Hoofdstuk 1, Vakantie en Werken. Om je behoeften te bevredigen heb je middelen nodig: goederen (materiële zaken, eten, een huis) en diensten (onstoffelijke zaken, vakantie, een controle van je gebit). Een goed is schaars in de economie, wanneer er moeite voor moet worden gedaan, om eraan te komen. Een brood is een schaars goed, je moet naar de bakker en betalen voor dat brood. Schaarste dwingt mensen tot keuzes maken. Micro-economie = de econ. keuzes die gemaakt worden in een gezin of in een bedrijf. Meso-econ. = houdt zich bezig met het bestuderen van bedrijfstakken (de handel, de horeca). Macro-econ. = Econ. problemen op een (inter)nationaal vlak. Een goed dat niet schaars is, dat je zo kunt hebben (vb. zonlicht) noemen we een vrij goed. Een vrij goed kan na een tijd ook schaars worden, vb. drinkwater uit een rivier kan vervuild worden. Als je schoenen maakt van leer, machines en arbeid, dan zijn de laatste drie de productiefactoren en zij produceren schoenen. Schoenen zijn meer waard als leer, dus als je aan het produceren bent, dan ben je bezig met het toevoegen van waarde. Keuzes die gemaakt worden zijn van economische aard, of van sociale aard (als ik die schoenen koop, dan hoor ik niet bij de groep), de reclame maakt hier dankbaar gebruik van. Keuzes kunnen ook met elkaar in conflict komen, een bedrijf wil veel winst maken en daarom zo min mogelijk loon uitkeren, maar het personeel zal beter werken bij een goed loon. Er zijn ook tegenstrijdigheden tussen micro en macro econ. een visser (micro) wil zoveel mogelijk vis vangen, maar als je het uit een macro - econ. punt bekijkt, dan ben je fout bezig en is de zee binnen no time leeggevist.
Hoofstuk 2, Productie en Inkomen. In Nederland is het CBS belast met het verzamelen van allerlei gegevens. Als een ruil direct is, goederen ruilen tegen goederen, is de waarde van het product moeilijk vast te stellen. Ruilmiddelen zijn middelen in een indirecte ruil, die mensen graag willen hebben, nu geld, vroeger schelpen, zout. In de loop van de tijd werd er steeds meer arbeidsverdeling toegepast, de bakker bakte brood en de smid maakte gereedschap. Doordat men steeds meer delen van een product ging maken, stierf de zelfvoorziening uit. Een ondernemer heeft productiefactoren nodig om een bedrijf draaiende te houden: arbeid, en de kapitaalgoederen: machines, natuur en ondernemersactiviteit. Dit allen zijn factordiensten. De beloning voor arbeid is loon, voor kapitaal(zoals gebouwen e.d) rente, winst en huur. voor natuur (de grond) pacht en voor de ondernemersactiviteit is de winst. Om deze investeringen te doen heeft een ondernemer geld, vermogen nodig, hij kan eigen vermogen (je eigen gespaarde geld) of vreemd vermogen (geleend geld) hebben. Het risico op verlies in een onderneming is het ondernemersrisico. Grond hoort bij de natuur, maar is eigenlijk een vrij goed net als zonlicht en regenwater. Toch moet ervoor betaald worden, omdat dat stuk grond vele bewerkingen heeft ondergaan, BV. Voor de afvoer van teveel regenwater, en bovendien is grond privé bezit. Bij kleine bedrijven is het heel normaal dat een eigenaar ook het bedrijf leidt, maar bij grotere bedrijven net als sony, daar is de leiding in handen van een specialist in loondienst, en de eigena(a)r(en) zijn de aandeelhouders. Je krijgt de omzet van een bedrijf door de afzet te vermenigvuldigen met de gemiddelde prijs. De productiewaarde is de waarde die aan grond en hulpstoffen worden toegevoegd. Die productiewaarden gaan in zijn geheel op aan beloningen voor diegene die de factordiensten hebben geleverd. De inkomens die ontstaan bij een bedrijf zijn bijna altijd gelijk aan de productiewaarde. Het verzorgen van een financiële administratie is wettelijk verplicht. Een balans is een momentopname van de bezittingen van een bedrijf. Links staan de bezittingen of activa, de bestedingen van een bedrijf. En rechts staan de vermogen of passiva, de inkomsten van een bedrijf, hier kon je zien waar de activa van gefinancierd is. Links in de balans krijg je eerst de vaste activa (grond gebouwen en machines). Vaste activa kunnen langer dan een jaar worden gebruikt. Dan krijg je de vlottende activa, het geld in deze activa komt binnen een jaar weer vrij. (vb. de grond of de afnemers die nog moeten betalen, debiteuren). Onderaan staan de liquide activa, de middelen die je zo weer kunt uitgeven. (vb. het geld in de kas of op de rekening). Des te langer het vermogen in het bedrijf blijft, des te hoger het komt te staan bij de passiva in de balans. Bovenaan komt dus het eigen vermogen, dit is door de eigenaar in het bedrijf gestoken en blijft dus altijd beschikbaar. Daar na komt het lang vreemd vermogen (lange lening van de bank, kan jaren duren voordat het terugbetaald hoeft te worden Daarna komt het kort vreemd vermogen, schulden die binnen een jaar terug betaald moeten worden. Schulden die aan leveranciers betaald moeten worden heten crediteuren. In een resultaatrekening staat 2 keer saldo, 1 bij de kosten en 1 bij de opbrengsten, wordt er winst gemaakt, dan moet dat bij de kosten komen, wordt er verlies geleden, dan moet dat bij opbrengsten staan. Het nationale product is de waarde van de productie van een heel land. Dit is de stap van Micro naar Macro econ. Het is makkelijker om deze stap te maken met een tussenstap, naar de meso econ. De bedrijfskolom (= al de bedrijven die worden doorlopen om van oerproduct (pootgrond ) tot eindproduct bij de consument (bos bloemen) te komen. Alle productiewaarden uit een bedrijfskolom samen is de totale productie. Macro-econ. ziet het productieproces eruit als een kringloop van goederen en een tegenovergestelde kringloop van geld. En er zijn 2 sectoren gezinnen (consumeren) en Bedrijven (produceren). Als je van Meso naar Macro niveau wilt stuit je op problemen. Er zijn niet alleen bedrijven in de particulieren of de marktsector, maar er is ook nog een collectieve of overheidssector, de overheid geeft allerlei faciliteiten, zonder daar een echte beloning voor te krijgen. De overheid heeft dat geld gekregen in de vorm van belastingen, daarom wordt de overheidsproductie vastgesteld aan de hand van de salarissen van ambtenaren, de beloning die deze ambtenaren krijgen voor hun geleverde diensten, de factordiens arbeid. De marktsector + de overheid = het binnenlands product. Het nationaal inkomen krijg je door alle lonen in Nederland verdient op te tellen bij alle Nederlanders die in het buitenland verdienen en dan alle inkomens betaald aan het buitenland er van af te trekken. De productiewaarde kan gemeten worden aan de hand van de afgedragen belastingen en dus de opgegeven inkomsten. Iedereen is ook bij de wet verplicht om zijn inkomsten te melden, wanneer mensen dit niet doen en dus ook geen belastingen betalen, praat je over het officieuze circuit of het zwarte circuit. Anders heet het het officiële of witte circuit.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden