Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Inkomen lesbrief - Hoofdstuk 1-6

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1830 woorden
  • 4 februari 2009
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 6
1 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Schoolexamen 2005
Inkomen


H1
- Microniveau: 1 bedrijf of 1 huishouden
- Macroniveau: heel land
- Arbeidsverdeling: men is gespecialiseerd in een bepaalde productie
Directe ruil = van product naar product (ruil in natura) Het tegenovergestelde daarvan is indirecte ruil: handel drijven met behulp van een algemeen aanvaard ruilmiddel.
-Primair inkomen: inkomen dat je verdient door mee te helpen met produceren. (loon, salaris, rente, huur, pacht, winst) Het wordt dus verdiend door arbeid, kapitaal, natuur of ondermersaciviteiten
- ondernemers activiteit: alles wat te maken heeft met het opzetten en runnen van een bedrijf.

Arbeid, kapitaal,natuur en ondernemersactiviteiten noemen we de productiefactoren.
- Netto inkomen: inkomen dat je overhoudt na het betalen van sociale premies en belasting.
Overdrachtinkomens zijn uitkeringen en bijstand.
-Omzet : geldbedrag dat binnenkomt uit de verkoop van een product. Anders gezegd: de optelsom van de toegevoegde waarde en de waarde van de ingekochte grondstoffen en hulpstoffen.

Toegevoegde waarde van de overheid = het ambtenarensalarissen

- Balans: een momentopname van de bezittingen van een bedrijf.en de vermogensbronnen waar de bezittingen van zijn betaald. Een balans is altijd in evenwicht.

Balans van onderneming x op 1 januari 2005

Bezittingen of activa Vermogen of passiva

Links op balans
- Vaste activa: de grond, de gebouwen en machines.
- Vlottende activa: zij gaan slechts een productieproces mee
- Liquide activa: Geld in de kas of op een lopende rekening. Direct bruikbaar.
- Vergoedingen: aan personeel en kapitaal
Rechts op balans
- Hoe worden de bezittingen gefinancierd, je kunt zien waar de middelen vandaan komen waarmee de bezittingen worden betaald.
- Eigen vermogen: door eigenaar in bedrijf gestoken

- Vreemd vermogen: Tijdelijk vermogen het moet worden terugbetaald.

Saldo is het verschil tussen de opbrengsten en de kosten.

Bedrijfskolom

Boer

Meelfabrikant

Bakker

Consument

Nationaal product: Toegevoegde waarde van alle bedrijven in een land en die van de overheid.

H2
Nominaal inkomen: inkomen gemeten in geld.
Reëel inkomen: inkomen gemeten in goederen

RIC (indexcijfer reëel inkomen)= NIC(indexcijfer nominaal inkomen)
PIC (prijsindexcijfer) * 100%
Of
Indexcijfer reeel = Indexcijfer geldbedrag
Indexcijfer prijzen *100

CPI = Consumentenprijsindex bereken je als volgt:
∑ (wegingsfactor x indexcijfer)

∑ wegingsfactoren
- Overbesteding komt voor wanneer de productiecapaciteit bijna helemaal bezet is. De prijzen stijgen dan. Je krijgt dan bestedingsinflatie.
- Onderbesteding komt voor wanneer de productiecapaciteit niet bezet is. Er ontstaat werkloosheid. Er ontstaat defatie: een daling van het algemeen prijspeil.
- Kosteninflatie: lonen stijgen producten worden duurder.
- Loonkosteninflatie: zelfde als hierboven
- Geïmporteerde kosteninflatie: inflatie dat veroorzaakt wordt door de hogere prijzen van geïmporteerde producten.
- Loon-prijsspiraal: Opeenvolging van hogere lonen en hogere prijzen.
Nadelen van inflatie:
- Je kunt met dezelfde hoeveelheid geld minder kopen
- Het leen en spaargedrag wordt beïnvloedt. Lenen gestimuleerd, sparen afgeremd
- Verslechterd de concurrentiepositie
- Het vertrouwen in het geld neemt af.
De functie’s van geld zijn:
-ruilmiddel
-spaarmiddel
-rekeneenheid (waarde uitdrukken
Je hebt chartaal geld zoals, munten en bankbiljetten, deze zijn stoffelijk. Giraal geld zijn direct opvraagbare tegoeden die op een rekening bij de bank staan. Pinpassen, creditcard en een overschrijfkaart zijn hulpmiddelen van giraal geld.
De functie’s van banken:

-beheren betaal- en spaarrekeningen
-geld storten / opnemen
-verzorgen girale betalingsverker
-geld lenen / verstrekken krediet
Primaire banken zijn algemene banken en secundaire banken zijn niet in staat geld te scheppen. (bv hypotheekbanken) Institutionele beleggers zijn andere financiële instellingen die vermogen beheren, zoals pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen en beleggingsinstellingen.

H3
- Welvaart: Mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien.
- Schaarse: Iets moet worden opgeofferd omdat product te krijgen.
- Nationaal inkomen per hoofd bereken je door het nationaal inkomen van een land te delen door het aantal inwoners.
Nadelen van het reeel nationaal inkomen per hoofd:
- Het zegt niets over de verdeling van inkomens
- Sommige zaken worden niet meegeteld terwijl ze de welvaart bevorderen.
- Sommige wel meegetelde processen verlagen de welvaart
- Uitputting van natuurlijke hulpbronnen


Duurzame ontwikkelingen: een economische ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de welvaart van de komende generaties aan te tasten.
- Uitbreidingsinvesteringen: investeringen die de omvang van de productiecapaciteit vergroten.
- Bezettingsgraad: Feitelijke productie
productiecapaciteit
- Laagconjunctuur: Groei van reële nationale inkomen lager dan trendmatige groei.
- Hoogconjunctuur: Reële nationale inkomen hoger dan de trendmatige groei
 Recessie: Afnemende groei van het nationaal inkomen, teruggang van de economie
 Depressie: Een (absolute) daling van het nationaal inkomen

H4
Lorenzkromme: Horizontale as staat het cumulatieve (opgestapelde) aantal mensen met inkomens in procenten van het totale aantal mensen, te beginnen met de mensen met de laagste inkomen. Op de verticale as staat cumulatief hoeveel procent van het totale inkomen deze mensen verdienen. Hoe schever de lijn hoe schever de inkomstenverdeling. Het zegt alleen iets over de verdeling van de inkomsten over de hoogte kan je niets zeggen


H5

- Sociale zekeheid: sociale uitkeringen.

Verzorgingsstaat: De overheid garandeert een bestaansminimum voor elke burger en er voor zorgt dat de burgers toegang hebben tot onderwijs, ziekenzorg, en huisvestiging.
Algemene ouderdomswet (AOW): Iedereen die ouder is dan 65 jaar krijgt een uitkering van de overheid.
Werkloosheidswet (WW)
Wet op de Arbeidsongeschiktheid (WAO) Sociale zekerheidsstelsel
Algemene Bijstandswet (ABW)

- Collectieve regelingen: Verplicht voor iedereen die tot een bepaalde groep horen. Er wordt niet gekeken of je wel of geen risicofactor bent iedereen betaald evenveel.
- Particuliere rekening: Prijs verschilt, ligt er aan hoe risicovol je bent. Hoe hoger het inkomen hoe meer premie je betaald.
Sociale uitkeringen: sociale verzekeringen en sociale voorzieningen.
- Sociale voorzieningen  algemene middelen (belasting)
- Sociale verzekeringen  sociale premies
Werknemersverzekeringen:
- Werkloosheidswet (WW) vangt inkomensverlies wanneer je werkloos bent
- De Ziektewet (ZW) 70% loon, zwangere vrouwen, failliete bedrijven
- Wet op Arbeidsongeschiktheid(WAO) na 1 jaar ziek
- Wet arbeidsongeschiktheid zelfstandige
- Ziekenfondswet (ZFW) Vergoed hoge kosten bij ziekte

Volksverzekeringen
- Algemene Ouderdomswet (AOW) 65 jaar uitkering
- Algemene nabestaanden wet (ANW) inkomen als ouders of partners overlijden
- Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vergoeden kosten van kinderen
- Algemene wet bijzonder ziekte (AWBZ) vergoeden kosten bijzondere ziekten
Sociale voorzieningen
- Algemene bijstandswet (ABW)
- Wet arbeidsongeschiktheid jongeren (WAJong)

Wig

Loon
kosten Bruto
loon

Het gebruik op sociale zekerheid is gestegen in de jaren 70 en 80. Er is vergrijzing en ontgroening. Dit kan financieringsproblemen opleveren, de AOW wordt betaald uit premies van de mensen die op dat moment werken. Omdat de werknemers dan minder nettoloon overhouden, door de verhoging van belastingen en premies, eisen zij een hoger loon en gaan werkgevers hun producties naar lagelonenlanden verplaatsen of meer machines gebruiken. Dit levert meer werkloosheid op.
Hogere lasten kunnen leiden tot belastingontwijking of fraude. Zwart werken heeft ook nadelen, je krijgt geen uitkering omdat je geen premies hebt betaald, als je werkloos bent. Het is ook strafbaar.

Sociale zekerheidsuitgaven kunnen worden teruggedrongen door uitkeringen te verlagen, het aantal mensen dat er een beroep op doet te verminderen of regelingen te privatiseren. De particulieren instellingen kunnen het efficiënter en meestal goedkoper regelen. Werkgevers verzekeren zich tegen ziekte van hun werknemers, dit gebeurt particulier. Een werkgever betaald WAO premie maar deze verzekering is wel collectief. Door de premie let de werkgever beter op de zorg van de werknemer.


H6

- Directe belastingen: inkomen, winst en vermogen
- Indirecte belastingen: BTW, accijns, invoerrechten en milieuheffingen.
Andere inkomstenposten van de overheid:
- NAM (Nederlandse Aardolie Maatschappij)
- DNB (De Nederlandse Bank)
- Retributies: Dergelijke betalingen voor individuele diensten.

We spreken van tekort op de begroting als de overheidsuitgaven groter zijn dan haar inkomsten. Bij tekorten van de overheid wordt ook vaak gesproken over financieringstekort of over het begrotingstekort. Begrotingstekort is het verschil tussen inkomsten en uitgaven. Het extra te lenen bedrag is het financieringstekort, hiermee stijgt de staatsschuld. Het begrotingstekort wordt berekend door de overheidsuitgaven van de overheidsinkomsten af te halen.
Staatsobligaties zijn schuldbewijzen van de overheid met een vaste rente en lange looptijd. Het rijk leent niet alleen bij burgers via uitgifte van staatsobligaties, maar ook bij pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen. De institutionele beleggers zijn de belangrijkste leners van de overheid.

Als de financieringstekorten stijgen kunnen bedrijven failliet raken. De belastinginkomsten voor de overheid kunnen hierdoor erg tegenvallen. De uitgaven stijgen omdat er meer uitkeringen moeten worden betaald.
Om het financieringstekort verlagen kan de overheid twee dingen doen: de belastingen verhogen of de uitgaven matigen.

H7
Personele inkomensverdeling: De verdeling van het inkomen over personen of gezinnen.

Verschillende manieren waarop de overheid de personele inkomensverdeling kan beïnvloeden.

1.) De overheid bepaalt het wettelijke minimumloon.
2.) De overheid verklaart CAO afspraken algemeen verbindend.
3.) De overheid kan gebruik maken van een loonmaatregel. Dan moeten werkgevers en werknemers zich aan afspraken van de overheid houden.
4.) De overheid heeft veel mensen in dienst waarvan ze et loon kan beïnvloeden.

• De genoemde maatregelen beïnvloeden de verdeling van het primaire inkomen.
• Belastingheffing, sociale-premieheffing en sociale uitkeringen beïnvloeden de secundaire inkomensverdeling. Dat is de inkomensverdeling na herverdeling door de overheid en de sociale fondsen.

Nivelleren: Het in verhouding kleiner maken van de inkomstenverschillen.


Denivelleren: Het in verhouding groter maken van de inkomstenverschillen.

• Het Nederlandse belastingsysteem zit zo in elkaar dat degene die meer verdient ook meer belasting moet betalen. Hierdoor werkt het systeem nivellerend. Hierdoor noemen we het belastingsysteem wel progressief.
• Als in een land iedereen hetzelfde percentage moet betalen noemen we het belastingsysteem proportioneel.
• Als je in een land meer moet betalen als je minder verdient is het belastingsysteem degressief.

• Belasting over inkomen wordt geheven in drie verschillende ‘boxen’. Iedere box heeft zijn eigen soort belasingheffing.

• BOX 1: Hier wordt vooral inkomen uit arbeid belast. Dat wil zeggen loon en winst. Maar ook pensioenen en uitkeringen vallen in Box 1.

• BOX 2: Hier wordt de winst belast van aandeelhouder die meer dan 5% van de aandeelhouders van een NV of BV hebben.

• BOX 3: Hierin zitten de inkomens die voortvloeien uit sparen en beleggen zoals rente dividend en huur.

Box 1: De inkomensheffing op werk en woning.
De inkomensheffing is het bedrag dat je aan belasting en premie over je inkomen betaald. Als je de inkomensheffing uitdrukt als percentage van het inkomen dan spreek je van belasting- en premiedruk. Soms heb je recht op een aantal aftrekposten. Aftrekposten zijn bepaalde kosten die je hebt gemaakt. Hierover hoef je dan geen belasting te betalen. Als je van het bruto-inkomen de aftrekposten aftrekt houdt je het belastbare inkomen over. Hoeveel belasting je moet betalen in box 1 wordt berekend aan de hand van het schijventarief. Elke schijf heeft een ander belasting percentage. Iedereen heeft ook nog recht op korting. Iedereen heeft in ieder geval recht op algemene heffingskorting. Sommige mensen (weduwes, ouderen) hebben recht op meer en andere kortingen.

Marginale tarief (toptarief): Dit is het hoogste belastingtarief voor een bepaald inkomen.


Gemiddeld tarief (belastingdruk): Dit wil zeggen welk deel van het bruto-inkomen iemand moet afdragen aan inkomensheffing.

Box 2: De inkomensheffing op dividend.
In deze box wordt dividend belast dat mensen ontvangen die meer dan 5% van de aandelen van een NV of een BV hebben. Over dit dividend wordt 25% belasting geheven.

Box 3: De inkomensheffing op sparen en beleggen.
In deze box worden de opbrengsten uit sparen en beleggen belast. Deze heffing heet de vermogensrendementsheffing(VRH). Je moet 30% over 4% van de waarde van de lening of kapitaal betalen. Eigenlijk is dat dus 1,2%. Er is een vrijstelling van € 17.600,-. Als je hieronder of erop zit hoef je geen belasting te betalen in box 3. Schulden mogen worden afgetrokken in deze box.

• Nadat belastingen over inkomens zijn betaald (secundaire inkomens) is de inkomensverdeling minder scheef en de buik van de lorenzkromme dus minder dik

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.