prijs - Inkomenselasticiteit geeft aan in welke mate ge gevraagde hoeveelheid reageert op een verandering van het inkomen - Prijselasticiteit van het aanbod geeft aan hoe sterk de aangeboden hoeveelheid van een goed reageert op een verandering in prijs van dat goed
Procentuele verandering van de vraag (*v) Ev = procentuele verandering van de prijs (P) - Een min en een plus is altijd min - De mate van elasticiteit zit hem in het getal wat er uit komt, niet de + of – Als de prijs in verhouding veel invloed heeft op de gevraagde hoeveelheid dan is de vraag prijselastisch en reageert de vraag meer dan evenredig op een toename van de prijs… getal is > 1
als de prijs in verhouding weinig invloed heeft op de vraag, dan is de vraag prijsinelastisch en reageert de vraag minder dan evenredig op een toename van de prijs
getal is tussen 0 en 1 - Bij primaire goederen is de Ev meestal prijsinelastisch. - Verkopen, gemeten in hoeveelheden = afzet - Verkopen gemeten in waarde (hoeveelheid x prijs per eenheid) = omzet - Als de vraag inelastisch is dan stijgt de omzet als de prijs stijgt, omdat de prijsstijging in verhouding groter is dan de daling van de gevraagde hoeveelheid. - Als de prijs elastisch is gebeurd het omgekeerde. - De vraag naar goederen is inelastischer naarmate consumenten een grotere behoefte of voorkeur hebben voor het goed. - Van de elasticiteitsgegevens kan een vraaglijn worden opgesteld. - Consumenten houden niet alleen maar rekening met hun eigen behoeftes, biologisch vlees en producten van Max Havelaar worden uit principe gekocht - Mensen kunnen last hebben van rokers, industrie en vliegtuigen, er is dan sprake van een negatief extern effect, de kosten van gebruik van die dingen zijn niet in de prijs of waar dan ook berekend. Dit kunnen redenen zijn om dingen niet te doen/kopen Lesbrief Internationale Handel, Hoofdstuk 1 v Dat producten in het ene land goedkoper gemaakt worden licht aan natuurlijke omstandigheden, techniek, loonkosten per product, en infrastructuur. v Vrijhandel = wanneer de internationale handel niet belemmerd wordt - Iedereen kan zijn spullen kopen waar ze het goedkoopst zijn

wordt beperkt door Protectionisme: · Invoerrechten, heffingen op importproducten, duurder op binnenlandse markt · Subsidiëren van de binnenlandse productie, binnenlandse producten goedkoper, kunnen beter concurreren met andere buitenlandse producten. · Exportsubsidies, binnenlandse producten kunstmatig goedkoop in het buitenland · Invoercontigentering (*uota), niet meer dan een vastgestelde hoeveelheid mag worden ingevoerd. · Kwaliteitseisen, protectionisme omdat het soms onredelijk wordt toegepast op buitenlandse producten · Rompslomp aan de grens, import ontmoedigen door strenge controles, wachttijden enz - Protectionisme is om binnenlandse werkgelegenheid te beschermen, zelfvoorzienend te zijn in voedsel (landbouw) en om beginnende industrieën en kans te geven. - Protectionisme is niet altijd zo voordelig, andere landen gaan namelijk tegenmaatregelen bedenken. - internationale handel krimpt - Welvaart = de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien, Hoe hoger het reëel nationaal inkomen, hoe beter de welvaart - In de praktijd is er vaak geen sprake van vrijhandel maar van protectionisme, veel landen streven naar onderlinge vrijhandel.= economische samenwerking of economische integratie - Kan leiden tot afhankelijkheid en verbroedering waardoor er minder kans op oorlog is. Als blok kan je ook politiek sterker staat tegenover andere landen. Ook kunnen afspreken gemaakt worden over grensoverschrijdende problemen. - Er zijn verschillende vormen van economische integratie: * Vrijhandelszone, landen met elkaar zonder invoerrechten * Douane-unie, landend die een vrijhandelszone vormen stellen een gemeenschappelijk buitentarief in * Gemeenschappelijke markt, als landen alle handelsbelemmeringen afschaffen en ook verkeer van diensten en productiefactoren vrij te laten * Economische unie, het beleid van landen wordt op elkaar afgestemd ook m.b.t. wetten e.d. * Economisch monetaire unie, ook nog een gemeenschappelijke munt, en instanties die boven de nationale regeringen staan. Hoofdstuk 2 · Na WOII ging iedereen zijn land opbouwen. - Eerste stap richting integratie: Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) vrij verkeer van kolen en staal, staalproductie werd centraal gecontroleerd
Ook zou samenwerking de kans op een nieuwe oorlog verkleinen. · Europese Economische Gemeenschap (EEG) in 1957, - Streven naar gemeenschappelijke markt, en de economische politiek te coördineren, vooral m.b.t. landbouw. - Er kwam een gemeenschappelijk buitentarief, onderlinge invoerrechten werden sterk verminderd, in 1967 helemaal afgeschaft. (ging niet zo makkelijk) · In 1960 hadden een aantal Europese landen de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) opgericht omdat zij de EEG te ver vonden gaan. · De Europese Unie werd in 1991 opgericht. De landen gaan zowel economisch als politiek samenwerken. Het doel is om uiteindelijk alle grenscontroles in de EU af te schaffen en alleen nog de buitengrenzen te controleren.Dit is nog niet zo! - veel dingen zijn nog beperkt, grenscontroles gebeuren toch, arbeidsverkeer bij ambtenaren is niet goed… enz. · Sluitstuk van de EU: de EMU, Europese Monetaire Unie. - er is een gemeenschappelijke munt, de euro, Het beleid van de verschillende landen wordt op elkaar afgestemd, niet alle EU-leden hebben inmiddels de euro, Denemarken, Zweden en Engeland houden een eigen munt en dus wisselkoers. De EU heeft de volgende Supranationale organen: - De Raad van Ministers - besluitvormend orgaan. Er zitten ministers van alle lidstaten. De besluiten zijn een soort wetten die boven de nationale wetten staan. Er is een meerderheid van 62 van de 76 stemmen nodig, grotere landen hebben een zwaardere stem dan kleinere landen. - De Europese Commissie - het dagelijks bestuur. De leden van de Europese commissie voeren de besluiten van de Raad van Ministers uit. Ieder lid van de commissie - eigen onderwerp. Ook controleert de commissie de naleving van Europese wetten. Geeft ook adviezen aan de Raad van Ministers. - Het Europese Parlement - de Europese volksvertegenwoordiging. 626 Leden, waarvan 31 Nederlandse. Eens in de 5 jaar kunnen nieuwe parlementsleden gekozen worden door de burgers. Het EP adviseert de raad van Ministers en controleert de EC. Het parlement kan de commissie tot aftreding dwingen. Het EP stelt de Europese begroting vast. - Het Europese Hof van Justitie - de Europese rechtbank. Als een burger of bedrijf in het eigen land een Europese wet overtreed komt hij hier. - De Europese Raad van Regeringsleiders
2x per jaar. Komen ministers-presidenten en presidenten bijeen op een ‘Europese Top’ meestal met ministers van buitenlandse zaken. Ze hebben officieel geen invloed, maar kunnen de Raad van ministers goed adviseren. · Het Hof, het Parlement en de Commissie zetelen in Brussel. De Raad van regeringsleiders komt bijeen in het land dat op dat moment voorzitter is, het wisselt ieder half jaar. · In alle EU staten wordt de uitvoerende macht gecontroleerd door de parlementen, die wetgevende bevoegdheid hebben. · Volgens tegenstanders van de EU is het een aanfluiting dat de Europese integratie steeds verder gaan en de Europese bestuursorganen steeds machtiger worden terwijl er nauwelijks controle op de besluiten van de bestuurders is. Hoofdstuk 3 · Flexibele wisselkoers = als de hoogte van de wisselkoers uitsluitend wordt bepaald door vraag een aanbod op de valutamarkt. Wisselkoersen kunnen dan schommelen. · De wisselkoers van de euro is flexibel. · Landen kunnen afspreken om de wisselkoers vrij te laten binnen bepaalde grenzen. Bijvoorbeeld 10%, als dit overschreden wordt grijpen monetaire autoriteiten in. · Er kunnen ook afspraken zijn over bijna vaste wisselkoersen, er is dan maar heel weinig schommeling de munt kan dan alleen nog veranderen ten opzichte van munten die niet meedoen aan deze afspraak. (is ook 1 munt voor alle landen) · Depreciatie = als de wisselkoers daalt · Appreciatie = als de wisselkoers stijgt
De veranderingen in vraag en aanbod op de valutamarkt worden veroorzaakt door veranderingen in export en import. Hierdoor ontstaan tekorten en overschotten op de betalingsbalans. - betalingsbalans: Lopende rekening: goederenrekening, import en export
dienstenrekening, dienstexport, dienstimport
inkomensrekening beloningen voor productiefactoren (loon, rente, winst, dividend) en inkomensoverdrachten (schenkingen) kapitaalrekening - financiële transacties
goud en deviezen balans / salderingsrekening - wat gebeurt er met de voorraad bij DNB, maakt formeel evenwicht - Veranderingen van de wisselkoers ontstaan door handelsstromen en kapitaalstromen. - Bij landen in de EMU moeten we kijken naar de betalingsbalans van de hele EMU om de wisselkoers te kunnen concluderen. - Terwijl ontvangsten uit het buitenland op de eurolandse betalingsbalans tot vraag naar euro’s leiden, betekenen uitgaven aan het buitenland op de eurolandse betalingsbalans aanbod van euro’s op de valutamarkt. - Een investeringsklimaat wordt afgemeten aan de algemene verwachting van de economie, de afzetverwachtingen, en de winstverwachtingen. - Interveniëren op de valutamarkt = dat de centrale bank de nationale munt verkoopt om de wisselkoers omlaag te krijgen, of koopt om de wisselkoers omhoog te krijgen. - Wisselkoers omhoog -prijzen binnenland duurder voor andere landen=minder export -prijzen buitenland relatief goedkoop=meer import - Minder vraag naar binnenlandse producten, slecht voor de werkgelegenheid. - Flexibele wisselkoersen zijn wisselkoersen die onbeperkt kunnen schommelen. Euro en Dollar zijn flexibel ten opzichte van elkaar. - Voordeel: tekorten of overschotten op betalingsbalans verdwijnen theoretisch vanzelf -Een land heeft beleidsvrijheid, het maakt namelijk niet uit of de wisselkoers veranderd - Nadelen: onzekerheid voor importeurs en exporteurs door schommelingen - Verwachte inkomsten en uitgaven kunnen niet kloppen. - Ook onzekerheid voor internationaal werkende bedrijven. - Tegen de nadelen zijn maatregelen te treffen, wisselkoersafspraken zodat wisselkoersen beperkt ten opzichte van elkaar kunnen schommelen. Of weer 1 munt voor de landen zodat de onzekerheid helemaal weg is bij handel tussen die landen, een vaste wisselkoers. § Een systeem waarbij 2 munten maar beperkt ten opzichte van elkaar mogen schommelen is een Europees Monetair Systeem (EMS) - Onderlinge wisselkoers = de Spilkoers, de werkelijke koers mocht om deze koers schommelen. Maar wel binnen de Bandbreedte. § Door veranderingen in vraag een aanbod op de valutamarkt kan de wisselkoers buiten de bandbreedte belanden.- koers onder de bandbreedte

Oplossing: -De nationale bankt moet gaan interveniëren. De grenzen van de bandbreedte worden daarom ook interventiekoersen genoemd -De bank kan ook de rente verhogen, mensen willen op die bank sparen, meer inkomsten op de kapitaalrekening, meer vraag naar de munt, wisselkoers omhoog. De laatste manier kan ook leiden tot minder binnenlandse uitgaven, mensen gaan meer sparen en minder uitgeven § Als er door een groter aanbod een daling van de wisselkoers tot bijna onder de interventiekoers komt moet er geïntervenieerd worden. De centrale bank moet de munt kopen, waardoor de wisselkoers zal stijgen. Dit heet steunaankoop van de munt. Andersom zijn dit steunverkopen. § Soms kan de koers niet meer ‘gered’ worden door interveniëren. Daarnaast zijn renteverhogingen een gevaar voor de binnenlandse bestedingen. Enige oplossing: de spilkoers verlagen = devaluatie ‘’ verhogen = revaluatie
o Afspraken zoals die van het EMS zijn dus voordelig voor de zekerheid. Het betekent wel dat er geen grote tekorten of overschotten mogen ontstaan op de betalingsbalans. - Landen worden dus ook beperkt in hun binnenlandse uitgaven. o Een depreciatie of devaluatie wordt als teken van economische zwakte gezien. Jou munt en producten zijn kennelijk niet zo geliefd in het buitenland. o Een appreciatie of revaluatie betekent dat buitenlandse handelaars en beleggers het wel zien zitten met jou munt. - Het is ook mogelijk de wisselkoers van een munt volledig vast te koppelen aan die van een andere munt/munten. - risico’s: zekerheid en minder risico’s voor importeurs en exporteurs. Nog meer dan bij een EMS moet gelet worden op de betalingsbalans, de wisselkoers staat immers vast. Kleine tekorten zijn te redden met de deviezen van een land, grote niet. Dan moet de vaste koers losgelaten worden. En zal de koers erg dalen. - Een stap verder zijn onherroepelijk vaste wisselkoersen, dat is zo bij eenzelfde munt - Prijzen worden overzichtelijker, niet meer opwisselen. Er is nog meer zekerheid voor im- en exporteurs. De EMS heeft ook een centrale bank: Europese Centrale Bank. - In een monetaire unie waar er sprake is van een munt kan er niet meer gedevalueerd worden en leidt aanhoudend hogere inflatie tot een dalende export - werkloosheid. - Omdat landen in de EMU niet veel van elkaar mogen verschillen zijn er strenge eisen. Zo bijvoorbeeld ook de lage inflatie, daarnaast een laag financieringstekort (max3%vh nationaal inkomen) - Is de euro een harde of zachte munt? - hard= inflatie is laag (binnenlandse koopkracht van het geld niet of nauwelijks daalt), wisselkoers stabiel of stijgend - Zacht= hoge inflatie (kan leiden tot geldontwaarding, met evenveel kun je minder kopen), dalende wisselkoers. - Voordelen harde munt: . goede koopkracht door lage inflatie, . zekerheid voor spaarders en ondernemers, . lage rente (goed voor investeerders en consumenten die besteden met geleend geld) · Sinds de euro kunnen landen van de EMU nog wel overschotten en tekorten op de betalingsbalans hebben maar heeft dit geen invloed meer op de wisselkoers van de euro. Tegenwoordig is de aandacht gevestigd op de betalingsbalans van de EMU als geheel. · Het hele euroland is inmiddels op een aantal punten goed te vergelijken met de Verenigde Staten en Japan. · De betalingsbalans van de EMU als geheel heeft invloed op wisselkoers ten opzichte van munten die niet meedoen aan de EMU · De wisselkoers voor de EMU is veel minder belangrijk dan dat de wisselkoers van de gulden was voor Nederland. De EMU is een vrij gesloten economie, Nederland deed heel veel aan in en export van goederen dus was de wisselkoers veel belangrijker Hoofdstuk 4 v Reden voor de EMU is de toename van de internationale handel binnen de EU. Producten kunnen nu gemaakt worden waar de productie het goedkoopst is. v Waardoor meer internationale handel? - Internationale handel wordt minder omslachtig omdat er geen koersrisico;s zijn - Er zijn geen omwisselingkosten meer, daardoor is handel goedkoper. - Gemakkelijk vergelijken van prijzen (meer concurrentie, de goedkoopste zullen overleven, of de besten) hiervan zullen de consumenten profiteren
v Ju kunt bedrijven indelen naar
v ondernemingsvorm
v activiteit primaire sector
secundaire sector particuliere marktsector
tertiaire sector *uartaire sector overheidssector/non-profitsector
v alle bedrijven die samen elk een fase van het productieproces verzorgen vormen samen de bedrijfskolom
v Tussen alle geledingen van een bedrijfskolom zit een markt. Na elk gedeelte is er een deel waarde toegevoegd - de toegevoegde waarde
v Een bedrijfskolom kan korter en langer worden, een bedrijf kan er voor kiezen om iets meer te doen aan het product, zo verdwijnt er een schakel en wordt de kolom korter. v Een bedrijf dat meer geledingen van een bedrijfskolom heeft, heeft ook meer invloed op de kwaliteit van zijn product. v Het gebeurt wel dat een bedrijf een hele bedrijfskolom in handen heeft,bijvoorbeeld bij olie
v Een bedrijfskolom kan langer worden doordat bedrijven zich gaan specialiseren op een bepaalde actie en dingen die ze voorheen wel deden laten vallen, zo moet er een nieuwe schakel bij de bedrijfskolom en wordt hij langer. v Parallellisatie, de kolom wordt breder, er wordt meer verkocht in een winkel dit leidt tot meer winst maar ook branchevervaging. Een rede hiervoor is ook naamsbekendheid. v Specialisatie, een bedrijf legt zich toe op 1 of een aantal producten, Gevolgen voor bedrijven van de toegenomen internationale handel

Positief: v De afzetmarkt wordt groter. v Internationaal opererende bedrijven hebben minder kosten (omwisselen, risico’s) Negatief: v Allen grotere en sterke bedrijven blijven bestaan - dit leidt tot veel fusies om sterker te kunnen staan in europa. - Te veel grote bedrijven leiden tot een monopoly effect, de keten kan dan zelf de prijzen vaststellen omdat er geen concurrentie is, zo worden de prijzen heel hoog, er kan sprake komen van eer kartel. Dat is bij prijsafspraken of productieafspraken Ø Door bedrijven te subsidiëren hebben bedrijven een betere concurrentiepositie in het buitenland, nadeel is dat dit een ‘gezonde concurrentie’ doorbreekt. Hierdoor kunnen er bij te veel subsidie boetes gegeven worden. Ø De economische integratie in Europa is in de landbouw al ver gevorderd: 1. 1 landbouwmarkt
2. vergroten van de landbouwproductie
3. stabiliseren van landbouwprijzen
4. een redelijk inkomen voor de boeren
5. veilig stellen van de voedselvoorziening
6. redelijke prijzen voor de consument
7. alle handelsbelemmeringen voor de landbouw zijn als eerste afgeschaft
8. Subsidies voor technische vernieuwingen, scholing, efficiëntere productie. - Voor nummer 4 en 6 zijn garantieprijzen opgesteld, de boeren krijgen een kunstmatig hoge prijs voor hun producten, hierdoor ontstaan aanbodoverschotten, consumenten kopen voor een standaard prijs, de overschotten worden opgekocht door het EU garantiefonds. De prijs die de boeren krijgen is de interventieprijs. - Voor de consument is dit systeem relatief duur. Het zou veel goedkoper zijn zonder de interventieprijzen. Daarbij worden opkoopkosten betaald met belastinggelden. - Dit systeem kan alleen als er een hoge invoerrecht is op buitenlandse landbouwproducten anders zouden de Nederlandse landbouwproducten zo weggeconcurreerd worden. garantieprijs interventieprijs importheffing exportsubsidie
Wereldmarktprijs wereldmarktprijs

Er is al lang erg veel kritiek op het landbouwbeleid. Het beleid met de interventieprijs is duur en we zijn niet alleen zelfvoorzienend, maar hebben grote overschotten. Hervormingen in de landbouw zijn: - een maximum voor de productie van melk - subsidies voor braakliggende grond - interventieprijzen zijn verlaagd - gesprekken over inkomenssteun in plaats van prijssteun Hoofdstuk 5 Chartaal geld – munten en bankbiljetten
Giraal geld – het tegoed op je bank- of girorekening, ook wel rekening-courant - mee betalen via che*ue, overschrijfkaart, pinpas, creditcard
Giraal geld is een tegoed bij een geldscheppende bank in handen van het publiek waarmee je kunt betalen met behulp van genoemde middelen. Met geld moet je kunnen betalen. - Vroeger waren mensen zelfvoorzienend en hadden ze dus geen geld nodig. - Door specialisatie ontstond ruilhandel, die was niet altijd eerlijk waardoor er indirecte ruil ontstond - goud en zilver werden als ruilmiddel gebruikt omdat ze: - algemeen aanvaard werden - gemakkelijk te vervoeren zijn, ook grote waarden - het goed deelbaar is - het niet bederfelijk is en redelijk waardevast - vroeger was de nominale waarde (de waarde die op de munt staat) gelijk aan de intrinsieke waarde (de waarde van het materiaal) - geld is: - betaalmiddel of ruilmiddel- je kunt er dingen mee aanschaffen - rekeneenheid-waarde berekenen - spaarmiddel-het is te bewaren
Een deel van het chartale geld wordt niet gebruikt als ruilmiddel maar als dekkingsmiddel voor banken. Dat is nodig voor mensen die hun girale geld op willen nemen. Het geld dat gebruikt kan worden als ruilmiddel en dat in handen is van het publiek zijn: Primaire Li*uiditeiten of de Maatschappelijke geldhoeveelheid (ook wel: M) M=al het chartale en girale geld in handen van het publiek (gezinnen en bedrijven) ( De inhoud van de chipknip hoort bij de girale geldvoorraad ) Spaargeld hoort niet tot M omdat je er niet direct mee kunt betalen. Sommige spaartegoeden kunnen snel omgezet worden naar geld. Vorderingen van het publiek op Nederlandse geldscheppende banken die snel en zonder veel kosten in primaire li*uiditeiten kunnen worden omgezet noemen we secundaire li*uiditeiten: - Kortlopende spaartegoeden, spaartegoeden die je elk moment kan opnemen, minder dan 2jaar vaststaand. - Kortlopende termijndeposito’s, een spaartegoed dat je voor een periode vastzet, als dit korter is dan 2 jaar is het ook een secundaire li*uiditeit - Kortlopende vreemdevalutategoeden, bedrijven die vreemd geld bezitten kunnen dit snel omwisselen naar Nederlands geld. Contant buitenlands geld valt hier niet onder. Een toename van de primaire li*uiditeitenmassa kan tot inflatie leiden, daarom zorgt de Europese Centrale Bank ervoor dat het niet te sterk groeit. De ECB kijkt ook naar de secundaire li*uiditeitenmassa, deze kan de M namelijk zeer snel beïnvloeden. Richtlijn is dat de li*uiditeitenmassa niet te snel mag groeien ten opzichte van het nationaal inkomen - de li*uiditeits*uote mag niet te snel stijgen: Primaire li*uiditeitenmassa + secundaire li*uiditeitenmassa
Li*uiditeits*uote= nationaal inkomen x 100% De bank
Een balans: geldschepping – dat de M toeneemt, anders geldvernietiging
een bankbalans: rekening-courantsaldi = giraal geld in handen van het publiek, schuld van de banken aan het publiek
kas = alle munten en bankbiljetten die een bank heeft
tegoed bij DNB = bedrag wat de bank bij DNB op de rekening heeft staan
Debiteuren = mensen aan wie de bank geld heeft geleend
Aandelen, gebouwen, vreemde valuta en goud = dit zijn bezittingen van de bank. Transformatie is het omzetten van geld (M) in niet-geld, of van niet-geld in geld waarbij de maatschappelijke geldhoeveelheid verandert. Substitutie is het omzetten van giraal in chartaal geld of het omzetten van chartaal geld in giraal geld. M veranderd niet, alleen de samenstelling van M. Wederzijdse schuldaanvaarding banken staan toe dat mensen op hun bankrekening rood staan
Als de rekening-courantsaldi samen groter zijn dan het kasgeld: de li*uiditeit van de bank is onvoldoende. Kas + tegoed bij DNB Li*uiditeitspercentage of dekkingspercentage= rekening-courantverplichtingen x100% Als iemand een lening wil, kom dat als rekening-courant op de rekening, daarop kan iemand rood staan zeg maar, daarnaast is diegene ook debiteur en staat het ook nog onder debiteuren aan de linker kant.
Let op! 1. Hoeveel chartaal krediet kan de bank verstrekken? Rekening courant 300
Kas 50
DNB 80
Er moet 30% aanwezig zijn, 30% van 300 is 90
80+50=130 130-90=40
er kan nog 40 worden uitgeleend
2. Hoeveel giraal krediet kan de bank verstrekken? Rekening courant 300
Kas 50
DNB 80
Dekkingspercentage is 30% 130 = 30% 100% = 433
433-300=133
de rekening-courantsaldi kunnen 133 stijgen
Banken hebben 3 functies: - ze zorgen voor chartaal en giraal geldverkeer - ze beheren vermogen - ze verlenen krediet
Je hebt geldscheppende of primaire banken. Door kredietverlening neemt M toe. Bij deze banken kun je terecht voor betalen, sparen en lenen. Daarnaast ook nog reizen, aandelen en verzekeren maar dat is Branchevervaging of Parallellisatie. Je hebt ook banken die geen geld kunnen scheppen, secundaire baken. Zij kunnen de M niet beïnvloeden. Zij lenen het geld uit dat spaarders bij hun hebben belegd. Bijvoorbeeld Hypotheekbanken. Daarnaast zijn er banken met een idealistische instelling. Dit zijn secundaire banken die je geld niet uitlenen aan corrupte of dictatoriale regimes, wapenfabrikanten of milieuvervuilende bedrijven. Ook zijn de laatste jaren processen plaatsgevonden van meer concentratie. Zo kunnen banken meer zekerheid geven en beter concurreren met het buitenland. Vermogensmarkt. De markt voor kredieten (leningen) Geld dat niet meteen gebruikt kan worden wordt hier aangeboden. Daar tegenover staan mensen die geld willen lenen om iets aan te schaffen. Deze markt is verdeeld in een geldmarkt en een kapitaalmarkt. Geldmarkt- leningen met looptijd van minder dan 2 jaar
Kapitaalmarkt- leningen langer dan 2 jaar, en aandelen - Op de geldmarkt zijn primaire banken belangrijke aanbieders, daarnaast zijn ook gezinnen of valutaspeculanten aanbieders om koerswinsten te maken. Vragers op de geldmarkt zijn consumenten en bedrijven, ook lenen primaire baken soms geld omdat ze wat krap zitten. - de rente is de prijs van deze leningen - Op de kapitaalmarkt wordt gehandeld in langlopende leningen

Aanbieders zijn gezinnen en institutionele beleggers (instellingen die grote vermogens beheren zoals pensioenfondsen en levensverzekeraars) Je kunt 2 dingen doen: o je geld langdurig vastzetten bij een bank
o obligaties kopen
Gezinnen bieden geld aan door obligaties te kopen of hun geld vast te zetten bij een bank die het dan verder voor ze uitleent. Vragers zijn gezinnen, bedrijven en de overheid. De overheid leent door obligaties uit te geven. Bij gezinnen gaat het vaak om hypotheken. - De rente wordt bepaald door vraag en aanbod. - Aanbieders van kapitaal zullen een hogere rente verlangen naarmate de kans groter is dat het geld dat zij belteggen minder waard wordt.Dit is gebaseerd op inflatieverwachtingen, wisselkoers, mate van zekerheid of het belegde bedrag wordt terugbetaald aan het einde van de looptijd. - Door invoering van de EMU zijn geldmarkten en kapitaalmarkten van deelnemende landen nog meer samengegaan. (ook rentestanden van de EMU landen zijn naar elkaar toe gegroeid) -Er is nog maar 1 centrale bank die de geldmarktrente kan sturen, hierdoor is het wisselkoersrisico van beleggen in andere landen weggevallen binnen de EMU althans. Dat wil niet zeggen dat de rentestand niet kan verschillen tussen bijvoorbeeld NL en Portugal. Als mensen in Portugal bang zijn hun geld niet terug te krijgen zullen ze toch in Nederland gaan beleggen. De effectenbeurs - Onderdeel van de kapitaalmarkt. In NL in Amsterdam. - Hier wordt gehandeld in reeds eerder geplaatste obligaties en aandelen. Van belegger naar belegger.de koers van de obligatie hangt af van de rentestand. (Hogere rentestand dan bij aankoop--> minder dan de aankoopprijs; lagere rentestand dan bij aankoop --> meer verdienen dan de aankoopprijs!) - Op de effectenbeurs ook veel aandelen - Van NV’s. Bij aankoop wordt je mede-eigenaar en heb je recht op een deel van de winst. - De gemiddelde stijging van de aandelenkoersen wordt aangegeven door de AEX-index. Dit is een index van de belangrijkste beursfondsen. - De laatste jaren is de handel in opties erg populair. Een optie is het recht om aandelen te kopen of te verkopen tegen een vastgestelde prijs. Alleen per 100 te koop. Een call-optie geeft het recht om een optie te kopen
Een put-optie geeft het recht om een optie te verkopen
Centrale banken
DNB is niet meer volledig zelfstandig. Ze is meer een filiaal van de Europese Centrale Bank geworden. DNB voert besluiten van de ECB uit. DNB heeft wel enige invloed. 1. Het stabiliseren van de waarde van de munt. De euro moet stabiel zijn. De inflatie moet laag blijven, daar moet de ECB voor zorgen door de geldhoeveelheid binnen de perken te houden. De ECB heeft geen aparte wisselkoersdoelstelling. Beleid dat de ECB richt via rente en geldhoeveelheidpolitiek op de waarde van de munt heet monetair beleid
2. bank van de banken
Banken hebben een rekening bij de ECB. Nederlandse banken vaak bij DNB, en banken als de DNB en uit andere landen hebben dan weer een rekening bij de ECB. DNB volgt wel alle richtlijnen van de ECB. 3. circulatiebank
De ECB mag bankbiljetten uitgeven. Dit gebeurt via filialen als DNB. De ECB zorgt ook voor goedlopend giraal beleid. 4. het beheren van de goud- en deviezenvoorraad
De nationale centrale banken beheren namens de ECB de nationale goud- en deviezenvoorraad. Ieder voor zijn eigen land. Neemt toe bij een overschot op de nationale betalingsbalans. 5. toezicht op de banken
De ECB en DNB houden op verschillende manier toezicht op banken: Monetair toezicht, structuurtoezicht en bedrijfseconomisch toezicht. Monetair: dat banken niet te veel geld scheppen waardoor de M toeneemt

Structuur: dat er voldoende concurrentie tussen banken mogelijk blijft. Bedrijfseconomisch: dat banken genoeg dekkingsmiddelen hebben tegenover de rekening-courantsaldi. Daarbij moet een bank tegenover alle schulden bij elkaar genoeg eigen bezittingen hebben. 6. kassier van de staat
De overheden van de EMU landen hebben bij hun centrale bank een rekening. Als een ambtenaar salaris krijgt bij de Postbank, maakt de DNB geld over naar de Postbank, die zet het dan weer op de rekening van de ambtenaar. Bij belasting gebeurt het omgekeerde. Het doel van het monetaire beleid is het stabiel houden van de koopkracht van de euro door de inflatie laag te houden. Buitenlandse prijzen hebben hier niet veel invloed op.door de geldhoeveelheid in de hand te houden beheert zij ook de bestedingen. Hoge bestedingen kunnen namelijk tot inflatie leiden. Dat is bestedingsinflatie. Op kosteninflatie heeft de ECB minder invloed. (Als bedrijven hun hogere productiekosten doorrekenen in de prijzen) deze inflatie is vaak het gevolg van grondstofprijsstijgingen en loonstijgingen. Een hele belangrijke regel van het ECB is: De geldhoeveelheid mag niet sterker toenemen dan het reële nationaal inkomen. è De groei van de geldhoeveelheid mag niet groter zijn dan de groei van de productie. Anders eventueel bestedingsinflatie. Hoofdstuk 6
Maatregelen om de werkloosheid te verlagen voor de EMU: 1. de rente verlagen, meer uitgaven, meer productie noodzakelijk
2. overheidsbestedingen verhogen, meer (openbare) productie
3. de wisselkoers aanpassen, producten goedkoper maken voor het buitenland, meer export levert meer vraag naar producten op, en dus productie
4. lonenmatiging, prijzen werden minder in het buitenland, meer export
Bij conjuncturele werkloosheid zijn mogelijkheden 1tm3 een oplossing, 4 niet. Bij structurele werkloosheid werd meestal voor 3 of 4 gekozen.. Met name nr3 is vaak gebruikt om de werkloosheid aan te pakken. Maatregelen om werkloosheid aan te pakken in de EMU: 1. een afzonderlijk land kan niet opeens zijn rente veranderen
2. er mag niet meer dan 3% begrotingstekort van de overheid zijn in een EMU land
3. de wisselkoers veranderen is niet meer mogelijk, alleen voor heel de EMU
4. Dit zal de enige manier worden. Meer export naar buiten de EMU
Het wordt een probleem als er asymmetrische schokken voorkomen. Dat wil zeggen in het ene land heel extreem en in een ander land niets. Manier 4 kan een uitkomst bieden, maar er zijn ook andere mogelijkheden. - werklozen emigreren naar een ander EMU land waar wel werk is - Het kan ook zijn dat de mensen niet willen emigreren, en de lonen dalen niet omdat de vakbonden dat tegenhouden--> in dit geval zal Brussel steun geven. Wanneer de gevolgen van de EMU voor de arbeidsmarkt worden besproken wordt wel eens de vergelijking met de VS gemaakt. Daar zijn deze oplossingen: - werklozen emigreren naar staten waar wel werk is - De lonen dalen in de staat waar werkloosheid is hierdoor kunnen prijzen omlaag en zullen de verkopen aan andere staten groeien. - Staten met een lagere economische groei krijgen automatisch meer geld uit Washington, hiermee kunnen zij de werkloosheid bestrijden. Beleidsconcurrentie--> de regering van lidstaten van de Europese Unie nemen maatregelen die mensen of bedrijven uit andere lidstaten aantrekt. Zo kan er ook meer werkgelegenheid ontstaan.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.