Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Lesbrief Welvaart

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1337 woorden
  • 30 januari 2004
  • 38 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
38 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Overheid Hoofdstuk 1 De rol van de overheid Vrije markteconomen/ Klassieke economen
Eerste gedachten over markten in tweede helft achttiende eeuw. In die periode waren ondernemers de maatschappijvernieuwers met het liberalisme, dat zegt dat als ieder individu zijn eigen belangen nastreeft wordt er hard gewerkt en dan is de totale welvaart het grootst. Klassieke economen: Adam Smith, David Ricardo, Thomas Malthus en John Start Mill. Uitgangspunt klassieke economen: werking van het marktmechanisme: vraag en aanbod van goederen en diensten zijn vanzelf aan elkaar gelijk door prijsveranderingen. Overschotten -> prijsverlaging--> minder winst -> minder productie--> prijs weer omhoog--> nieuwe marktevenwicht ontstaat
Marktevenwicht: vraag=aanbod

Volgens de klassieken zijn er dus geen langdurige tekorten of overschotten
Wet van Say (Jean Baptist Say)= elk aanbod schept zijn eigen vraag, als het maar voor de juiste prijs wordt verkocht. Economische crises ontstaan volgens deze theorie alleen bij een verstoring van het marktmechanisme, door overheid, vakbonden of samenwerkende ondernemingen. Volgens klassieken werkt het prijsmechanisme op alle markten: - goederenmarkten -> prijsveranderingen - arbeidsmarkt -> veranderingen in hoogte van het loon - vermogensmarkt -> renteschommelingen - valutamarkt -> veranderingen wisselkoers
Toch is de werking van het prijsmechanisme omstreden, zoals in de theorieën van Karl Marx en John Maynard Keynes. Marx
Volgens Marx en zijn navolgers was het kapitalisme geen harmonieus systeem, maar een vast vol tegenstrijdigheden. Volgens Marx verloopt de geschiedenis volgens tegenstellingen en in het kapitalistische tijdperk de tegenstelling tussen eigenaren met productiemiddelen en de loonarbeiders. De meerwaarde van de productie gaat naar de kapitaaleigenaren en komt niet ten goede aan de arbeiders. Omdat het kapitalisme geen planning kent moeten volgens Marx wel economische crises ontstaan. Pas als het kapitalisme opgeheven wordt kan er een samenleving ontstaan waarin geproduceerd wordt voor de werkelijke behoeften voor de mens. Keynes
Oorsprong van de theorie van Keynes ligt in de jaren ’30 van de twintigste eeuw. Keynes had weinig vertrouwen in de regulerende werking van markten. Hij ontwikkelde de conjunctuurtheorie, een verklaring voor over- en onderbesteding. De overheid moest anticyclische politiek voeren. Mede door de ideeën van Keynes nam de invloed van de overheid op de economie toe. Verzorgingstaat= politiek systeem, waarbij de overheid zorgt draagt voor het collectieve welzijn van haar onderdanen. De overheid geeft solidariteit gestalte door uitgebreide sociale wetgeving. Klassieke revival
70’er jaren -> verzorgingstaat onder druk en klassieke economen pleiten voor rigoureuze afslanking van de verzorgingsstaat. - privatisering -> innovaties en concurrentie voor betere producten tegen een lage prijs -> Nma om marktwerking te bevorderen, Stichting Toezicht Effectenbedrijven en OPTA (post en telecom). - Deregulering= wet- en regelgeving vereenvoudigen - Decentralisatie= taken van het rijk worden overgedragen aan lagere overheden
De privatisering pakt echter niet altijd voordelig uit zoals in GB. Hoofdstuk 2 Uitgaven en ontvangsten van de collectieve sector 1973--> economische recessie -> enorme werkeloosheid
jaren 80 en 90 economisch herstel na bezuinigingen
jaren 90 hoogconjunctuur en marktdenken
Rijksbegroting= raming van ontvangsten en kosten en uitgaven van het rijk het komende jaar, aangeboden op de 3e dinsdag van september. Controle wordt gedaan door de Algemene Rekenkamer en het parlement controleert ook
Inkomsten van het rijk: - indirecte belastingen of kostprijsverhogende belastingen

o BTW
o Accijnzen
o Invoerrechten
o Motorrijtuigenbelasting - directe belastingen
o inkomstenbelasting
o vennootschapsbelasting
o successierechten
o kansspelbelasting - niet belastingontvangsten
o retributies (profijtbeginsel) o staatsloterij
o aardgaswinsten
Collectieve lastendruk te splitsen in: - belastingdruk: belastingontvangsten als deel van het nationaal inkomen - sociale premiedruk -> sociale premieontvangsten als deel van het nationaal inkomen - niet- belastingdruk -> een aantal niet-belasting als deel van het nationaal inkomen als bijvoorbeeld aardgasopbrengsten
Belastingstelsel

Beginselen van de belastingheffing: - draagkrachtbeginsel (sterkste schouders moeten de zwaarte lasten dragen) - profijtbeginsel (mensen moeten betalen naarmate ze voordeel hebben van het gebruik van collectieve voorzieningen - doelmatigheidsbeginsel (alleen heffen als
Inkomstenbelasting: - box 1: inkomen uit arbeid en eigen huis - box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang (eigen bedrijf of 5% meer aandelen van een bedrijf) - box 3: inkomen uit vermogen (fictief rendement 4%) Box 1: Bruto-inkomen uit arbeid + bijtellingen - aftrekposten ----------------------------------- Belastbaar inkomen -----------> schijventarief Belasting Heffingskortingen - -------------------- te betalen belasting
Box 3: Inkomens op vermogen als inkomen uit spaartegoeden, effecten en het tweede huis. 4% fictief rendement waarop 30% belasting moet worden betaald dus 1.2% van vermogen. Belastingvrije som is 18146 per persoon. Gemiddelde belastingdruk (B/Y*100%) Marginale tarief (?B/?Y*100%) Men moet per jaar de bedragen veranderen met de inflatiecorrectie om dezelfde belastingdruk te behouden. Door belastingen: - ontwijken (legaal) o belastingconstructies
o overwerk beperken
o belastingvlucht - ontduiken (illegaal) o zwart werken
o verzwijgen omzet - afwentelen
o meer winstbelasting--> verkoopprijzen verhogen
Korte historische schets
Tot diep in de 19e eeuw moesten mensen zichzelf redden en waren afhankelijk van familie of liefdadigheid. 1874 -> Kinderwetje van Houten
Na WOII uitbreiding sociale zekerheid. Door de sociale wetgeving slijpt de overheid de scherpe kantjes van de markteconomie af. 1956--> AOW
jaren 60--> WW, WAO, ABW
In de loop jaren ’70 uitgebouwd. Een groter beroep op sociale uitkeringen betekent vaak dat de i/a verhouding. Hogere collectieve lasten kunnen ook leiden tot premie- en belastingontduiking. Het overheidsbeleid is erop gericht om het beroep op uitkeringen te verminderen en een prijsbeleid (Wet Koppeling op Afstand, WKA
Jaren ’80 nadruk op prijsbeleid. In 1996 is de ziektewet volledig geprivatiseerd en hoogte en duur van de uitkering zijn gekort. Sommige rechtse politici pleiten voor een ‘mini-stelsel’: de sociale uitkeringen worden dan verlaagd tot het sociale minimum over de hele linie en men kan zich particulier bijverzekeren. Een sociale uitkering zorgt ervoor dat het onaantrekkelijker wordt om een sociale uitkering te krijgen. Sociale fraude is als iemand onterecht een sociale uitkering ontvangt. Effecten van sociale zekerheid op de economie: - Inkomensverdeling

Bij verlies van primair inkomen kan men nu aanspraak maken op een overdrachtsinkomen. De personele inkomensverschillen nivelleren. - Conjunctuur
Sociale uitkeringen hebben een stabiliserend aspect in de nationale consumptie en zijn dus een afzwakking van de conjunctuurschommelingen. - Structuur
Premies zijn een onderdeel van de loonkosten -> doorberekend in verkoopprijs -> verslechtering concurrentiepositie -> zoeken naar diepte-investeringen -> structurele werkeloosheid neemt toe -> premies nemen toe (vicieuze cirkel) Hoofdstuk 3 Het saldo van de overheid Ook bij de overheid kan je een balans opstellen met activa en passiva, het eigen vermogen kan anders als bij een bedrijf negatief zijn. Begrotingssaldo= Staatsinkomsten-staatsuitgaven (inclusief rente en aflossingen op staatsschuld) Financieringssaldo= Begrotingssaldo- schuldaflossingen= staatsuitgaven exclusief aflossingen- staatsinkomsten= veranderingen staatsschuld
Verdrag van Maastricht: - financieringstekort <3% van BBP - staatsschuld <60% BBP - evenwicht inkomsten en uitgaven van het rijk
Bij de EMU gaat de gelijk financieringssaldo= verandering staatsschuld niet op, want men telt eenmalige opbrengsten niet mee. EMU financieringsquote: schuld in procenten BBP
De overheid kan lenen: - geldmarkt (< 2 jaar) --> Dutch Treasury Papers - kapitaalmarkt (>2 jaar) --> Obligatieleningen (Institutionele beleggers) Begrotingsnormen
1. Klassieke normen: evenwicht begroting, omdat bij tekort de vraag op de vermogensmarkt toeneemt en daarmee de rente. Gulden financieringsregel eind 19e eeuw lenen voor investeringen
2. Conjuncturele normen: anti-cyclisch begrotingsbeleid -> traagheid besluitvormingen zorgt ervoor dat het vaak mosterd na de maaltijd, waardoor er een pro-cyclisch beleid ontstaat. 3. Trendmatige begrotingsnorm
Groei en Stabiliteitspact: 3% van het BBP op middellange termijn

EMU voorschriften van Verdrag van Maastricht
Ontvangsten en uitgaven strikt gescheiden
Aparte afspraken over meevallers en tegenvallers (staatsschuldaflossing), maar leidt niet tot verlichting of verzwaring van de lasten bij tekorten of overschotten op een bepaalde post op een ministerie, omdat uitgaven en inkomsten strikt gescheiden zijn. Meevallers zorgen voor verkleining financieringstekort en lastenverlichting (in hoogconjunctuur is de eerste anticyclisch en tweede procyclisch). Hoofdstuk 4 Economische politiek Vijf economische doelen van overheid: - evenwichtige arbeidsmarkt --> vraag en aanbod gelijk - evenwichtige betalingsbalans--> geen overschot, geen tekort -prijsstabiliteit--> geen inflatie of deflatie. -rechtvaardige inkomensverdeling -evenwichtige duurzame groei (6. streven naar een gezond leefmilieu, 7. terugdringen financieringstekort) Manier waarop het economisch leven in een land is de economische orde: NL is een gemengde economie
Economische functies overheid: - allocatiefunctie--> verdeling van de productiefactoren over de productiecapaciteit (bemoeigoederen, externe effecten) o marktwerking (heffingen, subsidies, geboden en verboden
o zelf produceren (merit goods) o privatisering
o deregulering - stabilisatiefunctie--> stabiel prijsniveau, evenwichtige betalingsbalans enz. o conjunctuurbeleid (anticyclisch beleid) o inkomens en prijspolitiek (structuurbeleid) - herverdelingsfunctie-->aanvaardbare inkomensverdeling (aanpassing primaire inkomens) o loonbeleid -> CAO’s
o Belasting en premiebeleid
o Subsidiebeleid
o Sociale zekerheidbeleid
Economische groei- en structuurpolitiek= onderdeel van de economische politiek heeft te maken met het handhaven en zo lang mogelijk laten toenemen van de kwaliteit en kwantiteit van de productiecapaciteit zonder dat dit leidt tot afname van de productiecapaciteit voor toekomstige generaties.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.