Internationale Handel

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 3669 woorden
  • 28 november 2007
  • 42 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
42 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Internationale handel:
Hoofdstuk 1:

1. De oorzaken van internationale arbeidsverdeling beschrijven en verklaren.

De concurrentiepositie die een land heeft ten opzichte van andere landen wordt in de eerste plaats bepaald door der productiekosten, zoals de loonkosten en de machinekosten. Daarnaast is ook de kwaliteit van de producten die in een land maakt belangrijk.
Lage productiekosten en goede kwaliteit worden vooral bereikt door innovatie, dat betekent dat er investeringen worden gedaan in betere en modernere kapitaalgoederen zoals machines. De hoge arbeidsproductiviteit die met deze machines mogelijk zijn drukken de productiekosten. Een land dat verregaand gemechaniseerd eb gecomputeriseerd is of een goedgeschoolde bevolking heeft kan zich toeleggen op productie van hoge kwaliteit van zijn producten. Lage productiekosten en hoge kwaliteit van de productie bezorgen een land een sterke internationale concurrentiepositie.

Tegenover de producten die een land importeert staan de producten die het land naar andere landen exporteert. Internationale handel is internationale ruil. Landen importeren producten die goedkoper in andere landen gemaakt kunnen worden en exporteren producten die zij zelf goedkoop kunnen maken. Ter voorbeeld is Japan goedkoper dan Indonesië in het maken van auto’s, in Indonesië is goedkoper in het maken van kleding. Dus importeert Japan kleding uit Indonesië en exporteert het auto’s naar Indonesië.
Omdat verschillende landen zich toeleggen op verschillende producten spreken van internationale arbeidsverdeling

2. Uitleggen waarom kleine landen vaak een meer open economie hebben dan grotere landen.

Er zijn 2 oorzaken te noemen:

• Kleine landen hebben vaak maar een soort klimaat en bodemgesteldheid waardoor ze niet veel verschillende goederen kunnen produceren. Daarom zijn ze voor bepaalde goederen aangewezen op het buitenland. Een voorbeeld hiervan is de VS, die kan veel goederen uit eigen land halen. Maar Nederland heeft dat niet en moet dus goederen importeren.
• Een andere oorzaak voor het meer open karakter van kleinere economieën heeft te maken met het ontbreken van schaalvoordelen bij sommige productieprocessen. Onder schaalvoordelen verstaan we dat je per eenheid product goedkoper produceert naarmate je meer produceert. Door de hoge constante kosten is het bijvoorbeeld in de vliegtuigindustrie alleen mogelijk om grootschalig te produceren. Constante kosten zijn kosten die onafhankelijk zijn van de geproduceerde hoeveelheid.

Tevens zijn er nog andere factoren die de mate van openheid van een economie beïnvloeden, maar die niet met de omvang van de economie te maken hebben:

• Sommige landen kunnen slechte vervoersmogelijkheden hebben of een ruig landschap, waardoor de mogelijkheden voor import en export beperkt zijn. Dit is het geval bij landen als Afghanistan en Bhutan.
• Sommige landen hebben een regering die zoveel mogelijk onafhankelijk willen zijn van het buitenland. Zulke regeringen staan import en export nauwelijks toe. Noord-Korea en Cuba zijn hiervan voorbeelden.

3. Exportquote en importquote berekenen.

Waarde export__
Exportquote = nationaal inkomen x 100%

Waarde import__
Importquote = Nationaal inkomen x 100%

4. Uitleggen dat open economieën afhankelijk zijn van economische ontwikkelingen in het buitenland.

Hoe meer open een economie is, hoe afhankelijker zo’n land is van de ontwikkelingen in het buitenland. Zo kan de Nederlandse economie klappen oplopen wanneer het in Duitsland economisch slechter gaat. Duitsers besteden dan namelijk minder en kopen dus ook minder Nederlandse goederen. Deze terugloop van de export kan in Nederland tot werkloosheid leiden.

5. Een betalingsbalans bestaand uit lopende rekening en kapitaal rekening interpreteren.

De betalingsbalans is een geordend overzicht van alle inkomsten en uitgaven van een land met betrekking tot het buitenland in een jaar. Deze bestaat uit een lopende rekening en een kapitaalrekening:

• Lopende rekening: Overzicht van alle ontvangsten en betalingen m.b.t. de
uitvoer en invoer van goederen en diensten van een land
met het buitenland.
• Kapitaalrekening: Deze bestaat uit investeringen, beleggingen en leningen
door het buitenland of in het buitenland.

6. Het saldo van de lopende rekening, het saldo van de kapitaalrekening en het materieel saldo van de totale betalingsbalans aflezen.

Het saldo van de lopende rekening is als volgt te berekenen en af te lezen:
• Ontvangsten uit buitenland – uitgaven aan buitenland; je hebt een overschot (+) of en tekort(–) op de lopende rekening.
Het saldo van de kapitaalrekening is als volgt te berekenen en af te lezen:
• Ontvangsten uit buitenland – uitgaven aan buitenland; je hebt een overschot (+) of en tekort(–) op de lopende rekening.
Het materieel saldo van de betalingsbalans is als volgt te berekenen en af te lezen:
• Het saldo van de lopende rekening – het saldo van de kapitaalrekening; je hebt een overschot (+) of en tekort(–) op de betalingsbalans.

7. Met behulp van gegevens over handel in goederen en diensten en de export en import van kapitaal een betalingsbalans van een land opstellen.

Lopende rekening:

Ontvangsten uitgaven Saldo
uit het buitenland aan buitenland (ontvangsten – uitgaven)

Export van goederen € 238 miljard Import van goederen € 267 miljard + € 16 miljard
en diensten en diensten (overschot op de lopende
rekening)

Kapitaalrekening:

Ontvangsten uitgaven Saldo
uit het buitenland aan buitenland (ontvangsten – uitgaven)

Kapitaalimport € 174 miljard kapitaalexport € 192 miljard – € 18 miljard
(tekort op de kapitaal
-rekening)

Betalingsbalans:
Ontvangsten uitgaven saldo
uit buitenland aan buitenland ________________

Lopende rekening € 238 miljard € 267 miljard + € 16 miljard

Kapitaalrekening € 174 miljard € 192 miljard – € 18 miljard____

Totaal € 457 miljard € 459 miljard – € 2 miljard

8. Het verband tussen het saldo van de betalingsbalans en de verandering van de goud- en deviezenvoorraad uitleggen.

Bij een tekort op het materieel saldo neemt het goud- en deviezenvoorraad af.
Bij een overschot op het materieel saldo neemt het goud- en deviezenvoorraad toe.

De goud- deviezenvoorraad, ook wel de voorraad internationale betaalmiddelen genoemd, is de hoeveelheid goud en internationaal geaccepteerde valuta’s die een land in bezit heeft.

9. De voordelen en nadelen van overschotten en tekorten op de lopende rekening respectievelijk kapitaalrekening beschrijven en toelichten.

Lopende rekening

Tekort:

Een tekort op de lopende rekening betekent dat je meer koopt in het buitenland dan het buitland bij jouw koopt. Je kunt het vergelijken met iemand die meer uitgeeft dan hij verdient. Zo iemand bouwt schulden op.

Voordeel: Wanneer jezelf rijk bent, zoals de VS, zijn die
rentebetalingen helemaal geen probleem. Het is juist een teken van kracht dat je op andermans kosten een goed leven leidt. Je kan dus in meerdere behoeften voorzien.
Nadeel: Schulden betekenen dat je rente moet betalen en dat geld kun je niet voor leuke dingen uitgeven. Die rentelasten kunnen bovendien zo hoog oplopen dat je in de toekomst in problemen kan raken.

Overschot:

Een overschot op de lopende rekening betekent dat je meer verkoopt aan het buitenland dan het buitenland jouw verkoopt. Dat kun je verglijken met iemand die minder uitgeeft dan hij verdient, d.w.z. dat hij spaart. Hij is rijk maar leeft sober.
.
Voordeel: Een land kan trots zijn op een overschot op de lopende rekening omdat het betekent dat zijn producten gewild zijn in het buitenland,
Nadeel: Maar je kunt ook zeggen dat het niet zo slim is om veel te verdienen en daar weinig voor te kopen. Je bent rijk, maar leeft bescheiden.
Van een – vooral groot – overschot is nog dat je de negatieve effecten van produceren ondervindt terwijl het buitenland daarvan de vruchten plukt. Zo leidt de Nederlandse varkensindustrie tot grote milieuproblemen in Nederland (mest, bodemvervuiling) terwijl veel van deze dieren in het buitenland geconsumeerd worden.

Kapitaalrekening

Tekort:

Een tekort op de kapitaalrekening betekent dat je meer geld naar het buitenland
stroomt dan dat er binnen komt.

Voordeel: Wisselkoers gaat naar beneden, dus het land wordt relatief goedkoper.

Nadeel: Er wordt niet meer geïnvesteerd in je eigen land, maar in het buitenland. Dit remt de ontwikkeling in eigen land.

Overschot:

Er stroomt meer geld binnen dan dat er naar het buitenland gaat.

Voordeel: Je kan veel investeren in je eigen land, waardoor de welvaart stijgt.

Nadeel: De wisselkoers stijgt. Dus het land wordt relatief duurder.

10. De verschillende vormen van overheidsbeleid t.a.v. de betalingsbalans omschrijven.

De Nederlandse overheid bemoeit zich actief met de betalingsbalans. Mede dankzij zijn sterke exportpositie heeft Nederland een overschot op de lopende rekening en de overheid wil dat zo houden. Met dat overschot kan o.a. de ontwikkelingshulp(uitgaven op de kapitaalrekening) betaald worden. De voorraad goud en buitenlandse valuta wordt niet aangetast of kan gelijdelijk toenemen.
Export betekent productie en dus werkgelegenheid. Daarom zal de overheid een sterke exportpositie van Nederland voordelig vinden. Een geschikt middel om de export te bevorderen is loonmatiging. Door loonmatiging dalen de loonkosten per product en dan kunnen de prijzen laag gehouden worden. Daarnaast zouden grote loonstijgingen voor extra importen kunnen zorgen. Mensen besteden dan immers meer, dus ook in het buitenland! Loonmatiging matigt dus de import en dat houdt het overschot op de lopende rekening in stand.
Ook onderneemt de Nederlandse overheid handelsmissies, staatsbezoeken aan andere landen met het doel productieopdrachten in de wacht te slepen.
Daarnaast steekt de overheid geld in innovatie, het vernieuwen van producten en productieprocessen. Het exportpakket blijft dan aantrekkelijk.
Om Nederland aantrekkelijk te maken voor buitenlandse investeerders zorgt de overheid voor een goede infrastructuur.

11. Uitleggen waarom multinationals vestigingen in andere landen hebben.

Steeds vaker behoren bedrijven uit verschillende landen tot één internationaal opererende onderneming. Bedrijven met productievestigingen in verschillende landen noemen we multinationale ondernemingen of multinationals. De internationale handel vindt dan plaats tussen verschillende vestigingen van een multinationale onderneming.
De afgelopen tijd is het bedrijfsleven sterk geïnternationaliseerd. De sterke groei van het aantal multinationals wordt gestimuleerd door het steeds vrijere handels- en betalingsverkeer.

Hoofdstuk 2:

1. Uitleggen hoe de prijzen van valuta’s ( = wisselkoers ) gevormd worden.

De hoogte van de wisselkoers wordt bepaald door vraag en aanbod op de valutamarkt. Het geheel van vraag naar en aanbod van valuta’s noemen we de valutamarkt. Op de valutamarkt wordt de ene valuta omgewisseld in de andere valuta. Door de moderne communicatiemiddelen kunnen vraag en aanbod snel worden doorgegeven. Er ontstaat dan een prijs: de wisselkoers.
Let wel: eigenlijk kun je niet spreken van dé wisselkoers van de euro. Er is ten opzichte van alle buitenlandse valuta een wisselkoers.

2. Uitleggen hoe de prijzen zijn van veranderingen van wisselkoersen ( appreciatie of depreciatie ) voor concurrentiepositie, omvang van import en export, werkgelegenheid en prijspeil.

Wanneer de vraag naar euro´s op de valutamarkt stijgt zal de wisselkoers van de euro stijgen. Een stijging van de wisselkoers kan ook worden veroorzaakt worden door een daling van het aanbod. Zo´n stijging van de wisselkoers als gevolg van veranderingen in vraag en aanbod heet een appreciatie. Gevolg is dat landen met een euro relatief duurder worden, omdat andere landen veel eigen munt moeten geven om 1 euro te krijgen (meer dan voor de stijging). Hierdoor zal de export afnemen en de import toenemen (het buitenland wordt voor landen met de euro relatief goedkoper). De werkgelegenheid zal hierdoor dalen. Het prijspeil zal in principe dalen(vraag daalt vanuit het buitenland), mits er geen sprake is van geïmporteerde inflatie.
Wanneer de vraag naar euro´s op de valutamarkt daalt of het aanbod van euro´s stijgt zal de wisselkoers van de euro dalen. Zo´n daling van de wisselkoers heet een depreciatie. Gevolg is dat landen met een euro relatief goedkoper worden, omdat andere landen minder eigen munt moeten geven om 1 euro te krijgen (minder dan voor de stijging). Hierdoor zal de export toenemen en de import afnemen (het buitenland wordt voor landen met de euro relatief duurder). De werkgelegenheid zal hierdoor stijgen. Het prijspeil zal in principe stijgen (vraag stijgt vanuit het buitenland), mits er sprake is van geïmporteerde inflatie.

3. Uitleggen wat de gevolgen zijn van veranderingen van het prijspeil voor concurrentiepositie en wisselkoers.

Wisselkoersen en prijzen hebben veel met elkaar te maken. Wanneer de inflatie (een stijging van het algemeen prijspeil) hoog is ten opzichte van andere landen betekent dit een verslechtering van de internationale concurrentiepositie/ er zal minder vraag naar producten van dat inflatieland zijn. De vraag naar de munt van zo’n land op de valutamarkt zal dalen en de wisselkoers daardoor ook. Landen met hoge inflatie zijn vaak landen met een zwakke munt.
Landen met sterke munten zijn vaak landen met lage inflatie. Die lage inflatie zorgt er immers voor dat de concurrentiepositie sterk blijft. Daardoor zijn de producten van die landen in het buitenland in trek en zal er veel vraag naar hun munten zijn op de valutamarkt.

4. Het verband uitleggen tussen de veranderingen op de betalingsbalans en veranderingen van de wisselkoers.

De export en import van goederen, diensten en kapitaal beïnvloeden de wisselkoers. Deze transacties worden geboekt op de betalingsbalans. De stand van de betalingsbalans geeft informatie over de wisselkoers. Voor de euro moeten we dan kijken naar de betalingsbalans van Euroland, d.w.z. de betalingsbalans van alle EMU-landen bij elkaar.
De ontvangsten op de betalingsbalans (lopende rekening en kapitaalrekening) leiden tot vraag naar euro’s op de valutamarkt en uitgaven op de betalingsbalans tot aanbod van euro’s op de valutamarkt. Een tekort op de betalingsbalans, waarbij de uitgaven de ontvangsten overtreffen, zal kunnen leiden tot een lagere wisselkoers. De vraag naar de munt op de valutamarkt is immers kleiner dan het aanbod. Een overschot op de betalingsbalans is het omgekeerde.

5. De gevolgen uitleggen van een renteverandering voor de wisselkoers.

Wanneer de wisselkoers te sterk stijgt of daalt kan de centrale bank ingrijpen. Zo kan de Europese Centrale Bank, de centrale bank van Euroland, de rente verhogen of verlagen als zij de koers van de euro willen beïnvloeden.
Wanneer zij de koers van de euro te laag vindt kan zijn de officiële rente verhogen. Banken worden dan gedwongen de renteverhoging te volgen. Door deze renteverhoging gaan dan meer buitenlandse beleggers in Euroland beleggen en gaan beleggers uit Euroland minder snel buiten Euroland beleggen. Zo stijgt de vraag naar euro’s op de valutamarkt, terwijl het aanbod daalt. Hierdoor stijgt de wisselkoers van de euro. Het omgekeerde geldt natuurlijk wanneer de ECB de rente verlaagt om de koers van euro te laten dalen.

Maar dit renteverhaal heeft ook een andere kant. De rentestand beïnvloedt niet alleen de wisselkoers, maar ook de binnenlandse bestedingen. Een hogere rentestand maakt lenen onaantrekkelijker en sparen juist aantrekkelijker. Minder lenen en meer sparen houdt in dat de bestedingen afnemen. Leningen worden immers afgesloten om bestedingen te doen; en sparen betekent per definitie dat je dat geld niet uitgeeft.
Het hangt van de binnenlandse economische situatie af of lagere bestedingen gunstig zijn of niet. Er kan sprake zijn van overbesteding of onderbesteding.

Overbesteding: De binnenlandse bestedingen zijn dan hoog, er wordt dus veel geproduceerd en er zijn veel mensen aan het werk. Er is nauwelijks werkloosheid. Door deze hoge bestedingen kan er inflatie ontstaan. Wanneer namelijk de vraag naar producten groter is dan de productiecapaciteit aankan stijgen de prijzen. In zo’n situatie van overbesteding en inflatie is een daling van de bestedingen gewenst. Een verhoging van de rentestand om de wisselkoers te versterken is dan ook goed voor de binnenlandse economische situatie omdat die hogere rentestand de bestedingen doet afnemen.

Onderbesteding: Bij onderbesteding is er sprake van lage bestedingen en dus een lage productie. De productiecapaciteit is niet volledig bezet. Hierdoor kunnen lang niet alle mensen aan de slag. Er is dus werkloosheid. Een rentestijging zal er dan voor zorgen dat de bestedingen nog meer dalen en de werkloosheid verder groeit.

6. Het nut van stabiele wisselkoersen uitleggen, evenals de nadelen van schommelende wisselkoersen.

Wisselkoersveranderingen zijn van invloed op de omvang van de export en daarmee op de binnenlandse productie en werkgelegenheid. Tevens bleek de invloed van wisselkoersveranderingen op de prijzen van importgoederen en daarmede op het binnenlandse prijspeil.
Schommelingen van wisselkoersen geven ook onzekerheid voor exporteurs en importeurs. Wisselkoersonzekerheid kan voor exportbedrijven erg vervelend zijn. Tevens is dit ook nadelig voor bedrijven die hun producten laten betalen in buitenlandse valuta’s is wisselkoersonzekerheid ongewenst. Internationale handelaren zijn dus gebaat bij stabiele wisselkoersen. Dat geeft zekerheid en minder risico.

Hoofdstuk 3:

1. Uitleggen dat vrijhandel in theorie tot de grootst mogelijke welvaart leidt.

We spreken van vrijhandel wanneer de internationale handel niet wordt belemmerd. In zo’n situatie zal iedereen zijn spullen dáár kopen waar ze het goedkoopst zijn. Zoals rundvlees in Argentinië, tomaten in Marokko, videorecorders in Japan , kaas in Holland etc. Hierdoor zal ook ieder land zich gaan toeleggen op die dingen waar het goed in is.
Bij vrijhandel worden de producten daar gemaakt waar ze tegen de laagste prijs en de beste kwaliteit gemaakt kunnen worden. Wanneer alle producten aldus gemaakt en gekocht kunnen worden, is in theorie de totale welvaart in de wereld het hoogst.
Hierbij zijn wel kanttekeningen te plaatsen. Sommige landen zijn goedkoop omdat ze daar gebruik maken van kinderarbeid of omdat arbeiders lange werkweken draaien tegen een hongerloon.
Ook zijn er verschillen in milieuwetgeving tussen landen. In landen waar bedrijven verplicht worden filters aan te brengen tegen de uitstoot van vervuilende gassen en milieuheffingen moeten betalen zal de productie duurder zijn dan in landen waar geen milieuwetgeving is of de overheid oogluikend toestaat dat bedrijven de milieuregels aan hun laars lappen. In landen met een slechte mensenrechtensituatie en slechte milieuwetgeving kan ongetwijfeld goedkoper geproduceerd worden, maar of daarmee de ‘totale welvaart’ in de wereld wordt vergroot is nog maar de vraag.
In theorie zorgt vrijhandel er dus voor dat alle producten zo goedkoop mogelijk worden gemaakt.

2. Uitleggen waarom landen overgaan tot protectionisme.

Dat Nederland toch tomaten en Japan toch rijst produceren komt doordat ze hun binnenlandse productie willen beschermen. We noemen dat protectionisme. Protectionisme is het beschermen van de eigen economie door invoerbelemmeringen en/ of uitvoersubsidies. Met name als het slecht gaat met de binnenlandse werkgelegenheid is de neiging tot protectie groot. Protectie omvat de maatregelen die een land neemt in het kader van een protectionistische politiek.

3. De vormen van protectionisme beschrijven.

Bij protectie zijn de volgende tarifaire en non-tarifaire maatregelen mogelijk:

• Invoerrechten:

Er wordt een tarief geheven op importproducten.
Hierdoor worden importproducten duurder en kunnen deze dus minder goed concurreren op de binnenlandse markt.

• Quotering:

Er mag per jaar slechts een bepaalde hoeveelheid van een product worden ingevoerd.

• Kwaliteitseisen:

Er worden kwaliteitseisen gesteld waaraan buitenlandse producten niet en binnenlandse producten wel voldoen. Op grond van die eisen worden dan buitenlandse producten geweigerd op de binnenlandse markt.

• Subsidiëring van de binnenlandse productie:

Door binnenlandse producenten subsidies te geven kunnen deze goedkoper produceren en lagere prijzen vragen waardoor ze beter kunnen concurreren

• Subsidiëring van de export:

Hierdoor kan je producten goedkoper in het buitenland aanbieden. Op deze manier worden vooral Europese landbouwproducten goedkoper op de wereldmarkt gebracht.

Invoerrechten worden wel tarifaire handelsbelemmeringen genoemd. Tarifair komt van tarief, hetgeen betekent dat het een heffing of subsidie op de prijs van het product is. Ook subsidies op exportgoederen noemen we tarifaire protectie. Invoercontingentering, het stellen van kwaliteitseisen en uitgebreide douanecontroles zijn vormen van non-tarifaire handelsbelemmeringen.

4. De gevolgen uitleggen van protectionisme voor prijzen en welvaart.

De rijke landen in de wereld zoals de VS, Japan en die van West-Europa, bedrijven vooral protectionisme ten behoeve van hun agrarische producten. In West-Europa gaan er per jaar miljarden guldens aan subsidie naar de boeren. Hierdoor produceren dezen veel meer dan nodig is. De overschotten worden of opgeslagen of voor zeer lage prijzen (dankzij exportsubsidies) op de wereldmarkt aangeboden. Op geïmporteerde agrarische producten zitten forse invoerrechten. Het protectiebeleid van Japan en de VS is niet veel anders.
Vooral ontwikkelingslanden zouden graag zien dat de rijke landen dit protectionisme zouden verminderen of afschaffen. Want juist ontwikkelingslanden zijn producenten van agrarische producten en die zouden ze graag exporteren naar de rijke landen.. Enerzijds geven de rijke landen miljarden dollars uit aan ontwikkelingshulp, anderzijds ontnemen dezelfde rijke landen, door protectionistische maatregelen, ontwikkelingslanden de kans hun producten te exporteren en zich op eigen kracht economisch te ontwikkelen. Een laatste opmerking: protectie is voor de consument niet plezierig: hij heeft minder keuze en ziet hogere prijzen.

5. Uitleggen dat protectionisme tot een handelsoorlog kan leiden.

De belangrijke reden voor protectie is bescherming van de binnenlandse werkgelegenheid. Door de invoer van buitenlandse producten te bemoeilijken en de binnenlandse productie te subsidiëren wordt voorkomen dat binnenlandse producenten worden weggeconcurreerd.
Een tweede reden voor protectie is het beschermen van beginnende industrieën, die in het begin met hoge kosten te maken hebben en daardoor extra kwetsbaar zijn voor buitenlandse concurrentie. Door buitenlandse producten – eventueel tijdelijk – te weren kan zo’n industrie rustig op gang komen, zodat zij uiteindelijk concurrerend kan worden.
Nog een reden voor protectie is het bewaren van onafhankelijkheid. Zo zullen er weinig landen zijn die wat betreft hun voedselproductie volslagen afhankelijk willen zijn van het buitenland. Dat zou in tijden van oorlog een ramp zijn. daarom zullen landen altijd een zekere binnenlandse voedselproductie in stand houden, ook al moet dat met behulp van protectie.
Ook gaan landen soms over tot protectie als tegenmaatregel tegen het protectionisme van anderen. Zo’n ‘handelsoorlog’ kan nadelig zijn voor alle partijen.

6. Uitleggen waarom gestreefd wordt naar een meer economische en monetaire samenwerking in Europa.

Een goed voorbeeld van economische integratie is de Europese Unie. De samenwerking tussen Europese landen begon in de jaren ’50 en is sindsdien sterk uitgebreid. Ook het aantal landen is toegenomen.
Binnen de EU is er vrijhandel. De onderlinge invoerrechten en andere protectionistische maatregelen zijn afgeschaft. Ook wordt het economisch beleid steeds meer op elkaar afgestemd. De EU streeft naar een gemeenschappelijke markt. Een gemeenschappelijke markt betekent niet alleen naar vrij verkeer van goederen en dienstem, maar ook van vrij verkeer van kapitaal en arbeid. Vrij verkeer van kapitaal in de EU betekent dat je bijvoorbeeld geld kunt sparen bij een bank in en ander EU-land, zonder dat daar extra kosten aan verbonden zijn.

7. Uitleggen waarom landen een monetaire unie kunnen vormen wanneer de inflatiepercentages onderling niet te veel verschillen.

Om een monetaire unie te beginnen mogen de economieën van de verschillende landen niet te veel van elkaar verschillen. Zo mag de inflatie niet te veel uitlopen. Nu is het zo dat een verslechtering van de concurrentiepositie bijvoorbeeld als gevolg van inflatie gecompenseerd kan worden door een daling van de wisselkoers. Door die daling van de wisselkoers worden de producten voor het buitenland goedkoper en kan, ondank de inflatie de export op peil blijven en loopt de werkgelegenheid geen al te harde klappen op. Wanneer er echter één munt is betekent dit dat je geen wisselkoers tussen de landen van de EU hebt. Als een land dan hogere inflatie heeft dan andere prijst het zichzelf uit de markt en zal de werkloosheid toenemen. Daarom mag de inflatie van landen die toetreden tot de EMU niet te veel verschillen van de andere landen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.