Economie
H1
- Een dominante strategie is de voordeligste strategie die iemand kiest onafhankelijk van wat de ander kiest
- We onderscheiden 3 fasen: kinderfase,ouderfase en grootouderfase ‘
- Een afspraak is bindend als beide mensen zich eraan houden
H2
- De keuze voor kinderen heeft economische gevolgen :
- het grootbrengen neemt veel tijd in beslag
- extra kosten (kinderkamer,luiers,kleding) - Consumeren is het uitgeven van geld voor eigen behoefte
- Rente is het bedrag dat je betaalt voor het lenen van geld
- Bij sparen krijg je rente
- Studiefinanciering bestaat uit een basisbeurs en een ov-jaarkaart
- Als je een studie binnen 10 jaar afrond dan hoef je de basisbeurs niet terug te betalen
H3
- Over de primaire inkomens loon,winst,rente,pacht en huur moet een gedeelte als belasting en premies aan de overheid worden afgedragen
- De loonheffing bestaat uit loonbelasting en premie volksverzekeringen
- Het brutoloon is het loon dat de werknemer verdient voor aftrek van alle inhoudingen
- Gemiddelde heffingstarief = inkomensheffing : brutoloon x 100%
- De gemiddelde heffingsdruk neemt toe als het inkomen ook toeneemt
- Het belastingsstelsel en het vennootschapsbelasting zijn progressief
- Als iemand in loondienst als werknemer werkt, ontvang hij loon of salaris
- Loon en winst zijn soorten inkomen
- Rente word ook wel intrest genoemd
- Huur en pacht zijn beloningen als iemand een gebouw of grond aan een ander ter beschikking stelt
- Wat overblijft na inhoudingen van het brutoloon is je nettoloon of besteedbaar loon
- De loonheffing is een voorschot op de inkomensheffing die achteraf per jaar wordt vastgesteld over het totale inkomen dat je in dat jaar verdient hebt
- De premie volksverzekeringen wordt betaalt voor onder andere de AOW
- Het brutoloon is het loon dat de werknemer verdient voor aftrek van alle inhoudingen
- Voorbeelden van aftrekposten zijn : pensioenpremies, reiskosten voor OV, en rente over een hypothecaire lening voor financiering van de eigen woning
- Bruto jaarinkomen – aftrekposten = belastbaar jaarinkomen
- De inkomensheffing word berekent over het belastbaar inkomen
- Hoeveel heffing je moet betalen over het belastbaar inkomen wordt berekend aan de hand van de belastingschijven
- Op het totale heffingsbedrag krijg je nog heffingskortingen en soms ook arbeidskorting
- Het draagkrachtbeginsel houdt in dat hogere inkomens in verhouding meer belasting moeten betalen dan lagere inkomens
- Bij een progressief belastingstelsel betalen hogere inkomens in verhouding meer belasting dan de lagere inkomens
- Door de heffing worden de inkomensschillen in verhouding kleiner, de progressieve belastingheffing nivelleert de inkomens
- Het marginale tarief is de hoogste schijf waarin je valt dus de top van zijn inkomen betaalt
- Bij het proportioneel belastingstelsel kun je iedereen hetzelfde percentage van zijn inkomen heffen. Hierbij blijven de inkomensverhoudingen gelijk
- Bij een degressief belastingstelsel worden de inkomensverschillen relatief groter (denivellering )
H4
- Met een lorenzcurve geef je de personele inkomensverdeling aan
- Het optellen van percentages van hoog naar laag noem je cumuleren
- Bij nivellering wordt de inkomensverdeling gelijker
- Bij denivellering wordt de inkomensverdeling ongelijker
- Bij het draagkrachtbeginsel dragen de sterkste schouders de zwaarste lasten
- Bij het profijtbeginsel betaalt de gebruiker voor de geleverde dienst
- Primaire inkomens zijn alle bij het productieproces verdiende bruto inkomens (loon,pacht,huur,rente en winst)
- Het secundaire inkomen is het netto besteedbaar inkomen
- Secundair inkomen = primair inkomen – ingehouden belastingen en sociale premies + uitkeringen en subsidies
H5
- Als je aan iets begint waar je niet zeker van weet of dat het een succes zal worden loop je een ondernemersrisico
- Het kopen van kapitaalgoederen noem je investeren
- Voorbeelden van kapitaalgoederen zijn : een bestelauto en machines
- Eigen vermogen is je eigen geld
- Vreemd vermogen is geleend geld
- Een balans is een momentopname van bezittingen van een bedrijf en het vermogen
- Links op de balans staan de bezittingen (activa)
- Rechts op de balans staat het vermogen (passiva)
- Productiefactoren met beloning :
Winst
- Het aantal verkochte producten noem je de afzet
- Omzet = afzet x verkoopprijs
- Vaste activa kunnen meermalig gebruikt worden of gaan lang mee
- Vlottende activa kunnen maar één keer gebruikt worden
- Eigen vermogen= bezittingen - schulden
- De posten op de balans zijn voorraadgrootheden en worden op een bepaald moment geregistreerd
- Debiteuren zijn de vorderingen op afnemers
- Crediteuren zijn de schulden aan de leveranciers
- Op de resultatenrekening staan alle kosten en de opbrengst over een bepaalde periode
- De posten op een resultatenrekening zijn stroomgrootheden
- Het boeken van de waardedaling van de vaste activa op de balans wordt afschrijven genoemd
- Toegevoegde waarde= omzet – inkoopwaarde grondstoffen
H6
- Risico betekent dat je de kans loopt schade te krijgen door onzekere gebeurtenissen
- Verzekeren betekent dat mogelijke schade wordt vergoed
Sociale verzekeringen
Particuliere verzekeringen
Verplicht
Niet verplicht
WW, AOW
Fiets,brand,reis verzekering
- Bij sociale verzekeringen onderscheiden we werknemersverzekeringen en volksverzekeringen
- Volksverzekeringen zijn voor iedereen verplicht
- Werknemersverzekeringen zijn alleen verplicht voor mensen in loondienst
- Bij sociale verzekeringen is de premie inkomensafhankelijk
- Volksverzekeringen :
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
E.
E.
Ik wil gewoon even zeggen ik hou van je en je hebt men toetsweek gered
3 jaar geleden
Antwoorden