Lesbrief Modellen

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1252 woorden
  • 9 september 2008
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
13 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
H. 1, Crisis.

Conjunctuurtheorie = theorie over crisis met de oorzaak bij een tekort aan vraag -> productie moet inkrimpen mensen worden werkeloos, conjuncturele werkeloosheid. Keynes. Structuurtheorie = theorie over crisis met de oorzaak bij het aanbod, kwaliteit en kosten van de productiefactoren zijn te laag of te hoog.
Bij conjunctuur gaat het om veranderingen op de korte termijn, bij structurele over veranderingen op de lange termijn.
Aan de vraagzijde zijn 4 groepen, gezinnen, bedrijven, overheid en het buitenland.

De effectieve vraag = de feitelijke bestedingen uitgeoefend bij binnenlandse ondernemingen door de vraagzijde.
EV = Particuliere consumptie + overheidsbestedingen =
EV = Particuliere investeringen + export - import.
EV = Particuliere consumptie + overheidsconsumptie + particuliere investeringen + overheidsinvesteringen + export - import
EV = nationale consumptie + nationale investeringen + export - import.
Bezettingsgraad = productie/productiecapp. * 100%.
Bestedingsevenwicht = productie gelijk aan de normale bezetting, bij onderbesteding is de productie kleiner dan de normale bezetting en andersom bij overbesteding.
Wanneer er sprake is van overbesteding gaan de prijzen omhoog, dit heet bestedingsinflatie. Een recessie is een daling van de prijzen, een daling van de overbesteding.
Een depressie is een daling van de prijzen (onderbesteding)

H. 2, Hoofdstromingen van crisistheorieën.


De klassieke theorie = er zou zelf balans ontstaan tussen vraag en aanbod, dit d.m.v. het
Marktmechanisme = Doordat er overschotten ontstaan daalt de prijs, vraag stijgt, overschot raakt op, prijs stijgt etc. Zelfde geld voor werkaanbod en werkvraag.
Crisis ontstaat volgens deze theorie alleen door verstoring van het marktmechanisme.

De theorie van Keynes : Er moet in een negatieve en positieve economische spiraal ingegrepen worden door de overheid, door bestedingen te verhogen en te verlagen bv. Belasting verlagen etc. Laagconjunctuur willen mensen niet veel besteden en stellen dit uit, de overheid moet hier ingrijpen met een stimulerend of expansief beleid. Ze gaan zelf meer besteden of ze verlagen belastingen en dergelijke zodat particulieren meer gaan besteden.
Bij hoogconjunctuur gaan mensen veel besteden. Hierdoor wordt de vraag op den duur hoger dan de prod. capp. De overheid moet op zo’n moment ingrijpen met een afremmend of contractief beleid. Anticyclisch Beleid. Kan fout gaan als mensen het extra geld door belastingsverlaging gaan besteden aan import.

Hoofdstuk 3 De gesloten economie zonder overheid


Effectieve Vraag = Nationaal Inkomen : EV = Y | Word bereikt doordat ondernemers productie aanpassen aan vraag.
Exogenen: van buitenaf, niet afhankelijk van nationaal inkomen
Endogenen: Afhankelijk van nationaal inkomen
Autonoom: Nergens afhankelijk van.
Multiplier = gevolg / oorzaak
Multiplierwerking = nawerking van een verandering van een autonome grootheid.
De kracht van de multiplierwerking wordt bepaald door de hoogte van de marginale consumptiequote: een deel van het extra verdiende inkomen dat wordt besteed. Het andere deel wordt gespaard en lekt weg: het spaarlek.
Hoe groter het deel van het nationaal inkomen dat wordt geconsumeerd, des te hoger is de waarde van de multiplier en des te krachtiger is de kettingreactie die volgt op een verandering van de autonome bestedingen. En kleiner Spaarlek.
Productie capaciteit wordt bepaald door de meest schaarse productiefactor = knelpuntfactor

Reëel arbeidsproductiviteit = uitgedrukt in goederen
Nominale arbeidsproductiviteit = uitgedrukt in geld.
Conjuncturele werkloosheid = (Y* - Y) / arbeidsproductiviteit

Breedte investering - verhouding arbeid/ kapitaal blijft gelijk.
Diepte investering - meer kapitaal, minder arbeid - arbeidsproductiviteit neemt toe

Hoofdstuk 4 De gesloten economie met overheid


Belastingen zijn endogeen (hangen van nationaal inkomen af) en deels exogeen (hoogte en uitzonderingen zijn al vastgesteld)
autonome belastingheffing; het zijn belastingen die worden geheven ongeacht de hoogte van het nationaal inkomen.
Overheidsuitgaven bestaan uit overheidsbestedingen en overdrachtsuitgaven (subsidies en uitkeringen)
Een begrotingstekort verhoogt de EV, dus werkt vraagvergrotend.
Conjuncturele werkloosheid kan in dit model alleen worden opgelost door de autonome consumptie en/ of de autonomie investeringen te verhogen.
In slechte tijden: Oo verhogen, Bo verlagen - overheidstekort wordt groter

In goede tijden: bezuinigen - overheidstekort daalt.
Inverdieneffect: deels terug verdienen van verlaging bv BTW doordat er meer verkocht word.
Gemiddelde belasting druk is: B / Y
Proportioneel belastingstelsel: Iedereen evenhoge belasting
Progressief belastingstelsel: Hoe meer inkomen, hoe meer belasting betalen:
Degressief belastingstelsel: Hoe meer inkomen, hoe minder belasting betalen: .

Hoofdstuk 5 De open economie met overheid


Open economie - Veel export en import
Meer export - stijging EV. Is autonoom.
Import is het deel van de vraag in het binnenland dat leidt tot aankopen in het buitenland.
EV = C+I+O+E-M
Importlek: deel van het verdiende inkomen wordt besteed aan producten uit het buitenland, lijdt tot stijging EV in buitenland en niet in binnenland.
Betalingsbalans : een overzicht van alle betalingen aan en ontvangsten van het buitenland. Inkomenstransacties staand op de lopende rekening van de betalingsbalans - bestaan uit export en import van goederen, diensten en productiefactoren.
Betalingsbalans moet altijd in evenwicht zijn:

- NL overschot op lopende rekening - buitenland tekort, kapitaal exporteren-vraagvergrotend.
- NL tekort op lopende rekening - buitenland overschot, kapitaal importeren-vraagverkleinend.

Hoofdstuk 6 De economische kringloop

Reële sfeer - goederen, diensten, productiefactoren
Geldsfeer - de in geld uitgedrukte waarde van de goederen, diensten en productiefactoren.
Ex ante - geplande grootheden.
Ex post - achteraf, dus uiteindelijke grootheden.
Gesloten economie zonder overheid: Schema blz 113:
Schema blz 114:
Nettoinvesteringen: uitbreidingsinvesteringen en voorraadsinvesteringen(vlottende investering
Bruttoinvesteringen: Nettoinvesteringen + Vervangingsinvesteringen.

Gesloten economie met overheid:
De overheid verkrijgt haar inkomsten voornamelijk via belastingheffing:
1: directe belastingen: worden gedragen door degenen die ze betalen.
2: indirecte belastingen: worden niet gedragen door degenen die ze betalen aan de overheid.

Overheidsuitgaven bestaan uit:

1: overdrachtsuitgaven: dat zijn uitgaven aan de gezinnen en de bedrijven zonder een zichtbare tegenprestatie van deze sectoren aan de overheid.
2: overheidsbestedingen:
overheidsinvesteringen: uitgaven voor de aanschaf van vaste kapitaalgoederen door de overheid bij de bedrijven.
overheidsconsumptie:
- materiele overheidsconsumptie: uitgaven aan vlottende kapitaal goederen (pennen etc)
- personele overheidsconsumptie: salarissen van de ambtenaren = toegevoegde waarde van de overheid.
staatsobligaties: bewijs dat je geld hebt uitgeleend aan de staat.

Open economie met overheid
Het nationaal inkomen bestaat nu uit het binnenlands inkomen + saldo van de primaire inkomens uit het buitenland. (Export - Import)
Meer export dan import, is overschot op betalings balans, en tekort op buitenlandse betalingsbalans.
Netto binnenlands inkomen = inkomen bedrijven + inkomen overheid
Netto Nationaal inkomen = netto binnenlandsinkomen + saldo primair inkomen buitenland
Indirecte belastingen werken kostprijsverhogend, subsidies werken kostprijsverlagend.

Netto nationaal inkomen tegen marktprijzen = netto nationaal inkomen tegen factorkosten
+ indirecte belastingen - subsidies
Het verschil tussen bruto en netto wordt gevormd door de afschrijvingen:
Bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen = netto nationaal inkomen tegen marktprijzen
+ afschrijvingen.

Hoofdstuk 7 De categoriale inkomensverdeling


Nationaal inkomen = loon + winst + pacht + huur + rente. Je kunt berekenen hoeveel procent iedere inkomenscategorie uitmaakt van het nationaal inkomen:
Loonquote = lonen x 100%
nationaal inkomen
Inkomen uit bezit - kapitaalinkomen.
Inkomen uit arbeid - arbeidsinkomen.

Van Zelfstandigen ondernemers wordt hun inkomen tot de winst gerekend.
Per zelfstandige trekken we het gemiddelde loon af van de winst. Het totale bedrag waarmee de winst wordt verminderd - Toegerekend Loon Zelfstandigen (TLZ) Dat is het deel van de winst dat de eigenaar gebruikt voor privé uitgaven, de overige winst is voor investeringen.
Arbeidsinkomen = lonen + TLZ

Kapitaalinkomen = (winst - TLZ) + rente + huur + pacht
Nationaal inkomen = arbeidsinkomen + kapitaalinkomen
Het deel van het nationaal inkomen dat door arbeid verdiend wordt noem je de arbeidsinkomensquote (AIQ )
In politiek: als de AIQ te hard stijgt, blijft er van de winsten niets over, dus kan er niet geïnvesteerd worden, dat is een negatief verband.
AIQ = lonen + TLZ x 100%
Netto TW bedrijven (NNI)
De AIQ zal stijgen doordat:
- de teller stijg en/of de noemer daalt
- als de teller harder stijgt dan de noemer
- als de teller minder hard daalt dan de noemer.

loonruimte: Dit is de maximale loonsverhoging die een bedrijf kan geven zonder dat de winst daalt.

Nawoordje? :S: D:D:D:D:

Dit is een samenvatting die alleen de begrippen en andere wetenswaardigheden samenvat, ik stel voor dat je de sommen maakt zodat je die kunt oplossen, de text hoef je eigenlijk niet te lezen want alles staat er ongeveer wel in.

MvG,

Dirk

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.