Samenvatting economie: Modellen
- EV = C + I (EV is de effectieve vraag)
- W = EV (W is het nationaal product)
- Y ≡ W (beide bestaan uit: loon, rente, pacht en winst)
- Y = C + I (Y is het nationaal inkomen)
- Iea = Io (Io zijn de investeringen)
- C = cY + Co (Co is de autonome consumptie, voor c berekenen zie 1)
- S = Y – C (S is het bedrag dat gespaard wordt)
- Y = C + S
- S = sY – Co (Co is de autonome consumptie, voor s berekenen zie 2)
- S = I
- Apt = productie/(aantal arbeiders) (apt is de gemiddelde arbeidsproductiviteit)
- Y*= K x k (K is kapitaalgoederenvoorraad, k is de kapitaalproductiviteit)
- Av* = (Y*)/apt (Av* is de maximale werkgelegenheid)
- Av = ( Ȳ)/apt (Av is de vraag naar arbeid, Ȳ is het evenwichtsinkomen)
- Uc = Av* - Av (Uc is de conjuncturele werkloosheid = gebrek aan EV)
- Us = Aa – Av* (Us is de structurele werkloosheid = gebrek aan K, Aa is het arbeidsaanbod)
- U = Uc + Us (U is de totale werkloosheid)
- Ycap = Aa x apt (Ycap = productiecapaciteit, Aa is het arbeidsaanbod)
- O = Oo (Oo zijn de autonomie overheidsbestedingen)
- B = bY (2 b is de marginale belastingquote, B zijn de belastingen)
- Yb = Y – B (Yb is het besteedbaar inkomen)
- C = cYb + Co
- EV = C + I + O
- B = bY + Bo (Bo zijn de autonome belastingen)
- O = oY + Oo (vergelijking als de O geïnduceerd 3 is)
- E = Eo (Eo is de autonome export)
- M = mY + Mo (2 m is de importquote, Mo is de autonome import)
- EV = C + I + O + E – M
- (S – I) + (B – O) = 0
Particulier spaarsaldo + begrotingssaldo = nationaal spaarsaldo
E > M = overschot, E < M = tekort, E= M = evenwicht
- (S – I) + (B – O) = (E – M)
- Loonquote = ( lonen)/(nationaal inkomen) x 100 %
- 1 = Richttingscoëfficiënt = marginale consumptiequote = c=(∆ C)/(∆ Y)
- Gemiddelde consumptiequote = C/Y
- Ceteris-paribusvoorwaarde = alle overige omstandigheden blijven gelijk
- 2 = S=(∆ S)/(∆ Y) & B=(∆ B)/(∆ Y) & M=(∆ M)/(∆ Y)
- Exogene variabelen = van buiten het model (bijv.: Io, Co, c)
- Endogene variabelen = worden door het model verklaard (bijv.: Y, C, EV)
- Evenwichtsvoorwaarde = een 45° lijn vanuit het 0-punt in de grafiek
- 2 soorten inkomens samen voegen:
Onder overig inkomen verstaan we interest, pacht en winst. Dit komt terecht bij de hogere inkomens, zij sparen meer en consumeren minder. Dit is ook terug te zien de in vergelijkingen.
- Cl = o,8Yl + 20 (Cl = looninkomen)
Cov = o,6Yov + 20 (Cov = overig inkomen)
C = o,8Yl + o,6 Yov + 40
C = (0,8 x 0,8Y) + (0,6 x 0,2Y) + 40 (er wordt ervan uit gegaan dat
C = o,76Y + 40 80% van Y word uitbetaald aan looninkomen)
- Bestedingsevenwicht = wanneer de EV en de productiecapaciteit aan elkaar gelijk zijn.
- Als de factor arbeid maximaal wordt benut spreken van een gespannen arbeidsmarkt.
- Wet van Say = ‘Elk aanbod schept zijn eigen vraag’.
- Klassieke economen laten de productie afhangen van de aanwezige productiefactoren, het word bekeken vanuit de aanbodzijde, evenwicht is belangrijk en de overheid moet zich op de achtergrond houden.
Productiefactoren->productiecapaciteit->productie->inkomen->vraag
- Keynesiaanse theorie = Er is niet altijd evenwicht, alles word bekeken vanuit de vraagzijde en er wordt gekeken op de korte termijn
- Onderbesteding leidt tot werkloosheid, overbesteding leidt tot hogere prijzen.
- Anti-cyclisch begrotingsbeleid = in goede tijden de economie afremmen en in slechte tijden de economie stimuleren
- Pro-cyclisch begrotingsbeleid = in goede tijden de economie stimuleren en tijdens slechtere tijden niet.
- Toegevoegde waarde = loon, rente, pacht, winst
- Ex-ante = vooraf
- Post-ante = achteraf
- Hoe bereken je een multiplier (1)?:
C = cY + Co Iea = Io EV = C + Iea Y ≡ W
W = EV
Y = cY + Co + Io
Y – cY = Co – Io
Y(1 – c) = Co + Io
Y = (Co+Io)/(1-c)
Ȳ = 1/(1-c) x (Co + Io)
Mp = 1/(1-c)
- Hoe bereken je de multiplier (2)?:
Y = C + I + O
Y = c(Y – B) + Co + Io + Oo
Y = c(Y – bY) + Co + Io + Oo
Y = cY – cbY + Co + Io + Oo
Y – cY = cbY = + Co + Io + Oo
Y(1 – c + cb) = + Co + Io + Oo
Ȳ = 1/(1-c+cb) (Co + Io + Oo)
- Het inverdieneffect:
De overheid investeert 20 miljard extra. De belastingen zijn 20 %
Door de investeringen stijgt Y en dus ook de B. De overheid krijgt 4 miljard van haar investeringen via de belasting terug. Dat is het inverdieneffect.
- 3 geïnduceerd = afhankelijk van het model.
- Multipier met belastingen (3):
Ȳ = 1/(1-c+cb) (-cBo + Co + Io + Oo)
- Multiplier met buitenland (4):
Ȳ = 1/(1-c+cb+m) (-cBo + Co + Io + Oo + Eo - Mo)
REACTIES
1 seconde geleden