Op de betalingsbalans wordt het totale geldverkeer tussen een land en het buitenland in één bepaald jaar geregistreerd. Naast het lopende geldverkeer wordt op de betalingsbalans ook het kapitaalverkeer geregistreerd. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld leningen die Nederland verstrekt aan het buitenland of omgekeerd en beleggingen door Nederland in buitenlandse effecten en omgekeerd. Deze transacties worden geregistreerd op de kapitaalrekening. Lopende rekening en kapitaalrekening samen geven een overzicht van de totale geldstromen tussen Nederland en het buitenland. Gaat er per saldo meer geld naar het buitenland dan en uit het buitenland binnenkomt, dan is er sprake van een betalingsbalanstekort. Omgekeerd is er sprake van een betalingsbalansoverschot. Bij een betalingsbalanstekort neemt de goud- en deviezenvoorraad af. Bij een betalingsbalansoverschot neem de goud- en deviezenvoorraad toe. De salderingsrekening geeft aan met hoeveel de goud- en deviezenvoorraad jaarlijks toe- of afneemt. Er is sprake van betalingsbalansevenwicht (materieel evenwicht) indien de goud- en deviezenvoorraad niet verandert.
HOOFSTUK 5 DE MACRO ECONOMISCHE VRAAG
Waaruit is de macro-economische vraag van een land samengesteld?
De macro-economische vraag van een land is de optelsom van de particuliere consumptie, de particuliere investeringen (door producenten), de overheidsconsumptie, de overheidsinvesteringen en de export (de vraag uit het buitenland). Deze macro-economische vraag van een land wordt aangeduid met nationale bestedingen.
In deze macro-economische vraag van een land wordt voorzien door de binnenlandse producenten en door de import uit het buitenland. Import plus eigen productie vormen de nationale middelen. In formulevorm:
Y + M = C + I + O + E
Y = Nationaal inkomen
M = Import
C = Particuliere consumptie
I = Particuliere investeringen
O = Overheidsbestedingen (consumptie + investeringen)
E = Export
Het nationaal inkomen van een land is dus gelijk aan:
Y = C + I + O + E – M.
Omdat de bestedingen, dit wil zeggen de vraag van consumenten, producenten, overheid en buitenland onderhevig zijn aan schommelingen, zal ook de feitelijke productie aan schommelingen onderhevig zijn. Er is sprake van een conjunctureel (golvend) verloop. In zo’n conjunctureel verloop kunnen we enkele fasen onderscheiden:
hoogconjunctuur: deze kenmerkt zich door het feit dat de effectieve vraag sterker groeit dan de trendmatige productiecapaciteit. In deze fase is er sprake van overbesteding, lage werkloosheid en gevaar van inflatie.
laagconjunctuur: deze kenmerkt zicht doordat de groei van de effectieve vraag lager is dan de trendmatige groei van de productiecapaciteit. In deze fase is er sprake van onderbesteding, groei van de werkloosheid en lage inflatie.
De economische politiek van de overheid is gericht op het afzwakken van de conjunctuur. Dit betekent dat in perioden van overbesteding (hoogconjunctuur) de overheid de effectieve vraag moet af remmen. Dit kan zij bijvoorbeeld doen door haar bestedingen te verminderen en door de belastingen te verhogen. In een periode van laagconjunctuur zal de overheid de bestedingen juist moeten vergroten. Dit kan zij doen door het verlagen van de belastingen en het vergroten van haar eigen bestedingen.
BEGRIPPEN
afzet - Het feitelijke of verwachte aantal producten dat een producent kan verkopen.
afzetverwachtingen - Wat een ondernemer verwacht af te zetten (te verkopen) in een bepaalde toekomstige periode.
anticyclisch begrotingsbeleid - De overheid probeert door haar uitgaven en/of inkomsten de conjunctuurcyclus te dempen: bij onderbesteding een groter begrotingstekort (lagere belastingen, meer uitgaven) en bij overbesteding een kleiner begrotingstekort (hogere belastingen, minder uitgaven).
balans - Momentopname van de bezittingen (activa) enerzijds en schulden en eigen vermogen (passiva) anderzijds. Een balans ziet er schematisch als volgt uit:
debet credit
bezittingen schulden
eigenvermogen
Het eigen vermogen is het verschil tussen de waarde van de bezittingen en het totale bedrag van de schulden. Elke afzonderlijke vermelding op een balans wordt een balanspost genoemd. De balanspost 'bezittingen' kan ook uitgesplitst worden in bijvoorbeeld de balansposten 'grond', 'gebouwen' et cetera.
balanspost - balans
balansvergelijking - Drukt uit dat de som van de saldi van de sectoren in de kringloop nihil moet zijn: (I-S) + (O-B) + (E-M) = 0.
De balansvergelijking kan ook anders worden geschreven, bijvoorbeeld om aan te geven dat een particulier spaaroverschot (spaaroverschot in de particuliere sector) beschikbaar is voor de overige sectoren: (S-I) = (O-B) + (E-M).
Of dat het nationale spaarsaldo gelijk is aan het saldo op de lopende rekening: (S-I) + (B-O) = (E-M).
behoeften - De wensen van de mensen. In de economie gaat het alleen om behoeften die bevredigd moeten worden door beslag te leggen op schaarse productiefactoren. Daarbij worden onderscheiden:
- de eerste levensbehoeften (levensnoodzakelijk)
- de luxe behoeften (niet-levensnoodzakelijk)
Van belang is het behoeftepatroon: de omvang en de aard van de behoeften en hun onderlinge belangrijkheid (de preferenties en het preferentieschema).
behoeftenpatroon behoeften
beleggen - (Spaar)geld wordt op een spaarrekening gezet of gebruikt voor de aankoop van effecten (aandelen, obligaties), onroerend goed et cetera met de bedoeling om er een inkomen mee te verwerven (bijvoorbeeld dividend, rente, huur).
belegging - Een bedrag dat is besteed aan de aanschaf van effecten (bijvoorbeeld aandelen, obligaties), goederen (bijvoorbeeld huizen, juwelen) of op een spaarrekening is gestort (bijvoorbeeld termijndeposito) met de bedoeling om er een opbrengst mee te verkrijgen (bijvoorbeeld rente, koerswinst).
betalingsbalans - Een overzicht van alle ontvangsten van en betalingen aan het buitenland gedurende een bepaalde periode. De betalingsbalans bestaat uit de volgende deelrekeningen: goederenrekening, dienstenrekening, inkomensrekening, kapitaalrekening en salderingsrekening. De eerste drie rekeningen kunnen worden samengevat als de lopende rekening. Bij een overschot respectievelijk een tekort wordt wel gesproken van een actieve respectievelijk een passieve betalingsbalans of actieve respectievelijk passieve deelrekening van de betalingsbalans.
betalingsbalansoverschot - De ontvangsten op de lopende rekening plus de kapitaalrekening zijn groter dan de uitgaven op deze rekeningen. Er wordt wel gesproken van een actieve betalingsbalans.
betalingsbalanstekort - De ontvangsten op de lopende rekening plus de kapitaalrekening zijn kleiner dan de uitgaven op deze rekeningen. Er wordt wel gesproken van een passieve betalingsbalans.
bezettingsgraad - De mate waarin de productiecapaciteit van een land of van een onderneming wordt benut.
binnenlandse vraag De vraag van binnenlandse sectoren (overheid, consumenten en producenten) naar goederen en diensten.
ceteris paribus - De invloed van alle overige relevante factoren blijft onveranderd.
collectieve (prijs)vraagfunctie - De wiskundige formulering van de vraaglijn/-curve, ook wel aangeduid als vraagvergelijking. Meestal wordt met de vraagfunctie de prijsvraagfunctie bedoeld, dus het verband tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid van dat goed waarbij de invloed van de overige factoren (zoals inkomen, prijzen van andere producten, behoeften) onveranderd blijft (de ceteris paribus-clausule). Gaat het hierbij om het verband tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid van dat goed van alle consumenten samen dan spreken we van een collectieve (prijs)vraagfunctie. Gaat het hierbij om het verband tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid van dat goed door één consument dan spreken we van een individuele (prijs)vraagfunctie.
collectieve goederen - Goederen die niet via de markt kunnen worden geleverd doordat ze niet splitsbaar zijn in over de markt verhandelbare eenheden, dat wil zeggen dat er geen individuele prijs voor kan worden berekend. Collectieve goederen kunnen daardoor enkel via de overheid tot stand komen.
collectieve reclame - Reclame die door een groep ondernemers voor hun product wordt gemaakt: Melk, de witte motor, Dat verdient een bloemetje, Kijk eens wat vaker in de spiegel van de kapper.
collectieve uitgaven - De uitgaven van de collectieve sector. In grote trekken bestaan ze uit collectieve bestedingen (salarissen ambtenaren, aanschaf goederen en gebouwen, investeringen et cetera) en uit de zogeheten overdrachtsuitgaven (sociale uitkeringen,subsidies, etc).
complementaire goederen - Goederen waarvan de aanschaf samenhangt met de aanschaf van andere goederen: auto's en benzine.
concurrentie - Een situatie waarin bedrijven, instellingen en/of mensen trachten beter en/of goedkoper te zijn dan andere bedrijven, instellingen en/of mensen.
concurrentiepositie - Het vermogen om beter en/of goedkoper te kunnen produceren dan de concurrenten. In de regel wordt hieronder verstaan het kosten- en prijspeil van een land of een bedrijf in verhouding tot dat van andere (concurrerende) landen of bedrijven. Het kosten- en prijspeil hangt weer van talloze factoren af zoals de arbeidskosten, de infrastructuur, de collectieve lastendruk, de arbeidsrust et cetera.
conjunctureel - De vraagkant (de bestedingen) betreffend. Deze bepaalt de economische ontwikkeling op korte termijn bij een gegeven productiecapaciteit.
conjunctuur De vraagkant van de economie: de hoogte van het nationale inkomen wordt bepaald door de omvang van de nationale bestedingen.
- Het begrip conjunctuur kan in Keynesiaanse zin worden gebruikt waarbij de omvang van de bestedingen wordt afgezet tegen de productiecapaciteit. Er wordt dan onderscheid gemaakt in overbesteding, onderbesteding en bestedingsevenwicht.
- Het begrip conjunctuur kan ook in algemene zin worden gebruikt en duidt dan op de ontwikkeling van de economische bedrijvigheid zoals die tot uitdrukking komt in conjunctuurindicatoren zoals de orderportefeuille van bedrijven, de index van het consumentenvertrouwen, de omvang van de kredietverlening, de omvang van de investeringen en de ontwikkeling van de werkgelegenheid. De conjunctuurontwikkeling wordt doorgaans uitgedrukt als de fluctuatie van de groei van het (reële) nationale inkomen ten opzichte van de trendmatige groei.
conjunctuurcyclus - De opeenvolging van perioden met toe- en afnemende groei van het nationale inkomen. Daarbij worden de volgende fasen onderscheiden:
opgaande conjunctuur neergaande conjunctuur
conjunctureel herstel (van dal tot trendwaarde) conjuncturele afzwakking (van top tot trendwaarde)
hoogconjunctuur (van trendwaarde tot top) laagconjunctuur / recessie (van trendwaarde tot dal)
Met trendwaarde wordt bedoeld de trendmatige groei van het nationale inkomen; met top het hoogste groeipercentage en met dal het laagste. Een volledige conjunctuurcyclus van dal tot dal of van top tot top wordt met conjunctuurgolf aangeduid.
conjunctuurindicatoren - Indicatoren die een aanwijzing vormen voor de op korte termijn te verwachten economische ontwikkeling. De verwachte bedrijvigheid in de industrie, de koopbereidheid van de consument, de feitelijke orderportefeuille van de industrie, etc zijn indicatoren die een voorspellende waarde hebben ten aanzien van de conjunctuur.
consument Koopt geproduceerde goederen voor de eigen behoeftebevrediging.
consumentenbond ® - consumentenorganisatie Organisatie die opkomt voor de belangen van de consument door het geven van informatie, juridische bijstand et cetera. Voorbeelden: Consumentenbond, Vereniging Eigen Huis.
consumentisme - Het benadrukken van de maatschappelijke aspecten van het consumeren zoals de ongelijke machtsverhoudingen tussen consument en producent, de invloed van het consumptiegedrag op milieu en gezondheid et cetera.
consumeren - Het kopen van geproduceerde goederen door gezinnen (particuliere consumptie) en overheid (overheidsconsumptie) om in bestaande behoeften te voorzien.
consumptie - Te onderscheiden in:
particuliere consumptie overheidsconsumptie
De uitgaven van een consument aan goederen voor eigen gebruik. De uitgaven van de overheid aan ambtenarensalarissen en materiële uitgaven (goederen voor direct gebruik)
consumptiegoederen - Deze worden door de gezinnen en de overheid gebruikt (duurzame consumptiegoederen) en verbruikt (niet-duurzame consumptiegoederen) om in eigen behoeften te voorzien.
dekkingspercentage (goederenrekening) - De waarde van de goederenuitvoer in procenten van de waarde van de goedereninvoer.
demerit goods Goederen waarvan de overheid het gebruik wil afremmen door bijvoorbeeld het opleggen van een heffing (accijns) omdat ze het gebruik niet verstandig vindt: denk aan sigaretten en alcohol.
depressie - Een periode van langdurige laagconjunctuur waarbij er tevens sprake is van een negatieve groei van het nationale inkomen.
deviezen - Buitenlandse betaalmiddelen.
diensten Niet-materiële (= onstoffelijke) goederen zoals een taxirit, een bezoek aan de huisarts, een toneelvoorstelling, een schoon leefmilieu et cetera.
dienstenrekening (bij de betalingsbalans)- Deelrekening van de betalingsbalans waarop het dienstenverkeer met het buitenland is geregistreerd: transport, verzekeringen, toerisme et cetera.
directe investering - Investering in het buitenland in bedrijven of outillage (bedrijfsmiddelen) door Nederlandse ingezetenen of andersom. Bij een directe investering is het de bedoeling dat er een bedrijf uitgeoefend gaat worden of dat er zeggenschap in een bedrijf verkregen wordt.
drempelinkomen Pas wanneer het inkomen een bepaalde grens (het drempelinkomen) heeft overschreden worden goederen aangeschaft, bijvoorbeeld bij luxe goederen.
effectieve vraag - Het beslag op de binnenlandse productiecapaciteit: bestedingen van gezinnen (C), bedrijven (I), overheid (O) en buitenland (uitvoer: E) minus invoer (M): C + I + O + E - M.
elasticiteit De mate waarin een grootheid (de afhankelijke variabele) verandert als gevolg van een verandering van een andere grootheid (de onafhankelijke variabele). Om veranderingen te kunnen vergelijken moeten altijd relatieve veranderingen worden genomen, bijvoorbeeld procentuele veranderingen. Indien de afhankelijke variabele in verhouding meer verandert dan de onafhankelijke variabele wordt gesproken van een elastisch verband; in het ander geval is er sprake van een inelastisch verband. De verhouding tussen de beide relatieve veranderingen wordt de elasticiteitscoëfficiënt genoemd. Indien bijvoorbeeld de gevraagde hoeveelheid 10% afneemt als de prijs met 5% stijgt, is de elasticiteitscoëfficiënt -10% / +5% = -2
elasticiteitscoëfficiënt Een getal dat de verhouding aangeeft tussen de verandering van een grootheid (de afhankelijke variabele) als gevolg van een verandering van een andere grootheid (de onafhankelijke variabele). Om veranderingen te kunnen vergelijken moeten altijd relatieve veranderingen worden genomen, bijvoorbeeld procentuele veranderingen. Indien bijvoorbeeld de gevraagde hoeveelheid 10% afneemt als de prijs met 5% stijgt, is de elasticiteitscoëfficiënt -10% / +5% = -2. Dit heet een segmentelasticiteit. Indien de beide variabelen in een functie zijn uitgedrukt (bijvoorbeeld Qv = - 0,5P + 10) kan er ook een puntelasticiteit worden bepaald. Dat is de elasticiteitscoëfficiënt bij een zeer kleine (marginale) verandering bij een bepaalde prijs. Bij P = 10 geldt Qv = 5. De puntelasticiteit bedraagt dan dq/dp x p/q = -0,5 x 2 = - 1.
export Ander woord voor uitvoer.
exportquote - Geeft de exportwaarde (= hoeveelheid geëxporteerde goederen x prijs) in procenten van het nationale inkomen weer.
exportwaarde - De hoeveelheid geëxporteerde goederen x de prijs.
formeel evenwicht (op de betalingsbalans) De gelijkheid van de totaaltellingen op de betalingsbalans: het boekhoudkundige evenwicht.
gesloten economie - Men spreekt van een gesloten economie als een land vrijwel geheel zelf in alle behoeften kan voorzien. Er vindt dan vrijwel geen internationale handel plaats. Bij deze landen wordt wel gesproken van autarkie. De mate van geslotenheid komt tot uitdrukking in de in- en uitvoerquote (als perunage of percentage).
goederenrekening (bij de betalingsbalans) - Deelrekening van de betalingsbalans waarop de uitvoer/invoer van goederen wordt geregistreerd, bijvoorbeeld grondstoffen, machines et cetera.
goud- en deviezenrekening (bij de betalingsbalans) - Deelrekening van de betalingsbalans waarop staat vermeld de verandering van de goud- en deviezenvoorraad die voortvloeit uit de overige deelrekeningen van de betalingsbalans (salderingsrekening).
goud- en deviezenvoorraad - De voorraad goud en internationale betaalmiddelen (zoals dollar, yen en ECU) bij De Nederlandsche Bank (DNB).
handelsbalans - zie goederenrekening
handelsoverschot - Overschot op de handelsbalans, dit wil zeggen dat de waarde van de export groter is dan de waarde van de import in een bepaald jaar.
handelstekort - Tekort op de handelsbalans, dit wil zeggen dat de waarde van de export kleiner is dan de waarde van de import in een bepaald jaar.
hoogconjunctuur - Fase in de opgaande conjunctuurgolf: de groei van het nationale inkomen overtreft de trendmatige groei.
import - Ander woord voor invoer.'
importquote - De importquote geeft de importwaarde in procenten van het nationaal inkomen weer.
importwaarde - De hoeveelheid geïmporteerde goederen x de prijs van die goederen.
individuele (prijs)vraagfunctie - zie collectieve (prijs)vraagfunctie
individuele goederen - Goederen waarvoor een individuele prijs kan worden gevraagd omdat ze kunnen worden gesplitst in individueel leverbare eenheden en dus via de markt geleverd kunnen worden.
individuele inkomensvraagfunctie - Wordt ook wel inkomensvraagcurve of engelcurve genoemd en geeft grafisch het verband tussen het inkomen (budget) enerzijds en de bestedingen aan een bepaald goed anderzijds.
individuele reclame - reclame voor een bepaald product zoals jurken van C&A, koffie van Douwe Egberts, etc.
inelastische vraag elasticiteit -
inferieure goederen - Goederen waarvan men minder koopt als het inkomen toeneemt omdat men uitwijkt naar (betere) alternatieven; de inkomenselasticiteit is dus negatief.
inkomenselasticiteit van de vraag Laat zien in welke mate de gevraagde hoeveelheid van een goed verandert als het inkomen verandert. Bij de berekening wordt de relatieve hoeveelheidverandering gedeeld door de relatieve inkomensverandering: de (inkomens)elasticiteitscoëfficiënt. Indien de coëfficiënt groter is dan 1 wordt de vraag inkomenselastisch genoemd en in het andere geval inkomensinelastisch.
inkomensoverdrachten Door de collectieve sector betaald inkomen in de vorm van uitkeringen en subsidies, bijvoorbeeld sociale uitkeringen en huursubsidie.
inkomensrekening (bij de betalingsbalans) - Deelrekening van de betalingsbalans waarop staan vermeld de betaalde en ontvangen primaire inkomens (zoals loon, dividend en rente) en de inkomensoverdrachten (zoals schenkingen en overboekingen naar familieleden in buitenland).
investeren - Het aanschaffen van kapitaalgoederen door bedrijven (particuliere investeringen) en overheid (overheidsinvesteringen). Onderscheiden worden:
Bruto investeringen die worden verdeeld in:
- vervangingsinvesteringen
- netto investeringen
De investeringen worden weer verdeeld in:
- uitbreidingsinvesteringen (vaste kapitaalgoederen)
- voorraadinvesteringen (voorraden eindproduct)
invoer - Het kopen van goederen en diensten door (de mensen en bedrijven van) een land in het buitenland.
kapitaalbalans - zie kapitaalrekening
kapitaalgoederen - De fabrieken, machines, gereedschappen, grondstoffen en voorraden eindproduct die bij de productie worden ingezet. Onderscheiden worden vaste kapitaalgoederen (die meer dan een productieproces meegaan zoals gebouwen) en vlottende kapitaalgoederen (die tijdens een productieproces verbruikt worden zoals grondstoffen).
kapitaalopbrengstenbalans - zie inkomensrekening
kapitaalrekening (bij de betalingbalans) - Onderdeel van de betalingsbalans waarop de vermogenstransacties met het buitenland staan geregistreerd: handelskredieten, directe investeringen, ontwikkelingshulp, aan- en verkoop van effecten et cetera.
kruiselingse prijselasticiteit (van de vraag) - Geeft aan in welke mate de gevraagde hoeveelheid van goed x verandert als de prijs van een goed y verandert.
laagconjunctuur Fase - in de neergaande fase van de conjunctuurgolf: de groei van het nationale inkomen is kleiner dan de trendmatige groei. In plaats van laagconjunctuur wordt vaak gesproken van recessie.
lopende rekening - Bij de betalingsbalans: De goederen-, diensten- en inkomensrekening samen.
luxe goed - Niet-levensnoodzakelijk goed. Een dergelijk goed heeft een inkomenselasticiteit kleiner dan -1 (absoluut gezien groter dan 1) en een drempelinkomen.
macro-economische vraag - De optelsom van particuliere consumptie, particuliere investeringen, overheidsbestedingen en uitvoer minus invoer.
macro economie - Onderdeel van de economische wetenschap waarbij het economisch proces wordt bestudeerd op basis van totaal grootheden (aggregaten), bijvoorbeeld alle consumptieve bestedingen in een land worden als één grootheid gehanteerd. Het gaat hierbij vooral om de ontwikkeling van het nationale inkomen en de daarmee samenhangende grootheden.
materieel evenwicht (op de betalingsbalans) Het saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans en het saldo van de kapitaalrekening van de betalingsbalans compenseren elkaar. Indien het totale saldo positief is, wordt er gesproken van een overschot op de betalingsbalans (actieve betalingsbalans). Indien het totale saldo negatief is, wordt er gesproken van een tekort op de betalingsbalans (passieve betalingsbalans).
merit goods - Goederen die door de overheid beneden de kostprijs worden aangeboden of worden gesubsidieerd omdat ze het gebruik ervan wil bevorderen: denk aan onderwijs, openbaar vervoer.
middelen en bestedingen (staat van -) - Macro-economisch overzicht waarin tegenover elkaar staan enerzijds het nationale product (W) of het nationaal inkomen (Y) en de invoer (M) en anderzijds de particuliere bestedingen (consumptie (C) en investeringen (I)), de overheidsbestedingen (O) en de uitvoer (E). W + M zijn samen de goederen waarover een land kan beschikken; C + I + O + E geeft aan hoe die beschikbare goederen zijn gebruikt.
middelen bestedingen
nationaal product / inkomen particuliere consumptie
import lopende rekening particuliere investeringen
overheidsbestedingen
export lopende rekening
multiplier Getal waarmee (veranderingen van) autonome grootheden moeten worden vermenigvuldigd om (veranderingen van) endogene grootheden te berekenen. Meestal gaat het om de verandering van het nationale inkomen ten gevolge van een verandering van de autonome bestedingen.
multipliereffect Een stijging van de (autonome) bestedingen leidt tot een stijging van het nationale inkomen die een veelvoud is van de oorspronkelijke stijging van de autonome bestedingen. Dat komt omdat bestedingen leiden tot productie en dus tot inkomen waarbij dat inkomen weer tot nieuwe bestedingen leidt en zo verder.
merit goods - Goederen die door de overheid beneden de kostprijs worden aangeboden of worden gesubsidieerd omdat ze het gebruik ervan wil bevorderen: denk aan onderwijs, openbaar vervoer.
middelen en bestedingen (staat van -) - Macro-economisch overzicht waarin tegenover elkaar staan enerzijds het nationale product (W) of het nationaal inkomen (Y) en de invoer (M) en anderzijds de particuliere bestedingen (consumptie (C) en investeringen (I)), de overheidsbestedingen (O) en de uitvoer (E). W + M zijn samen de goederen waarover een land kan beschikken; C + I + O + E geeft aan hoe die beschikbare goederen zijn gebruikt.
middelen bestedingen
nationaal product / inkomen particuliere consumptie
import lopende rekening particuliere investeringen
overheidsbestedingen
export lopende rekening
multiplier Getal waarmee (veranderingen van) autonome grootheden moeten worden vermenigvuldigd om (veranderingen van) endogene grootheden te berekenen. Meestal gaat het om de verandering van het nationale inkomen ten gevolge van een verandering van de autonome bestedingen.
multipliereffect Een stijging van de (autonome) bestedingen leidt tot een stijging van het nationale inkomen die een veelvoud is van de oorspronkelijke stijging van de autonome bestedingen. Dat komt omdat bestedingen leiden tot productie en dus tot inkomen waarbij dat inkomen weer tot nieuwe bestedingen leidt en zo verder.
nationale bestedingen - De overheidsbestedingen, de particuliere consumptie en de particuliere investeringen samen; zijnde de vraag van binnenlandse sectoren naar goederen en diensten.
normale bezettingsgraad - Bezetting van de productiecapaciteit (machines) bij normale bezetting. Is normaliter kleiner dan 100%.
normale goederen Dit zijn goederen die meer gekocht worden bij een stijging van het inkomen.
onderbesteding - De bestedingen zijn kleiner dan de productiecapaciteit. Dat kan tot prijsdalingen aanleiding geven en gaat gepaard met conjuncturele werkloosheid.
open economie Economie die economische relaties (uitvoer en invoer) van enige omvang met het buitenland heeft. De mate van openheid komt tot uitdrukking in de in- en uitvoerquote (als perunage of percentage).
overbesteding - De bestedingen zijn groter dan de productiecapaciteit. Hierdoor kunnen de prijzen gaan stijgen (bestedingsinflatie) en kunnen er spanningen op de arbeidsmarkt ontstaan.
overdrachtsinkomen Inkomen dat niet rechtstreeks in de productie wordt verdiend zoals een sociale uitkering.
overdrachtsuitgaven - Overdracht van middelen zonder dat daar een tegenprestatie van de ontvangers tegenover staat. Het kan gaan om overdrachten van de collectieve sector aan andere sectoren in de samenleving (gezinnen en bedrijven), maar ook om overdrachten van een land aan andere landen (bijvoorbeeld ontwikkelingshulp).
overheidsbestedingen - De overheidsconsumptie plus de overheidsinvesteringen.
overheidsconsumptie - Aanschaffingen door de overheid van goederen en diensten die binnen (zeer) korte tijd worden verbruikt. Hierbij worden onderscheiden:
- materiële overheidsconsumptie: goederen en diensten voor direct gebruik
- ambtenarensalarissen
overheidsinvesteringen Aanschaf van kapitaalgoederen in de infrastructurele sfeer zoals wegen, gebouwen en rioleringen door de overheid.
overheidsuitgaven - Bestaan uit overheidsbestedingen (consumptie en investeringen) en overdrachtsuitgaven (exclusief de overdrachtsuitgaven van de sociale zekerheidsinstellingen).
particuliere consumptie - De consumptie van alle consumenten bij elkaar
personele overheidsconsumptie - zie overheidsconsumptie
prijscompensatie - Bepaling in de CAO waarbij inflatie (een stijging van de kosten van levensonderhoud) leidt tot een overeenkomstige verhoging van het brutoloon zodat de koopkracht gehandhaafd blijft. Als dit automatisch gebeurt (er hoeft dan niet over te worden onderhandeld) spreekt men van automatische prijscompensatie.
prijselasticiteit (van de vraag) - Geeft aan in welke mate de gevraagde hoeveelheid van een goed verandert als de prijs van dat goed verandert, ceteris paribus. Bij de berekening wordt de procentuele hoeveelheidverandering gedeeld door de procentuele prijsverandering: de prijselasticiteitcoëfficiënt van de vraag. Indien de absolute waarde van de coëfficiënt groter is dan 1 wordt de vraag prijselastisch genoemd en in het andere geval prijsinelastisch.
prijselastisch - De hoeveelheid verandert in verhouding (procentueel) meer dan de prijs.
prijsinelastisch - De hoeveelheid verandert in verhouding (procentueel) minder dan de prijs.
primair goed - Levensnoodzakelijk goed. Een dergelijk goed heeft een inkomenselasticiteit tussen 0 en -1 (kleiner dan 1 en groter dan nul absoluut gezien) en geen drempelinkomen.
produceren - zie productie
productie Kan op verschillende manieren worden omschreven:
- Het combineren van productiefactoren tot eindproducten.
- Het voortbrengen van goederen en diensten teneinde inkomen te verwerven.
- Het toevoegen van waarde in een bedrijf of bij de overheid.
productiecapaciteit - De maximale omvang van het goederen- en dienstenpakket dat in een economie of in een bedrijf in een jaar kan worden voortgebracht.
productiefactoren - Arbeid, ondernemersactiviteiten, natuur(-lijke hulpbronnen) en kapitaal.
quasi-collectieve goederen - Goederen die door de overheid beneden de kostprijs worden aangeboden of worden gesubsidieerd omdat ze het gebruik ervan wil bevorderen: denk aan onderwijs, openbaar vervoer
recessie Fase in de neergaande fase van de conjunctuurgolf: de groei van het nationale inkomen is kleiner dan de trendmatige groei. De term recessie is een veel gebruikte term voor laagconjunctuur.
salderingsrekening (bij de betalingsbalans) zie goud- en deviezenrekening
substitutie Omzetting van de ene soort in de andere, bijvoorbeeld arbeid door kapitaal, giraal geld door chartaal geld.
substitutiegoed Een goed dat kan dienen ter vervanging van een ander goed: boter en margarine.
trend - De gemiddelde ontwikkeling van een grootheid over een reeks van jaren.
trendmatig begrotingsbeleid Een begrotingsbeleid waarbij de omvang van de overheidsuitgaven wordt afgestemd op de trendmatige ontwikkeling van het nationale inkomen. Bij een tijdelijke sterkere groei van het nationale inkomen worden de extra overheidsinkomsten niet uitgegeven maar gebruikt ter verkleining van het financieringstekort. Bij een tijdelijke zwakkere groei van het nationale inkomen hoeft er (binnen zekere grenzen) niet direct te worden bezuinigd en neemt het financieringstekort dus tijdelijk toe. De begroting wordt pas herzien als de ontwikkelingen blijkbaar niet tijdelijk zijn, maar een ombuiging in de trendmatige ontwikkeling betekenen.
trendmatige groei - Een over een periode van meerdere jaren verwachte gemiddelde jaarlijkse groei van het nationale inkomen.
tijdstip- of voorraadgrootheden Geven de actuele stand van zaken op een bepaald tijdstip. Bijvoorbeeld de waarde van de machines en gebouwen per 31 december 2001.
tijdvak- of stroomgrootheden - Geven aan waarmee iets in een bepaalde periode verandert is. Bijvoorbeeld de waarde van de export in een bepaald land in een bepaald jaar.
uitvoer - Het kopen van goederen en diensten door (de mensen en bedrijven in) het buitenland in een bepaald land.
vaste kapitaalgoederen zie kapitaalgoederen
vervangingsinvestering Een investering die dient om versleten vaste kapitaalgoederen te vervangen. Deze wordt gefinancierd uit de afschrijvingen.
verzadigingsinkomen - De verdere toename van het inkomen leidt niet tot een toename van de uitgaven (vraag) aan een bepaald product.
vlottende kapitaalgoederen - zie kapitaalgoederen
volkomen prijselastisch - De vraag of het aanbod zijn volkomen prijselastisch als er slechts bij één prijs vraag of aanbod bestaat: de vraaglijn of aanbodlijn loopt horizontaal.
volkomen prijsinelastisch - De vraag of het aanbod zijn volkomen prijsinelastisch als de vraag of het aanbod niet reageren op prijsveranderingen: de vraaglijn of aanbodlijn loopt verticaal.
vreemde valuta - buitenlands geld
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden