Lesbrief Internationale handel

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 2360 woorden
  • 1 april 2008
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 8
6 keer beoordeeld

Samenvatting Economie Internationale handel

Hoofdstuk 1: Nederland handelsland

1.1: Uitvoer en invoer: Nederland is erg afhankelijk van internationale handel. Het verschil tussen de waarde van de uitvoer en de waarde van de invoer is uitvoersaldo/exportsaldo. Als de waarde van de invoer groter is dan de waarde van de invoer is er een exportoverschot en in het geval dat de waarde van de invoer groter is als de waarde van de uitvoer spreken we van een importoverschot. Hebben we het over de aantallen verhandelde goederen dan spreken we van exportvolume en importvolume.
De groei van de wereldeconomie wordt gemeten aan de hand van de groei van de nationale productie van alle landen van de wereld. Dit geeft aan met hoeveel procent de waarde van de internationale handel van alle landen in een jaar is veranderd.


1.2: Waarom handel? Er is internationale handel omdat landen bepaalde producten niet zelf hebben. Het kan ook zijn dat ze bepaalde producten zelf wel kunnen maken, maar toch vanuit het buitenland importeren omdat het vaak in andere landen goedkoper gemaakt kan worden als in eigen land. De internationale concurrentiepositie is voor deze landen beter. Deze wordt bepaald door in de eerste plaats de productiekosten, zoals loonkosten en machine kosten, maar ook de kwaliteit is belangrijk.
Omdat verschillende landen zich toeleggen op verschillende producten spreken we van internationale arbeidsverdeling. Belangrijke oorzaken dat landen verschillen in concurrentiepositie ten opzichte van elkaar zijn:
- Natuurlijke omstandigheden: Dingen als klimaat spelen een grote rol, maar ook de aanwezigheid van grondstoffen speelt een rol.
-Technische ontwikkeling:
-de loonkosten per product: Dit is een belangrijk onderdeel van productiekosten. Het gaat niet om de loonkosten per arbeider, maar om de loonkosten per product. De arbeidsproductiviteit geeft aan hoeveel een arbeider gemiddeld binnen een bepaalde tijdsperiode produceert. De loonkosten per product hangen af van de loonkosten per arbeider én de arbeidsproductiviteit. Deze kan worden vergroot door het inzetten van machines, door het verbeteren van de organisatie binnen een bedrijf en betere scholing. Het betekend niet dat als het loon hoger is dat er meer producten worden gemaakt, het hangt af van de hiervoor genoemde factoren. Veel productie vindt plaats in lageloonlanden. Daar wordt zelfs gebruik gemaakt van kinderarbeid.

-de kwaliteit van productie: Door innovatie, modernisering, goede scholing van de bevolking trachten landen een kwalitatief zo goed mogelijk product te maken. Voor afnemers is een acceptabele verhouding tussen prijs en kwaliteit van belang.
- De infrastructuur: In sommige landen is het beter als in andere. De aanvoer kan door betere infrastructuur beter verlopen, denk aan de aanvoer van voor de productie benodigde grondstoffen of het overleg over de productie soepeler verlopen en dat maakt de kosten van de productie lager.
De genoemde oorzaken van internationale handel verschillen verklaren veel, maar natuurlijk niet alles. Andere oorzaken zijn bijvoorbeeld het verleden, wie begon er het eerst? Mensen zijn ook vaak gehecht aan een merk en niet alleen naar de prijs kijken. De wereldhandel is de laatste paar jaren al enorm gegroeid. Het zijn de milieuorganisaties die wijzen op schadelijke gevolgen van de toename van internationale handel. Dikwijls word er door hen gepleit voor een hogere belasting op brandstof.

1.3: Nederland, een open economie: Hieronder verstaan we een land dat relatief veel handelt met het buitenland. We bekijken de export- en importcijfers (zowel wat betreft goederen en diensten) in verhouding tot het nationaal inkomen (=nationaal product) van een land. Dit doen we met behulp van exportquotes en importquotes. Een hoge exportquote weerspiegelt een open economie.
Exportquote = waarde export / nationaal inkomen X 100%
Importquote = waarde import / nationaal inkomen X 100%
Kleine landen hebben vaak een opere economie dan andere landen omdat:
- Er is vaak maar 1 soort klimaat en bodemgesteldheid.
- Schaalvoordelen ontbreken bij sommige productieprocessen. Schaalvoordelen betekend dat je per eenheid product goedkoper produceert naarmate je meer produceert. Het is wel mogelijk dat kleine landen gezamenlijk een grote organisatie opzetten zodat het produceren van erg dure producten goedkoper word.
Andere factoren die de mate van de openheid van een economie beïnvloeden, maar niet te maken hebben met de omvang van de economie zijn:

- Sommige landen kunnen slechte vervoersmogelijkheden hebben of een ruig landschap. Import en export zijn hierdoor beperkt mogelijk.
- Sommige landen hebben een regering die zoveel mogelijk onafhankelijk willen zijn van het buitenland.

1.4: De betalingsbalans: De betalingsbalans is een geordend overzicht van alle inkomsten en uitgaven van een land met betrekking tot het buitenland in een jaar. De geldstromen met het buitenland zijn verdeeld in inkomsten (export) en uitgaven (import). Verder worden ze verdeeld per soort.
Op de lopende rekening van de betalingsbalans worden de waarden in goederen en diensten van een land weergegeven.

Ontvangsten uit lopende rekening uitgaven aan saldo (ontvangsten – uitgaven)
buitenland | buitenland
export van goederen €… | import van goederen €… €….
en diensten | en diensten
Wanneer er meer export is als import, is het getal positief en dan is er een overschot op de lopende rekening.

Op de kapitaalrekening (kapitaal- en financiële rekening) worden investeringen, leningen en beleggingen geregistreerd.


Ontvangsten uit kapitaalrekening uitgaven aan saldo (ontvangsten – uitgaven)
buitenland | buitenland
kapitaalimport €… | kapitaalexport €… €….
We spreken hierbij over kapitaalimport wanneer geld voor buitenlandse beleggingen, leningen of investeringen hierheen komt. Wanneer we de lopende rekening en de kapitaalrekening bij elkaar voegen hebben we de totale rekening. Het saldo van de totale betalingsbalans noemen we het materieel saldo. Dan is er een materieel overschot of een materiaal tekort.
Betalingen aan het buitenland worden gedaan in buitenlandse valuta’s, buitenlandse munten. Deze internationale betaalmiddelen kan je kopen bij De Nederlandse Bank (DNB). Een materieel overschot betekend toename van de internationale betaalmiddelen. De voorraad internationale betaalmiddelen wordt ook wel de goud- en deviezenvoorraad genoemd. Deviezen zijn internationaal geaccepteerde valuta’s.

1.5: De overheid en de betalingsbalans: Met het Nederlandse overschot op de betalingsbalans kan o.a. de ontwikkelingshulp betaald worden. Een middel om de export te bevorderen is loonmatiging, zodat de loonkosten per product dalen en dan kunnen de prijzen laag worden gehouden.
Ook worden er handelsmissies georganiseerd, staatsbezoeken aan andere landen met het doel productieopdrachten uit die landen in de wacht te slepen.
De overheid steekt daarnaast geld in innovatie, het vernieuwen van producten en productieprocessen. Het exportpakket blijft dan aantrekkelijk. De overheid moet wel steeds de belangen afwegen tussen enerzijds uitbreiding van de infrastructuur in het belang van werkgelegenheid en concurrentiepositie en anderzijds het milieu.

1.6: Multinationale ondernemingen:
Er wordt meestal gehandeld tussen bedrijven van verschillende landen. Bedrijven met productievestigingen in verschillende landen noemen we multinationale ondernemingen of multinationals. De sterke groei van het aantal multinationals wordt gestimuleerd door het steeds vrijere handels- en betalingsverkeer. Een belangrijk motief voor de internationalisering is kostenbesparing. Ook om nieuwe afzetmarkten te veroveren gebeurt dit. Een ander voordeel van een buitenlandse vestiging is dat een bedrijf op die manier internationale handelsbelemmeringen kan omzeilen. Ten slotte kunnen ondernemingen toeleveringsbedrijven in het buitenland overnemen om zich te verzekeren van een stabiele toevoer van grondstoffen. Door de vestiging van multinationals worden producten steeds internationaler. Investeringen van multinationals kunnen van invloed zijn op de werkgelegenheid.

Hoofdstuk 2: Wisselkoersen

2.1: De hoogte van de wisselkoers:
De wisselkoers is de prijs van een munt in het buitenland, ook wel valuta genoemd, uitgedrukt in een andere munt. Wisselkoersen hebben invloed op het dagelijks leven. Wanneer je buiten Euroland komt krijg je te maken met wisselkoersen. Je moet je euro’s omwisselen en aan de bank betaal je hiervoor omwisselingskosten. Op 1 januari 1999 is de EMU (Economische en Monetaire Unie) van start gegaan, samen met de euro. Deze bestond tot 2002 alleen giraal. Een aankoopkoers (het geld dat banken betalen voor een andere munt) is goedkoper als de verkoopkoers (het geld wat mensen betalen wanneer zij munten omwisselen bij de bank), aangezien banken winst willen maken. De hoogte van de wisselkoers wordt bepaald door vraag en aanbod op de valutamarkt (het geheel van vraag naar en aanbod). Hier wordt de ene valuta omgewisseld in de andere valuta. Wanneer de vraag stijgt of het aanbod daalt, stijgt de wisselkoers, dit heet een appreciatie. Omgekeerd is het een depreciatie, de vraag daalt of het aanbod stijgt. Vragers naar de euro op de valutamarkt zijn buitenlandse importeurs en Nederlandse exporteurs. Mensen die van buiten Euroland (vaak handelaren) die iets in Euroland willen kopen zullen hun munt aanbieden en in ruil daarvoor euro’s vragen. Sommige Nederlandse exporteurs krijgen uitbetaald in buitenlandse valuta’s. Zij wisselen dan deze weer in voor euro’s.
De export en import van goederen en diensten hebben betrekking op de lopende rekening van de betalingsbalans. Ook import en export van kapitaal zijn van invloed op de hoogte van de wisselkoers. Ander internationaal kapitaalverkeer vindt plaats door internationale beleggers. Zij beleggen hun geld met twee doelen voor ogen: een hoge rente en koerswinst (als de wisselkoers van de valuta waarin zij beleggen stijgt maken zij winst). Het beleggen in een valuta met het oog op koerswinst is eigenlijk een vorm van gokken, daarom wordt het ook wel valutaspeculatie genoemd. Ontvangsten op de betalingsbalans leiden tot vraag naar euro’s op de valutamarkt en uitgaven op de betalingsbalans leiden tot aanbod van euro’s op de valutamarkt. De koersvorming van een valuta komt overeen met de prijsvorming van goederen. Wat de prijs is voor een goed dat is de koers voor een valuta.


2.2: Wisselkoersen, handel en werkgelegenheid:
Veranderingen van wisselkoersen hebben invloed op de omvang van de internationale handel, en daarmee op productie en werkgelegenheid. Als de wisselkoers van de euro daalt worden Europese producten goedkoper voor het buitenland. De export zal toenemen en de import gaat omlaag, aangezien voor Nederlanders de buitenlandse producten duurder worden. Dit is gunstig voor de werkgelegenheid. Een stijging van de wisselkoers is weer gunstig voor de consument, deze hoeft minder te betalen voor buitenlandse goederen.

2.3: Wisselkoersen en prijzen:
Wanneer de inflatie (stijging van het algemeen prijspeil) hoog is ten opzichte van andere landen is dit een verslechtering van de internationale concurrentiepositie. De vraag gaat omlaag. De wisselkoers hierdoor ook. Landen met hoge inflatie zijn vaak landen met een zwakke munt. Landen met sterke munten zijn vaak landen met lage inflatie.
Veranderingen van wisselkoersen beïnvloeden ook het prijspeil. Wanneer de euro apprecieert betekend dit dat geïmporteerde producten goedkoper worden, hoeft immers minder euro’s te betalen. Dit zal de inflatie laag houden.

2.4: Wisselkoersbeleid:
Schommelingen van wisselkoersen geven ook onzekerheid voor exporteurs en importeurs. Dat kan leiden tot onverwachte verliezen. Als de wisselkoers stijgt word de afzet naar het buitenland, de export, moeilijker. Wisselkoersonzekerheid kan voor exportbedrijven erg vervelend zijn, daarom dekken zij het risico van wisselkoersschommelingen af door een verzekering af te sluiten. Ook voor bedrijven die hun producten laten betalen in buitenlandse valuta’s is wisselkoersonzekerheid ongewenst. Internationale handelaren zijn dus gebaat bij stabiele wisselkoersen. Wanneer de wisselkoers te sterk daalt of stijgt kan de centrale bank ingrijpen. De Europese Centrale Bank kan de rente verhogen of verlagen om de koers van de euro te beïnvloeden.
Maar de rentestand beïnvloed helaas niet alleen de wisselkoers, maar ook de binnenlandse bestedingen. Een hoge rentestand maakt sparen aantrekkelijker en lenen onaantrekkelijker, waardoor de bestedingen dalen. Het hangt van de binnenlandse economische situatie af of lagere bestedingen gunstig zijn of niet. Er kan namelijk sprake zijn van een situatie van overbesteding. Dan is het gunstig. Maar als er onderbesteding is, kan het heel nadelig uitpakken. In dit soort gevallen is de keuze van het verhogen of verlagen van de rente moeilijk.

Euroland is een relatief gesloten economie. Het rente-instrument word vooral gebruikt door de ECB met het oog op binnenlandse bestedingen, werkgelegenheid en inflatie. Nederland zelf is een open economie, er wordt veel handel gedreven.

Hoofdstuk 3: Economische integratie

3.1: Vrijhandel en protectie:
De Europese economische integratie (het samengaan en samenwerken van landen op economisch terrein) is een stap verder gekomen door het invoeren van de euro (2002). Landen hebben onderling geen heffingen op invoerrechten en geen grensbelemmeringen. Het economisch beleid word ook steeds meer op elkaar afgestemd. Maar naar buiten toe werpt het handelsblok wel invoerbelemmeringen op om eigen economieën te beschermen. We spreken van vrijhandel wanneer de internationale handel niet wordt belemmerd. Producten worden daar gemaakt waar ze tegen de laagste prijs en beste kwaliteit gemaakt kunnen worden. In theorie zou de welvaart van de wereld het hoogst zijn op dat moment. Maar er zijn nadelen:
- Sommige landen zijn goedkoop omdat ze gebruik maken van kinderarbeid of slechte arbeidsomstandigheden.
- Ook zijn er verschillende milieuwetgevingen tussen landen. Sommige landen worden verplicht filters aan te brengen tegen de uitstoot van milieuvervuilende gassen en milieuheffingen te laten betalen door bedrijven.
Protectionisme is het beschermen van de eigen economie door invoerbelemmeringen en/of uitvoersubsidies. Met name als het slecht gaat met de binnenlandse werkgelegenheid is de neiging tot protectie groot. Bij protectie zijn de volgende tarifaire en non-tarifaire maatregelen mogelijk:

- Invoerrechten: Er wordt een tarief geheven op importproducten.
- Invoercontingentering ofwel quotering: er mag per jaar slechts een bepaalde hoeveelheid van een product worden ingevoerd.
- Kwaliteitseisen: Op grond van deze eisen kunnen buitenlandse producten op de binnenlandse markt geweigerd worden.
- Subsidiëring van de binnenlandse productie: Zo kunnen bedrijven goedkoper produceren en lagere prijzen vragen, waardoor ze beter kunnen concurreren.
- Subsidiëring van de export: De concurrentiepositie verbeterd.
Invoerrechten worden wel tarifaire handelsbelemmeringen genoemd. Tarifair komt van tarief, hetgeen betekent dat het een heffing of subsidie op de prijs van het product is. Ook subsidies op exportgoederen vallen onder tarifaire protectie.
Invoercontingentering, het stellen van kwaliteitseisen en uitgebreide douanecontroles zijn vormen van non-tarifaire handelsbelemmeringen.

De belangrijkste reden voor protectie is bescherming van de binnenlandse werkgelegenheid. Een tweede reden is het beschermen van beginnende industrieën, die in het begin met hoge kosten te maken hebben en daardoor kwetsbaar zijn voor buitenlandse concurrentie. Een derde reden is het bewaren van onafhankelijkheid. Een vierde reden is dat landen overgaan tot protectie als tegenmaatregel tegen het protectionisme van anderen, dit heet een handelsoorlog. Op geïmporteerde agrarische producten zitten forse invoerrechten.
Protectie is voor de consument niet plezierig: hij heeft minder keuze en ziet hogere prijzen.

3.2: De Europese Unie:
Een gemeenschappelijke markt betekent niet alleen vrij verkeer van goederen en diensten, maar ook vrij verkeer van kapitaal en arbeid. Bij een monetaire unie moet alles gelijk zijn. Waarom zouden we dat willen?
- Hoe minder handelsbelemmeringen, hoe groter de welvaart.
- Er kunnen schaalvoordelen ontstaan bij de productie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.