Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Lesbrief Europese Integratie

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 4990 woorden
  • 13 april 2004
  • 61 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
61 keer beoordeeld

H1 Internationale Samenwerking Er vindt internationale handel plaats omdat landen sommige producten niet zelf kunnen maken of deze alleen relatief duur kunnen produceren. In dat geval importeren ze die goederen uit andere landen. In de praktijk wordt vrije internationale handel belemmerd door protectionisme. Protectionisme, in zijn toepassing protectie genoemd, is het systeem van beschermen van eigen producenten tegen buitenlandse concurrentie. Protectionistische maatregelen : - invoerrechten (heffingen op importproducten) - subsidiëren van de binnenlandse productie (wanneer binnenlandse producenten subsidies krijgen kunnen ze lagere prijzen vragen voor hun producten). - exportsubsidies (soms worden in het binnenland geproduceerde producten met behulp van subsidies kunstmatig goedkoop op de buitenlandse markt gebracht, dit wordt dumping genoemd). - invoercontingentering – quota (een vastgestelde hoeveelheid van een bepaalde product mag worden ingevoerd). - kwaliteitseisen (aan een ingevoerde product worden kwaliteitseisen gesteld). - `rompslomp aan de grens’ (import ontmoedigen door ingewikkelde controles). Invoerheffingen en exportsubsidies zijn tarifaire maatregelen. De andere maatregelen zijn non-tarifair. Redenen voor protectionisme: - beschermen van binnenlandse werkgelegenheid - de wens om zelfvoorzienend te zijn wat betreft voedsel
Nadelen op lange termijn protectionisme - krimpt internationale handel - landen profiteren elkaars sterke punten niet - verlies werkgelegenheid als gevolg van protectionisme andere landen

Streven naar meer onderlinge vrijhandel met minder handelsbelemmeringen noemen we economische samenwerking of economische integratie. Er worden diverse vormen van economische integratie onderscheidden : - vrijhandelszone (wanneer landen hun onderlinge invoerrechten op goederen afschaffen) - douane – unie (landen die een vrijhandelszone vormen hebben een gemeenschappelijke buitentarief) - gemeenschappelijke markt (als andere handelsbelemmeringen buiten invoerrechten worden afgeschaft) - economische unie (het beleid van aangesloten landen worden bepaald) - economische en monetaire unie (een munt en supranationale instellingen) H2 Europese Integratie Een eerste stap richting integratie was de Europese Gemeenschap voor Kolen en staal in 1953. De EGKS voorzag in volledig vrij verkeer -dus zonder protectie- van kolen en staal binnen de 6 deelnemende landen: Frankrijk, West – Duitsland, Italië, Nederland, België en Luxemburg. Economische samenwerking, en dan met name op het gebied van kolen en staal, zou de kans op nog een oorlog verkleinen. In Rome in 1957, waarin de EEG (Europese Economische Gemeenschap) werd opgericht, met dezelfde 6 bovengenoemde landen werd afgesproken om de economische politiek te coordineren, met name op het gebied van landbouw. Andere landen richtten de EVA, Europese Vrijhandelsassociatie op. In 1991 werd met het verdrag van Maastricht de Europese Unie (EU) opgericht. De landen gingen economisch en politiek samen te werken. De EEG werd dus als het ware de EU. Culturele verschillen vormen echter wel een belemmering voor de arbeidsmobiliteit in de EU. De EU bestaat nu ui 15 landen : Nederland
België Luxemburg
Duitsland
Frankrijk
Spanje
Italië Portugal
Denemarken
Griekenland
Oostenrijk
Zweden
Finland
Ierland
Verenigd Koninkrijk
De EMU is het sluitstuk van de Europese economische integratie. In de EMU wordt het beleid van de verschillende landen op elkaar afgestemd. We zullen later zien dat dit ook nodig is als je een gemeenschappelijke munt hebt. De EU kent ook supranationale organen : - De raad van Europese Ministers ; Hoogste besluitvormend orgaan. Europese wetten. Ieder land had eerst een vetorecht maar nu is er een meerderheid van 62 van 76 stemmen nodig voor het aannemen van een besluit. - De Europese Commissie ; De leden van de Europese Commissie voeren de besluiten uit van de Raad van Ministers. Ieder lid van de commissie heeft zijn eigen onderwerp. De commissie geeft ook adviezen en doet voorstellen. - Het Europese parlement ; Eens in de 5 jaar kunnen alle burgers in de EU een nieuw parlement kiezen . Het parlement controleert de Europese Commissie en adviseert de Raad van Ministers. Ook stelt het de begroting vast. - Europese hof van Justitie ; Europese rechtbank - Europese Raad van Regeringsleiders ; 2x per jaar komen de regeringsleiders van de lidstaten bijeen op een Europese Top om belangrijke actuele punten te bespreken. Het hof, het parlement en de commissie zetelen in Brussel. De gangbare democratische controle ontbreekt, wanneer de Raad van Ministers een wet heeft aangenomen kan die niet afgekeurd worden of gewijzigd worden. H3 De valutamarkt Onder de wisselkoers verstaan we de prijs van een munt (=valuta) uitgedrukt in een ander munt, bijvoorbeeld €1 = $ 1,24. Type wisselkoersen · We spreken van flexibele wisselkoersen wanneer de hoogte van de wisselkoers uitsluitend wordt bepaald door vraag en aanbod op de valutamarkt. Wisselkoersen kunnen dan schommelen. · Een aantal landen kan ook afspreken om de wisselkoers vrij te laten binnen bepaalde grenzen (=marges). Ze leggen dan vast dat de koersen bijvoorbeeld 10% ten opzichte van elkaar mogen stijgen of dalen. Wordt dit percentage overschreden dan grijpen de monetaire autoriteiten in. · Een stap verder gaat een systeem van bijna vaste wisselkoersen. De wisselkoersen kunnen dan alleen schommelen ten opzichte van munten die niet meedoen aan deze wisselkoersafspraak. · Helemaal vaste wisselkoersen komt bijna op hetzelfde neer als een munt voor de deelnemende landen. Wanneer wisselkoersen veranderen ligt de oorzaak in veranderingen van vraag naar en aanbod van een munt op de valutamarkt. Als bijvoorbeeld de vraag naar euro’s daalt noemen we dit een depreciatie, het tegenovergestelde is en appreciatie. De veranderingen in vraag en aanbod op de valutamarkt worden veroorzaakt door veranderingen in export en import. Hierdoor ontstaan tekorten en overschotten op de betalingsbalans. Betalingsbalans

De betalingsbalans van een land in een systematisch overzicht van de ontvangsten uit het buitenland en de uitgaven aan het buitenland gedurende een bepaalde periode. Betalingsbalans
Lopende rekening Kapitaal rekening
Goederen rekening Inkomensrekening Dienstenrekening
Beloningen van productiefactoren Inkomensoverdrachten
Lopende rekening
Goederenrekening
Op de goederenrekening (ook wel handelsbalans genoemd) worden de ontvangsten en uitgaven geregistreerd die voortvloeien uit goederen die naar het buitenland uitgevoerd worden en uit het buitenland ingevoerd worden. Ontvangsten Uitgaven Saldo
Export goederen €… Import goederen €… +/- €… Dienstenrekening
De dienstenrekening registreert de export en import van diensten. Hieronder vallen dingen als vervoer, verzekeringstransacties en reisverkeer. Ontvangsten Uitgaven Saldo
Dienstenexport €… Dienstenimport €… +/- €… Inkomensrekening · Beloningen van productiefactoren
Dit zijn bijvoorbeeld loon, rente, winst en dividend ( een winstuitkering over aandelen ). · Schenkingen

Ontvangsten Uitgaven Saldo
Ontvangsten,winst, €… Ontvangsten,winst, €… +/- €… dividend, loon, rente dividend, loon, rente inkomensoverdrachten inkomensoverdrachten
Totaal Inkomsten uit Uitgaven aan het buitenland het buitenland Saldo
Goederenrekening €… €… €… Dienstenrekening €… €… €… Inkomensrekening €… €… €… Lopende rekening €… €… €… van de
betalingsbalans
Kapitaalrekening
Hierop worden de financiële transacties met het buitenland vermeld. Op de kapitaalrekening worden leningen, beleggingen en investeringen geregistreerd. Wanneer PHILIPS in Amerika investeert door daar een fabriek te bouwen gaat er kapitaal uit Nederland. Belangrijke handelaars in internationaal kapitaal zijn tegenwoordig valutaspeculanten. Ontvangsten Uitgaven Saldo
Kapitaalimport €… Kapitaalexport €… +/- €… Lopende rekening + Kapitaalrekening = Materieel Saldo
Als er een Materieel overschot is stijgt de voorraad internationale betalingsmiddelen van ons land, die beheerd worden door De Nederlandse Bank. De voorraad internationale betaalmiddelen wordt ook wel goud- en deviezenvoorraad genoemd. De veranderingen in de voorraad en deviezenvoorraad worden ook genoteerd op de betalingsbalans. Dit gebeurt op de salderingsrekening. Ontvangsten Uitgaven Saldo
Afname gouden €… Toename gouden €… +/- €… deviezen deviezen Ontvangsten Uitgaven Saldo

Lopende €… €… +/- €… Rekening
Kapitaal €… €… +/- €… Rekening
Materieel €… €… +/- €… Saldo
Salderings €… €… +/- €… Rekening
Formeel €… €… +/- €… Saldo Om de economische situatie van een land te beoordelen wordt gekeken naar de saldo’s van de lopende rekening en de kapitaalrekening en naar het materieel saldo. Veranderingen van wisselkoers ontstaan door handelsstromen (van goederen en diensten) en kapitaalstromen. Dit betekent dat je op grond van veranderingen op de betalingsbalans conclusies kunt trekken over de wisselkoers. Landen die een gezamenlijke munt hebben, hebben ook een gezamenlijke betalingsbalans. Een stijging van de wisselkoers als gevolg van een grotere vraag en/of een kleiner aanbod van een munt op de valutamarkt noemen we een appreciatie van de wisselkoers. Een wisselkoersdaling als gevolg van een groter aanbod en/of een kleinere vraag heet depreciatie van de wisselkoers. Veranderingen op de lopende rekening ontstaan vooral door ontwikkelingen die de export of import van goederen en diensten beïnvloeden. Veranderingen op de kapitaalrekening ontstaan door veranderingen in de geldstroom aan leningen, beleggingen en investeringen. Centrale banken kunnen ook invloed uitoefenen op de wisselkoers. Door bijvoorbeeld veel munten van een soort te kopen of te verkopen. Dit wordt ook wel interveniëren op de valutamarkt genoemd. Ook kunnen banken de wisselkoers door de rentestand beïnvloeden. Wisselkoersveranderingen hebben invloed op de export- en importprijzen en daarmee op de omvang van de export en de import, de werkgelegenheid en de inflatie. Een koersstijging maakt de export duurder voor andere landen. Hierdoor zal de export afnemen. Dit is ongunstig voor de bedrijven die produceren voor de export. Andersom zal de import toenemen. Dan is er bijvoorbeeld meer vraag naar buitenlandse producten en daardoor daalt de werkgelegenheid. Ook de lopende rekening verslechtert. Flexibele Wisselkoersen
Schommelingen worden veroorzaakt door vraag en aanbod op de valutamarkt. Zo zijn de dollar en de euro flexibel ten opzichte van elkaar. Een groot voordeel van flexibele wisselkoersen is dat tekorten en overschotten op de betalingsbalans theoretisch vanzelf verdwijnen. Bij flexibele wisselkoersen heeft een land veel beleidsvrijheid. Het wisselkoersmechanisme zorgt er automatisch – namelijk via het marktmechanisme - voor dat tekorten (en overschotten ) op de betalingsbalans verdwijnen. Maar flexibele wisselkoersen hebben ook nadelen. Wisselkoersen die telkens kunnen schommelen leveren onzekerheid over de afzet en de inkomsten op voor internationaal opererende bedrijven. Je kunt of een verzekering tegen het risico sluiten of een dezelfde munt gebruiken. Wisselkoersen binnen marges
Doordat landen met elkaar gingen afspreken dat hun wisselkoersen ten opzichte van elkaar niet mochten schommelen ontstond in de EU tussen 1979 en 1999 het Europees Monetair Systeem. De meeste EU landen spraken onderling de spilkoers af. De werkelijke wisselkoers mocht beperkt schommelen rond de spilkoers. De ruimte waarbinnen de koers mocht schommelen werd de bandbreedte (=schommelingsruimte) genoemd. Nu is er EMS –2 als deelnemer. Als de koers onder de ondergrens van de bandbreedte dreigt te raken zal de Deense centrale bank gedwongen zijn in te grijpen om de koers op niveau te houden : een interventie op de valutamarkt. Ook kunnen de banken de rentestand gebruiken. Als dit allemaal niet werkt dan kan er besloten worden om de spilkoers te verlagen. Dit heet devaluatie. Omgekeerd is het revaluatie. Als de vraag of aanbodlijn stijgt dan verschuift de lijn naar rechts. Wanneer het aanbod groter is daalt de wisselkoers. Het streven naar stabiele wisselkoersen en dus naar evenwicht op de betalingsbalans heeft gevolgen voor het binnenlandse beleid van de deelnemende landen. Landen worden beperkt in hun mogelijkheden om hun binnenlandse bestedingen te vergroten en er mogen geen grote inflatieverschillen tussen landen komen. Vaste Wisselkoersen
Bij vaste wisselkoersen is er geen bandbreedte waarbinnen de koers kan schommelen. Als een land te grote tekorten krijgt kan een land in problemen komen waardoor je de vaste koers moet loslaten en waardoor de koers waak sterk daalt. De laatste stap naar een soepelere internationale handel wordt gezet door onherroepelijke vaste wisselkoersen. Je kan dan net zo goed een munt nemen. De prijzen worden dan overzichtelijker en je hoeft niet meer geld om te wisselen. In de monetaire unie waar er sprake is van volstrekt vaste wisselkoersen of een munt, kan er niet meer gedevalueerd worden. Omdat de economieën van landen die een monetaire unie vormen niet te veel mogen verschillen zijn aan toetreding tot de EMU strenge eisen gesteld. · lage inflatie · lage financieringstekort (max. 3% van Nationaal Inkomen) Dit wordt door de Europese Commissie in de gaten gehouden. Harde Munt? Harde munt : lage inflatie, wisselkoers stabiel of stijgend
Zwakke munt : hoge inflatie, dalende wisselkoers. Een harde munt heeft voordelen. Lage inflatie is goed voor de koopkracht. Ook zorgt lage inflatie voor lage rente. Betalingsbalans en wisselkoers in Euroland

Nu de euro er is wordt er minder gekeken naar de betalingsbalans van de afzonderlijke landen en meer naar de betalingsbalans van de EMU- landen samen. Deze beïnvloedt namelijk de wisselkoers van de euro. Er zal meer gekeken worden naar de stand van de betalingsbalans van Euroland ten opzichte van andere landen, met name de VS en Japan. Het belang van de wisselkoers van de euro voor de Eurolandse economie is niet zo groot. H4 Goederen en dienstenmarkt De belangrijkste reden voor oprichting van de EMU is de toename van de internationale handel binnen de EU. Allereerst wordt internationale handel minder omslachtig omdat handelaren geen koersrisico lopen. Daarnaast zijn handelaren en consumenten geen omwisselingkosten meer kwijt aan de banken. Ten 3e wordt de markt doorzichtiger oftewel transparanter omdat alle banken binnen de EU in dezelfde munt ruilen. Er zal meer concurrentie komen tussen bedrijven. Prijsverschillen tussen de EU zullen kleiner worden maar niet verdwijnen. De euro zal naar verwachting met name voor grote bedrijven gunstig zijn. Grote bedrijven hebben meer mogelijkheden om hun productiekosten te drukken en zijn beschikken over een beter netwerk om de grote EU – markt te bedienen. Grote bedrijven hebben meer mogelijkheden om hun productiekosten te drukken en zij beschikken over een beter netwerk om de grote EU-markt te bedienen. Grote bedrijven kunnen ook goedkoper inkopen. Om te kunnen overleven vinden er de laatste jaren veel fusies plaats in Europa. Teveel fusies kan als nadeel hebben dat er een monopolie ontstaat. Daarom voert de EU een mededingingsbeleid. Ook gaat de EU de kartelvorming tegen. Het mededingingsbeleid gaat ook tegen overheidsubsidies. Teveel overheidssteun kan op boetes komen te staan. Landbouwbeleid van de EU
De economische integratie in Europa is in de landbouw al ver gevorderd. Het landbouwbeleid bestaat uit de volgende doelstellingen. - een Europese landbouwmarkt - het vergroten van de productiviteit in de landbouw - het stabiliseren van de prijzen - een redelijk inkomen voor de boeren - het veilig stellen van de voedselvoorziening - redelijke prijzen voor de consument
Allereerst werden binnen de EEG de handelsbelemmeringen voor de landbouwproducten afgeschaft. Ook werden subsidies gegeven voor technische vernieuwingen, scholingprogramma’s en efficiëntere bewerking voor landbouwgrond. Om de prijzen te stabiliseren en de boeren van een redelijk en vast inkomen te voorzien werd een systeem van garantieprijzen ingesteld. Deze garantieprijs wordt ook wel interventieprijs genoemd. Hiermee garandeert het EU-landbouwfonds de boeren een kunstmatig hoge prijs voor hun producten. Door de boeren een prijs te garanderen die boven de marktprijs ligt ontstaan er aanbodoverschotten. De aanbodoverschotten worden opgekocht door het EU – garantiefonds. Er zijn 2 kritieken op het landbouwbeleid : - creëert enorme overschotten - milieuvervuiling
Er zijn bepaalde oplossingen gevonden : - 1984 productiequoten voor product - subsidies voor boeren die niks verbouwen - interventieprijzen omlaag - interventieprijzen weg, inkomenssteun erbij
De conclusie is dat al deze maatregelen de werkgelegenheid vernietigen. H5 Het monetair beleid in de EMU Munten en bankbiljetten zijn chartaal geld. Giraal geld is het tegoed dat op je bank- of girorekening staat (lopende rekening of rekening courrant). Geld is een algemeen aanvaard ruilmiddel wil zeggen dat je er overal in een land mee kunt betalen. Tegenwoordig is de nominale waarde veel hoger dan de intrinsieke waarde. Dit wil zeggen dat een briefje van 50 euro in het echt geen 50 euro waard is, maar dat mensen erop vertrouwen dat ze met dit geld goederen kunnen kopen en dat je er daarom toch mee kunt betalen. Functies van geld : - ruilmiddel - rekeneenheid - spaarmiddel (= oppotmiddel) - * dekkingsmiddel voor banken * alleen voor chartaal geld
Die dekkingsmiddelen voor de banken zijn nodig als het publiek zijn girale geld (op de rekening – courant) wil opnemen en zo wil omzetten in chartaal geld. Zouden banken te weinig dekkingsmiddelen in voorraad hebben dan zou het vertrouwen in de banken teruglopen. Het geld dat gebruikt kan worden als ruilmiddel en dat in handen is van het publiek (Nederlandse bedrijven en ingezetenen) noemen we primaire liquiditeiten of ook wel de maatschappelijke geldhoeveelheid (afgekort met de letter M). De nieuwe betaalmiddelen moeten betrouwbaar zijn, dat wil zeggen uitgegeven door betrouwbare instellingen. En er moeten garanties komen in geval van fraude. Het is duidelijk dat het elektronisch geld erg handig kan zijn, maar ook ongekende mogelijkheden schept om banken en personen in het groot op te lichten. Vorderingen van het publiek op Nederlandse geldscheppende banken die snel en zonder veel kosten in primaire liquiditeiten kunnen worden omgezet noemen we secundaire liquiditeiten. We onderscheidden de volgende soorten secundaire liquiditeiten: - Kortlopende spaartegoeden ; spaargeld dat korter dan 2 jaar vaststaat, een spaarrekening waarvan je op ieder moment geld op kunt nemen. - Kortlopende termijndeposito’s ; een termijndeposito is een vorm van sparen, waarbij het spaargeld voor een van tevoren vastgestelde periode wordt vastgezet. Als een bedrijf kasgeld over heeft kan het dat tijdelijk vastzetten tegen rente. Als de looptijd van zo’n termijndeposito korter is dan 2 jaar is het een secundaire liquiditeit. - Kortlopende vreemdevalutategoeden ; veel bedrijven die handelen met het buitenland hebben een rekening met buitenlands geld (vreemde valuta). Dit is snel om te zetten in euro’s en is dus ook een secundaire liquiditeit. Een toename van de primaire liquiditeitenmassa (M) kan tot inflatie leiden. Daarom zorgt De Europese Centrale Bank ervoor dat de primaire liquiditeitenmassa niet te sterk groeit. De ECB heeft hierbij als richtlijn dat de totale liquiditeitenmassa (primaire + secundaire liquiditeiten) niet te snel mag groeien ten opzichte van het nationaal inkomen. De liquiditeitsquota mag niet te snel stijgen. De liquiditeitsquota is de liquiditeitenmassa als percentage van het nationaal inkomen. In formule : Liquiditeitsquota = primaire + secundaire liquiditeitenmassa / nationaal inkomen * 100 % Balans

Een balans is een overzicht van bezittingen (=activa) en schulden (=passiva) op een bepaald moment. Links staan de bezittingen. Rechts staan de schulden. Het verschil tussen bezittingen en schulden is het eigen vermogen. Door het eigen vermogen rechts bij de schulden te schrijven zijn de rechterkant en de linkerkant aan elkaar gelijk. In balans dus. Bezit Schuld
Diverse bezittingen €… Diverse schulden €… Eigen vermogen €… €… €… Geldschepping en geldvernietiging
Geldschepping houdt in dat de maatschappelijke geldhoeveelheid toeneemt. Omgekeerd spreken we van geldvernietiging als deze afneemt. Hieronder zie je de balans van een geldscheppende bank. Bezit Schuld
Kas Rekening-courantsaldi
Tegoed bij DNB Korte vreemdevalutategoeden
Goud Korte spaartegoeden
Debiteuren Lange spaartegoeden
Vreemde valuta Korte termijndeposito’s
Aandelen Overige lange schulden
Gebouwen Eigen vermogen €… €… Rekening-courantsaldi ; giraal geld in handen van het publiek
Kas ; munten en bankbiljetten in handen van de bank
Tegoed bij DNB ; bedrag van bank op haar rekening bij DNB
Debiteuren ; mensen instellingen aan wie de bank geld geleend heeft
Aandelen, gebouwen, vreemde valuta’s en goud ; bezit van de bank
Aan de hand van deze balans gaan we bij drie soorten transacties kijken welke invloed ze hebben op de omvang en/of samenstelling van M. Transformatie

Transformatie is het omzetten van geld (M) in niet-geld of het omzetten van niet-geld in geld, waarbij de omvang van de maatschappelijke geldhoeveelheid verandert. Substitutie
Substitutie is het omzetten van giraal in chartaal geld of het omzetten van chartaal geld in giraal geld. Bij substitutie verandert de omvang niet, maar alleen de samenstelling. Wederzijdse schuldaanvaarding (=girale kredietverlening door geldscheppende banken) Geldscheppende banken lenen ook geld aan het publiek, ze verschaffen kredieten. Banken vergroten hiermee de maatschappelijke geldhoeveelheid. Er komt immers meer geld in handen van het publiek. Wanneer alle rekeninghouders tegelijkertijd hun geld van de rekening halen, krijgt de bank een tekort aan kasgeld en kan dus niet meer uitbetalen, de liquiditeit van de bank is dan onvoldoende. Daarom moet de bank het girale tegoed met 100% dekken door kasgeld. De formule van het liquiditeitspercentage of dekkingspercentage is: Kas + Tegoed bij DNB / rekening-courantverplichtingen * 100% Hoe lager het voorgeschreven dekkingspercentage, hoe meer krediet banken kunnen geven. Banken zullen er echter altijd voor moeten zorgen dat er voldoende kasgeld is om aan de opvragingen van de rekeninghouders te kunnen voldoen. Banken
In onze samenleving vervullen de banken 3 functies: - zorgen voor chartale en girale geldverkeer - beheren vermogen, bijvoorbeeld spaargeld, aandelen - verlenen krediet
Banken die geld scheppen noemen we geldscheppende banken. Door kredietverlening neemt de maatschappelijke geldhoeveelheid namelijk toe. Omdat deze banken zo’n breed aanbod hebben worden ze ook wel algemene banken genoemd. Secundaire banken kunnen geen geld scheppen ; zij kunnen de omvang van de maatschappelijke geldhoeveelheid niet beïnvloeden. Zij lenen alleen het geld uit dat spaarders bij hun hebben belegd. Hypotheekbanken zijn secundaire banken. Ook was er de laatste jaren opkomst van banken met een idealistische instelling. Als je jou geld op zo’n bank zet weet je dat je geld niet wordt uitgeleend aan wapenfabrikanten enz. Vermogensmarkt
De vermogensmarkt is de markt voor kredieten (leningen). Geld dat mensen of bedrijven niet direct gebruiken, maar enige tijd willen vastzetten wordt aangeboden of de vermogensmarkt. Aan de andere kant zijn er mensen en bedrijven die geld vragen. De vermogensmarkt wordt verdeeld in de geldmarkt en de kapitaalmarkt. De geldmarkt is de markt voor leningen met een looptijd korter dan twee jaar. Op de kapitaalmarkt worden leningen verleend voor langer dan twee jaar. Tevens worden op de kapitaalmarkt aandelen verhandeld. Op de kapitaalmarkt wordt onder andere gehandeld in langlopende leningen. De rente op de kapitaalmarkt wordt bepaald door vraag en aanbod. Als de vraag naar langlopende leningen stijgt zal de rente ook stijgen. Ook zal de rente stijgen naarmate de kans groter is dat het geld dat zij beleggen in de loop van de tijd minder waard wordt. De aanbieders laten zich hierbij leiden door een aantal factoren, zoals de inflatieverwachtingen, de wisselkoers, en de mate van zekerheid of het belegde bedrag wordt terugbetaald aan het einde van de looptijd. Omdat beleggers er niet op achteruit willen gaan zullen zij altijd een nominale rente eisen die boven de inflatie ligt. Zodat zij een goede beloning krijgen voor het uitlenen van geld. Door de invoering van de EMU zijn de geldmarkten en kapitaalmarkten van de deelnemende landen nog meer samengegaan. Er bestond sinds 1993 al een vrij verkeer van kapitaal. Met het wegvallen van onderlinge wisselkoersrisico en omwisselingskosten is dit proces versterkt. De EMU heeft er ook voor gezorgd dat de rentestanden van de deelnemende landen naar elkaar toe zijn gegroeid. Allereerst is er op de geldmarkt nog maar een centrale bank die de geldmarktrente kan sturen. De effectenbeurs
Een onderdeel van de kapitaalmarkt is de effectenbeurs. Hier wordt gehandeld in reeds eerder geplaatste obligaties en aandelen. Ze gaan van belegger naar belegger. De koers van de obligatie, de prijs waartegen het verhandeld wordt, hangt af van de rentestand. Stel dat iemand een obligatie van € 1000 heeft waarop een rente van 7% vergoed wordt. Als hij een aantal jaren de obligatie wil verkopen en de rente is op dat moment 5% kan hij voor die obligatie meer krijgen dan € 1000. Zijn obligatie is dan immers aantrekkelijker. Omgekeerd zal de obligatie minder waard zijn dan € 1000 wanneer de rente op dat moment hoger is dan 7%. De gemiddelde stijging van de aandelenkoersen wordt aangegeven door de AEX-index. Dit is een indexcijfer van de belangrijkste beursfondsen. De laatste jaren is de handel in opties erg populair. Een optie is het recht om aandelen te kopen of te verkopen tegen een vastgestelde prijs. Een call-optie geeft het recht om een aandeel te kopen, een put-optie geeft het recht om een aandeel te verkopen. Je koopt het recht om een aandeel tegen een van tevoren vastgestelde prijs te verkopen, de uitoefenprijs. Als intussen de koersen ver onder de uitoefenprijs dalen kun je winst maken. Je koopt ze dan voor de op dat moment geldende lagere koers in en verkoopt ze voor de uitoefenprijs. Opties zijn alleen per 100 stuks te koop. Taken en functies van Centrale Banken
Tot 1999 had Nederland een zelfstandige centrale bank ; DNB. Die bestaat nu nog steeds maar die is nu in vele opzichten een filiaal van de Europese Centrale Bank. Hieronder staan de taken van de ECB en DNB. - Het stabiliseren van de munt ; beleid dat zich via rente- en geldhoeveelheidspolitiek richt op de waarde van de munt heet monetair beleid. - Bank van de banken - Circulatiebank ; de ECB is de enige bank die bankbiljetten mag uitgeven. Banken kopen deze bankbiljetten van de ECB. Ook zorgt de ECB voor een soepel lopend giraal betalingsverkeer. - Het beheren van de goud- en deviezenvoorraad - Toezicht op de banken ; de ECB en DNB houden op verschillende manieren toezicht op de banken: monetair toezicht, structuurtoezicht en bedrijfseconomisch toezicht. · monetair toezicht (zorgen dat er niet teveel M toeneemt) · structuurtoezicht (zorgen dat er genoeg concurrentie is) · bedrijfseconomisch toezicht (zorgen dat er genoeg dekkingsmiddelen zijn) - Kassier van de staat ; de overheden van de EMU-landen hebben een rekening bij hun centrale bank. Alle imkomsten en uitgaven van de overheid lopen via deze rekening. Het monetair beleid van de ECB
Het doel van het monetaire beleid van de ECB is het stabiel houden van de koopkracht van de euro door de inflatie laag te houden. De wisselkoers van de euro heeft dus niet zo veel invloed op de inflatie in Euroland. In tegenstelling tot DNB voor 1999, die een sterke wisselkoers nastreefde om de inflatie in de zeer open economie van Nederland laag te houden, probeert de ECB de inflatie laag te houden door de groei van de geldhoeveelheid te beheersen. Op kosteninflatie heeft de ECB minder invloed. We spreken van kosteninflatie wanneer de bedrijven hun gestegen productiekosten doorberekenen in de prijzen. Voorbeelden van zulke productiekosten zijn grondstoffen en loonkosten. Ook loonstijgingen zijn vaak een oorzaak van kosteninflatie. Op loonontwikkeling hebben centrale banken niet veel invloed. Omdat inflatie in een EMU-land tot hogere werkloosheid kan leiden is de verwachting dat zowel vakbonden als regeringen hun best zullen doen m de looneisen binnen de perken te houden. De vuistregel die de ECB hanteert is dat de groei van de geldhoeveelheid niet groter mag zijn dan de groei van de productie. De ECB regelt de geldhoeveelheid met behulp van de geldmarktrente, de rente voor kortlopend spaargeld en kortlopende leningen. De ECB kan haar rentepolitiek aan banken opleggen omdat banken bij haar lenen. Als banken over zoveel kasmiddelen beschikken dat zijn niet bij de ECB hoeven aan te kloppen kan de ECB ze dwingen dit geld op een aparte rekening te zetten (die niet meetelt voor de voorraad dekkingsmiddelen) waardoor ze toch gedwongen zijn bij haar te lenen. Op die manier kan de ECB haar rentebeleid effectief maken. Er is voor gekozen om de ECB een kopie te laten zijn van de Bundesbank, de Duitse centrale bank. De Bundesbank was sterk gericht op het voorkomen van inflatie en voerde een streng beleid : de geldgroei moest beperkt blijven! Zo’n 2% zal het maximum zijn wat zij zal toestaan. Er is wel kritiek geweest op het eenzijdige gerichtheid van de ECB op inflatie. Ze zeiden dat dit tot werkloosheid zou kunnen leiden en dat inflatie niet per definitie slecht hoeft te zijn voor de economische groei. H6 Arbeidsmarkt in de EMU Voor de totstandkoming van de EMU hadden de EU-landen verschillende mogelijkheden om de werkloosheid te bestrijden. Als een land te kampen had met hoge werkloosheid kon het een aantal maatregelen overwegen: 1. De centrale bank kon de rente verhogen

2. De overheid kon besluiten om haar bestedingen te verhogen
3. De wisselkoers kon aangepast worden
4. De lonen konden gematigd worden ; de lonen dalen dan en dat wordt doorberekend in de prijzen waardoor de export toeneemt en waardoor de werkgelegenheid stijgt
Het hangt af van het type werkloosheid welke oplossing het beste is. Er kon sprake zijn van conjuncturele werkloosheid (te lage bestedingen) en dan zijn 1,2,3 de beste oplossingen. Wanneer de werkeloosheid structureel is (prijzen te hoog) is 3,4 de beste oplossing. Vooral 3 wordt vaak gebruikt, want een land met een slechte concurrentiepositie kan hoge inflatie compenseren door devaluaties. Door deelname aan de EMU hebben de afzonderlijke landen nog slechts een instrument om de werkloosheid te bestrijden en dat is maatregel 4 geworden. Wanneer de werkloosheid heel de EMU treft zijn de andere maatregelen wel weer te gebruiken. Een groot probleem doet zich echter voor wanneer er sprake is van asymmetrische schokken, dat wil zeggen dat in een land of enkele EMU-landen, om welke reden dan ook, de werkloosheid oploopt, terwijl het in landen economisch goed gaat. Wat gebeurt er dan? Optie 4 zou kunnen maar er zijn ook andere maatregelen in zo’n situatie. 5. De werklozen emigreren naar een ander EMU land waar wel werk is. 6. De lonen dalen niet omdat de vakbonden dit tegenhouden en de werklozen willen niet emigreren, dan zal er misschien financiële steun uit Brussel komen. Er wordt vaak een vergelijking met de VS gemaakt. Als zich daar asymmetrische schokken voordoen wordt dat als volgt vaak rechtgetrokken: - werklozen emigratie naar andere staat - lonen dalen in staat waar werkloosheid is - staten met lage economische groei krijgen meer geld uit Washington
Landen willen de werkloosheid dus laag houden. Daarom blijft concurreren met het buitenland van belang. Overheden kunnen buitenlandse investeerders lokken door hun lage belastingen in het vooruitzicht te stellen. Voor bedrijven is dit prettig. Zij zullen zich eerder in een land met lage belastingen vestigen en zo voor werkgelegenheid zorgen. Bedrijven komen niet alleen af op lage vennootschapsbelastingen en lage milieuheffingen, maar ook op lage lonen. Daardoor kan de druk op de overheid toenemen om de loonbelasting te verlagen toenemen. De keerzijde is dat de werknemers hun arbeidsvoorwaarden zien verslechteren. Ook voor overheidsinkomsten is deze beleidsconcurrentie d.m.v. belastingverlaging ongunstig. Bij het van start gaan van de EMU was daarom de verwachting dat de beleidsconcurrentie zou toenemen. Dat de overheden van verschillende landen elkaar beconcurreren noemen we beleidsconcurrentie. Tegenstanders van de EMU verachten dat landen tegen elkaar op gaan bieden met lage belastingen om bedrijven te lokken. De bezuinigingen die hiervan het gevolg zijn zullen de sociale zekerheid, de arbeidsomstandigheden en het milieu in Euroland aantasten. H7 Een Europa Verdieping van de EU
Om beleidsconcurrentie tegen te gaan zullen de belastingtarieven in de EMU-landen in de toekomst geharmoniseerd worden. Ook op het terrein van asielzoekers en drugs valt meer te harmoniseren. Hoever de verdieping zal gaan weet niemand. Maar het is zeer waarschijnlijk dat de landen niet al hun beleidsvrijheid zullen opgeven. Verbreding van de EU
In 2004 traden acht Oost-Europese landen + Malta en Cyprus toe. Deze landen treden alleen tot de EU toe en niet tot de EMU. Dit is verbreding van de EU. Met de verdieping van de EU is de soevereiniteit van de lidstaten steeds kleiner geworden. Er is steeds meer Europese wetgeving en deze staat boven de nationale wetgeving. Over het afstaan van meer bevoegdheden aan Brussel wordt verschillend gedacht. De voorstanders zeggen dat er meer welvaart is en minder conflicten. De tegenstanders wijzen vooral op het democratisch tekort. Om die reden doet het Verenigd Koninkrijk nog niet mee aan de EMU. Een van de redenen van de Europese integratie is het willen voorkomen van oorlogen tussen Europese staten. Het nationalisme neemt, met andere worden, af.

REACTIES

A.

A.

je bent egt goed man door jou heb ik een goed cijfer gehaald

20 jaar geleden

R.

R.

Kei goeie samenvatting ALI!!! heel goed van jou hoor :P

Rainey

20 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.