Debet (activa)
Credit (passiva)
Lijst met alle bezittingen
(oftewel: wat heb je met je geld gedaan)
Eigen vermogen (EV)
+ vreemd vermogen (VV)= lijst met alle schulden (oftewel: hoe kom je aan geld)
Hierbij geldt:
debet= credit -> activa=passiva
Bezittingen= EV +VV
Op de balans staan voorraadgrootheden, ze zijn op een bepaald moment vastgesteld
Vaste activa= gaan langer dan 1 jaar mee ->gebouw, inventaris, bedrijfswagens
Vlottende activa= gaan korter dan 1 jaar mee -> materialen, voorraad
Liquide activa= kun je direct gebruiken -> bank, kas
Lang vreemd vermogen= looptijd > 1 jaar
Kort vreemd vermogen= looptijd < 1 jaar
De post debiteuren zijn vorderingen op klanten die nog moeten betalen. Crediteuren zijn schulden aan leveranciers
De resultatenrekening geeft een overzicht van de opbrengsten en de kosten van een bedrijf over een bepaalde periode. Hierop staan stroomgrootheden, want kosten en opbrengsten worden geregistreerd over een bepaalde periode. -> is ook altijd in evenwicht
Afschrijven= het rekening houden met de waardedaling van vaste activa als gevolg van slijtage/veroudering
Ondernemingsvormen:
eenmanszaak= zelfstandige zonder personeel (zzp’er) = bedrijf met één eigenaar en geen scheiding tussen privévermogen en vermogen van het bedrijf.
Vennootschap onder firma = (VOF)= bedrijf met meerdere eigenaren. Iedereen is hoofdelijk aansprakelijk: elke firmant is met privévermogen aansprakelijk voor gehele schuld van een VOF
Besloten vennootschap= BN= vennoten brengen elk een bepaald bedrag in. Zij zijn alleen aansprakelijk tot het bedrag dat is ingelegd. Aandelen staan op naam -> niet zo veel vermogen aantrekken
Naamloze vennootschap= NV= aandelen staan niet op naam en kunnen vrij verhandeld worden -> zo veel vermogen aantrekken. Aandeelhouders zijn voor een deel eigenaar van het bedrijf
Rechtsvorm
Ondernemingsrisico
Strekt zich uit tot
Eigendom en leiding
Mogelijkheid tot aantrekken vermogen
Belasting over de winst
Eenmanszaak
Privévermogen
Verenigd in één persoon
Niet groot
Inkomens
Vof
Privévermogen
Samen
Niet groot
Inkomens
Bv
Aandeelbedrag
Gesplitst
Niet groot
Vennoot
Nv
Aandeelbedrag
Gesplitst
Zeer groot
vennoot
H.4 De productie van een spijkerbroek
constante kosten= kosten die niet veranderen als productie (q) verandert-> kosten van vaste activa
Totale constante kosten= TCK = alle constante kosten samen
Variabele kosten= kosten die wel veranderen als productie verandert-> materiaalkosten vb.
Totale variabele kosten= TVK= alle variabele kosten samen
De Gemiddelde constante kosten= GCK= TCK/q. de GCK worden lager naarmate je meer gaat produceren omdat constante kosten over meer producten verdeeld kunnen worden.
Gemiddelde variabele kosten= GVK= TVK/q. blijven gelijk als q wordt verhoogd.
TK= TVK+ TCK-> GTK= GVK + GCK
Proportioneel variabele kosten: variabele kosten per product blijven gelijk als q toeneemt
Degressief variabele kosten: variabele kosten per product nemen af als q toeneemt
Progressief variabele kosten: variabele kosten per product nemen toe als q toeneemt
Break-evenpunt= TO=TK
Marginale kosten= MK= de extra kosten bij uitbreiding van de productieomvang met één eenheid
= verandering totale kosten
Verandering q
Marginale opbrengst= MO= de extra opbrengst bij uitbreiding van de productieomvang met één eenheid. = verandering totale omzet
Verandering q
Voor alle marktvormen behalve monopolie geldt : P=GO=MO
Marginale winst= MW= de extra winst bij uitbreiding van de productieomvang met één eenheid
= verandering TW
Verandering q
Zolang MO>MK -> extra winst, dus meer aanbieden
Als MO=MK geen extra winst en geen extra verlies-> maximale opbrengst
MO<MK -> je maakt verlies per product, winst neemt af, dus stoppen met aanbieden
MO= TO’
MK= TK/
Winst maximaal bij MO=MK. Winst maximaal als TW’ = 0
Als P > GTK -> doorgaan met produceren, je maakt winst
P < GTK -> stoppen, je maakt verlies
GVK < P < GTK -> tijdelijk doorgaan, want doorgaan levert minder verlies op dan stoppen
H.5 Overgeleverd aan de markt
Markt van volkomen concurrentie/ volledige mededinging:
De prijs en afzet van een product worden bepaald door collectieve vraag en collectieve aanbod.
Kenmerken:
- Homogeen product, de klant ziet geen verschil tussen producten van verschillende aanbieders
- Veel aanbieders, elke aanbieder heeft een klein deel van de totale afzet
- Er is vrije toe- en uittreding
- Toetreding gaat door zolang potentiële toetreders kans zien om winst te maken. Stopt als winstmarge 0 is (bedrijfstakevenwicht) -> bij P=GTK
- Markt is doorzichtig (transparant): vragen en aanbieders zijn volledig geïnformeerd over aard van het product en prijs waartegen het wordt verhandeld
- Individuele aanbieder heeft geen invloed op de prijs, kopers zijn overgeleverd aan de markt
->prijs wordt via vraag en aanbod gedicteerd door de markt
Deze marktvorm is theoretisch, is niet realistisch
- marktprijs bij elke afzet gelijk want geen invloed-> P=MO (=GO) -> horizontale lijn
- maximale winst: MO=MK . ook (GO-GTK) x q
Marktomzet en overschotten:
marktomzet= marktafzet x evenwichtsprijs
Evenwichtsprijs: Qv=Qa
Aanbodoverschot: P > evenwichtsprijs-> aanbodoverschot -> producenten laten P dalen om toch te kunnen verkopen -> vraag # + aanbod $ -> je komt weer in evenwicht
Vraagoverschot: P < evenwichtsprijs -> vraagoverschot-> producenten laten P stijgen omdat ze meer winst kunnen maken -> vraag $ + aanbod # -> je komt weer in evenwicht
Verschuivende aanbod- en vraaglijnen:
Door toetreding van aanbieders wordt er bij dezelfde prijs meer aangeboden-> aanbodlijn verschuift naar rechts.
Door invoerheffingen nemen de kosten toe -> om winstmarge te behouden willen bedrijven hogere prijs-> aanbodlijn verschuift naar links.
Door toename aantal vragers verschuift collectieve vraaglijn naar rechts (want bij dezelfde prijs meer vraag). Door afname aantal vragers verschuift collectieve vraaglijn naar links.
H.6 De enige aanbieder
Een monopolie is als een onderneming als enige een bepaald product aanbiedt.
Een wettelijk monopolie= als een monopolie een wettelijke basis heeft (octrooi/patent: het exclusief recht op de commerciële exploitatie van een uitvinding + door vergunningen).
Een natuurlijk monopolie ontstaat als schaalvoordelen zo’n grote rol spelen dat er op een markt slechts plaats is voor één aanbieder. -> voor nieuwkomers een barrière
Moeilijk toe te treden vanwege: hoge investeringen die alleen terug te verdienen zijn met een grote afzet-> maar afzet is onzeker + hoge investeringen-> verzonken kosten
Verschillen monopolie en vc/vm:
Monopolie
Volkomen concurrentie/volledige mededinging
één aanbieder
Veel aanbieders
Kan zelf prijs bepalen (prijszetter)
Aanbieder is gebonden aan de prijs die op de markt tot stand komt. Kan alleen kiezen hoeveel hij gaat produceren (hoeveelheidsaanpasser)
Prijs is afhankelijk van afzet
P=-1,5q+100 -> prijsafzetfunctie heeft een dalend verloop: als P # vraag $
Moet bij vaststellen P rekening houden met :
- aanwezigheid substitutiegoederen
-aanwezigheid piraterij (bij bescherming met octrooi)
Prijs is bepaald door de markt
P=20
Toetredingsbarrière door hoge en verzonken kosten
Vrije toe- en uittreding
Er kan structureel winst gemaakt worden,
P kan > MK
De markt komt altijd uit in het bedrijfstakevenwicht (Qa = Qv). De totale winst op de markt is 0 (GO = GTK)
P=GO maar niet gelijk aan MO, want een prijsverlaging geldt ook voor artikelen die eerder tegen hoge prijs werden verkocht .
MO<GO omdat monopolist alleen zijn prijs kan verlagen ten koste van afzetdaling
P=GO=MO
Maximale opbrengst: bij maximaal TO en bij MO=0
TO-lijn is een bergparabool: begint bij 0, stijgt want lagere prijs= hogere afzet, top, daalt want hogere prijs= lagere afzet, stopt want prijs is te hoog
Maximale winst: bij MO=MK en bij (GO-GTK) x q
Een monopolist kan zijn winst vergroten door middel van prijsdiscriminatie (= zelfde product verschillende prijzen -> hogere omzet ) en prijsdifferentiatie (= zelfde product alleen economisch verschillend-> TCK $)
Maximale afzet bij P=0
H.7 Je onderscheiden van de concurrent
Productdifferentiatie= het aanbrengen van een onderscheidend kenmerk t.o.v. concurrerende producten -> heterogeniteit. Vb. aanbieden extra service . gericht op bereiken van een zekere mate van klantenbinding waardoor een onderneming binnen grenzen van eigen kring een monopoliepositie weet te bereiken.
De marktvorm monopolistische concurrentie heeft kenmerken van zowel monopolie als volkomen concurrentie
H.8 De strijd om het marktaandeel
Oligopolie= als er op een markt een beperkt aantal aanbieders actief is of als enkele grote aanbieders duidelijk een overheersende positie innemen. Het aantal concurrenten is zo klein, dat ze elkaar in de gaten kunnen houden -> moet, want gedrag van de een heeft gevolgen voor de anderen.
De concentratiegraad geeft aan hoe groot het gezamenlijk marktaandeel is van de grootste aanbieders in een bedrijfstak -> gebruikt om te bepalen of een marktvorm oligopolistisch is.
De marktleider= de meest invloedrijke aanbieder. Een oligopolie is ook vaak gebaseerd op schaalvoordelen.
De producten verschillen meer van elkaar dan bij monopolistische concurrentie. Aanbieders kunnen niet geheel zelf hun prijs kiezen, maar hebben meer invloed dan bij monopolistische concurrentie
Bij oligopolie is er een hoge toetreding barrière, omdat het vaak technische producten zijn-> verzonken kosten.
Om concurrentieslag niet te verliezen-> veel innovatie (+aanvraag octrooien)
Afzet is afhankelijk van eigen prijs + prijs van de concurrent.
-> prijsafzetfunctie vb: Qw= -2Pw+ Pp+20. Prijsafzetfunctie heeft een knik (kinked demand curve)
Bij oligopolie is er prijsstarheid: als P↑ -> veel klantenverlies-> wist daalt.
Als P ↓-> de concurrentie zakt mee-> je wint slechts een beperkt aantal nieuwe klanten-> winst daalt omdat extra afzet niet opweegt tegen prijsdaling-> nauwelijks concurrentie op prijs bij oligopolie
Afhankelijk van het soort product gebruikten oligopolisten verschillende strategische variabelen: prijs, hoeveelheid, productdifferentiatie of een combinatie.
Prijskartel= als de 2 aanbieders afspraken maken over de prijs. -> hierbij ontstaat vaak een gevangenendilemma, wat opgelost kan worden door bindende afspraken. Prijskartels zijn vaak niet stabiel, naarmate er meer deelnemers zijn. Bij herhaald gevangenendilemma kan op den duur samenwerking ontstaan-> tit-for-tat strategie.
Bedrijven kunnen er ook voor kiezen om zoveel mogelijk aan te bieden om zo de ander uit de markt te concurreren (= hoeveelheidsconcurrentie) -> prijs daalt tot MK-> situatie gelijk aan volledige mededinging.
Ondernemingen kunnen ipv concurreren ook samenwerken in een productie- of hoeveelheidskartel -> functioneert dan als monopolie. Maar is net als prijskartel niet erg stabiel
Oligopolisten gebruikten ook productdifferentiatie om hun marktaandeel te vergroten/te behouden. Kan gebaseerd zijn op kwaliteitsverschillen of keuze vestigingsplaats en openingstijden.->Nashevenwicht
Speltheorie:
Prisoners dilemma: beide kiezen voor een dominante strategie en komen daarbij uit in een evenwicht die niet pareto optimaal is
Battle of the sexes: Nashevenwicht (= in het Nashevenwicht geldt dat, gegeven de keuze van een ander, geen van beide spelers zich kan verbeteren) daar waar beide hetzelfde kiezen
Chicken game: Nashevenwicht daar waar beide verschillend kiezen. Beide houden vast aan strategie van doorrijden wat de slechtste situatie is.
- Een evenwicht in dominantie strategieën is altijd een Nash-evenwicht, maar niet elk Nash-evenwicht is een evenwicht in dominante strategieën.
Chicken game: Nashevenwicht daar waar beide verschillend kiezen. Beide houden vast aan strategie van doorrijden wat de slechtste situatie is.
- Een evenwicht in dominantie strategieën is altijd een Nash-evenwicht, maar niet elk Nash-evenwicht is een evenwicht in dominante strategieën.
Tit-for-tat strategie: één van beide aanbieders gaat geleidelijk zijn prijs verhogen. Als de andere aanbieder volgt gaat hij door met het verhogen van de prijs. Als de ander niet volgt doet hij zijn prijs weer naar beneden.
Bindende afspraak= een afspraak waar men zich aan moet houden. -> hierdoor kun je in de optimale situatie komen
Zelfbinding is ene manier om een spel naar je hand te zetten. Onvoorwaardelijke zelfbinding: speler legt zich vast ongeacht wat de ander gaat doen. Voorwaardelijke zelfbinding= dreiging of belofte. Actie wordt alleen uitgevoerd als de tegenspeler aan de gestelde voorwaarde voldoet.
Marktvormen:
----------------------------------------------------------------------------------------------------------à MACHT
Volkomen concurrentie
Monopolistische concurrentie
Oligopolie
Monopolie
Product
Homogeen
Heterogeen door productdifferentiatie
Heterogeen, maar geen substitutiegoederen van elkaar
Eén product, 1 aanbieder daarvan
Prijszetter?
Nee
Beperkt
>monopolistische concurrentie, < monopolie
Ja
Toetreding
Vrij
Vrij
Hoge toetredingsbarrière
Hoge toetredingsbarrière
Markt
Zelfde product dus 1 markt
Elke aanbieder bedient een eigen deelmarkt
Enkele grote aanbieders hebben de macht
(bij duopolie 2)
Eén aanbieder voorziet gehele markt
Prijsafzetfunctie
Prijs is gegeven
Elke aanbieder heeft eigen prijsafzetfunctie
Afzet afhankelijk van eigen prijs + prijs v.d. concurrent
Prijs afhankelijk van afzet
Oligopsonie (en monopsonie) = enkele (of slechts 1) vrager van een product en veel aanbieders.
De vrager(s) heeft(hebben) de macht. Vb.: overheid, leger, ruimtevaartindustrie -> machtsmisbruikt.
Machtsmisbruik voorkomen: countervailing attack= tegenkracht geven aan macht -> gaat het beste door krachten te bundelen.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden