Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 9: Markt en prijzen

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 886 woorden
  • 15 augustus 2006
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
7 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 9 Paragraaf 1 Consumenten: mensen die goederen vragen om in hun behoeften te voorzien • Behoeften voorzien met verschillende goederen • Inkomen beperkt
Goederen vrije goederen (kost niets) economische goederen (schaarse goederen) (moet je voor betalen) Schaarste onderscheiden van zeldzaamheid (bijv. brood is schaars) Overheid + bedrijven bepalen: • Welke goederen • Welke hoeveelheden en kwaliteit • Welke techniek • Waar productie plaatsvindt
Veel goederen: alternatief aanwendbaar: ze kunnen op verschillende manieren worden gebruikt (aardolie voor zowel kunststof als brandstof)
Paragraaf 2 Doel productie: goederen voortbrengen waarmee wordt voorzien in behoeften van gezinnen
Markt: geheel van vraag + aanbod
1. abstracte markt
2. concrete markt
Abstracte markt: het geheel van vraag en aanbod naar een bepaald product en alle factoren die daar invloed op hebben (huizenmarkt) Concrete markt: plaats waar vrager en aanbieders zélf aanwezig zijn, meestal ook het product (winkels/veilingen/weekmarkten) Soorten winkels: • filiaalbedrijven: hetzelfde assortiment, dezelfde prijzen. Veel grootwinkelbedrijven zoals AH, C&A • vrijwillig filiaalbedrijven: combi van grossiers (goederen kopen bij verschillende producenten) en zelfstandig detaillisten (leveren rechtstreeks aan de consument) onder één naam, zoals Spar • warenhuizen: Hema, V&D, veel soorten producten • kraampjesmarkten: vooral groente, fruit, vis • veilingen: veel vragers tegenover één aanbieder - makkelijk inzicht in totale vraag en aanbod - wat wil de vrager betalen - ophoud/draaiprijzen geven min. prijs
Veilen bij afslag: Er wordt bij een hoge prijs begonnen. Deze prijs wordt steeds lager, totdat een vrager koopt. Dit systeem is gericht op snelheid. Aanvoer op bepaalde dag groot, kans dat aangeboden partij wordt doorgedraaid (=min. gewenste prijs wordt niet gehaald) Voordeel: in korte tijd kunnen grote hoeveelheden worden verhandeld. Veilen bij opbod: Er wordt bij een lage prijs begonnen, de vragers bieden een steeds hogere prijs, degene die het hoogste biedt wordt de eigenaar. Prijs: in geld uitgedrukte waarde van een goed
De prijs wordt bepaald door vraag en aanbod→De vraag wordt o.a. bepaald door inkomen en behoeften.→Het aanbod wordt bepaald door de techniek, arbeid, grondstoffen en machines. Prijsmechanisme: informatiesysteem dat vrager + aanbieder informeert over gevolgen van hun handelen. Beloning voor productiefactoren voor gezinnen + bedrijven van belang • voor gezin vormt een inkomen (bepaalt bestedingsmogelijkheden van gezin) • voor bedrijven bepaalt hoogte van productiekosten (worden met verkoop van productie terugverdiend) Hoge prijzen zorgen voor meer productiefactoren, toename van deeltijdarbeid. behoeften vraag schaarste prijs
productiemiddelen aanbod
Paragraaf 3 Marktvorm: geheel van prijsbepalende factoren voor een bepaald goed
Hoe meer invloed van aanbieders op prijsvorming, hoe hoger de prijs. OPEC-landen (Organization of Petroleum Exporting Countries) bieden , als olieprijs te laag is, wordt productie aardolie beperkt, vrijwel direct hogere olieprijs
Aard marktvorm bepaald door: 1. aantal vragers + aanbieders
2. aard van goed
3. doorzichtigheid van markt
4. hoogte van toetredingsbarrières
1. goed door weinig aanbieders aangeboden, vragers wél groot, prijs uitvallen dan wanneer groot aanbod + geringe vraag. Vb. veel vraag naar voetballers, weinig aanbod, voetballers invloed op prijs uitoefenen voor hoog inkomen. Naarmate het aantal vragers/aanbieders kleiner is, heeft een individuele vrager/aanbieder meer invloed op de prijs. Aantal aanbieders: 1. één aanbieder: wanneer géén substituten (=concurrenten) van betreffende goed zijn, bijv. waterleidingbedrijven/aardgasdistributiebedrijven
2. weinig aanbieders: als aanbieders bij handelingen rekening houden met reacties van andere aanbieders, bijv. auto-, vliegtuig- en olie-industrie

3. veel aanbieders: als individuele aanbieder géén invloed uitoefent op marktprijs, bijv. agrarische grondstoffen (tarwe, koffie, cacao, melk) 2. homogene goederen: goederen die op volkomen gelijke wijze voorzien in bepaalde behoefte, bijv. water
Op markten van consumptiegoederen nauwelijks homogene goederen, producent wil zoveel mogelijk product onderscheiden van anderen: productiedifferentiatie verschil verpakking/merk/wijze
Heterogene goederen: goederen die, hoewel ze in dezelfde behoefte voorzien, in ogen van consument toch van elkaar verschillen, bijv. wasmiddel, bier
3. alle vragers + aanbieders zijn op de hoogte van alles wat op markt gebeurt. Geen prijsverschillen tussen homogene goederen; valutamarkt. Maar dat is moeilijk vanwege de productdifferentiatie. 4. vrije toetreding: iedereen wil product aanbieden
belemmerd door: eisen van vakbekwaamheid en aard van productie
aan de afnemerskant: iedereen wil product kopen
Afhankelijk van het aantal aanbieders onderscheiden we een aantal marktvormen: Monopolie: als er slechts 1 aanbieder is, bijv. openbare nutsbedrijven (gas, leidingwater) Oligopolie: weinig aanbieders houden rekening met elkaar reacties, bijv. productie consumptiegoederen
Volkomen concurrentie/volledige mededinging: als veel aanbieders een homogeen product aanbieden, bijv. agrarische grondstoffen (tarwe, maïs, rogge, haver, koffie, cacao, melk) Homogeen oligopolie komt nauwelijks voor, alleen bij aanbod van benzine. Heterogeen oligopolie: auto’s, wasmiddelen, computers, vliegtuigen, radio en televisietoestellen, koelkasten, wasmachines
Monopolistische concurrentie: marktvorm waarmee consument het meest mee heeft te maken, bijv. kleding, schoeisel, voedsel. Aanbieders proberen hun producten toch laten verschillen van producten die concurrentie aanbiedt. Substituten: mensen die zelfde producten aanbieden
Wet op de Economische Mededinging (homogeen oligopolie): geen prijsafspraken maken, voordelig voor burgers

Kartelvorming: prijsafspraken tussen aanbieders, nadelig voor consumenten Paragraaf 4 Hoeveelheidaanpassing: de individuele producent heeft geen invloed op marktprijs, hij zal z’n productiegrootte proberen aan te passen aan marktprijs (volkomen concurrentie) Prijszetting: de individuele producent heeft wel invloed op marktprijs, hij kan de prijs van het product beïnvloeden (monopolie, oligopolie en monopolistische concurrentie) Marktgedrag: handelen van producenten om bepaalde doeleinden te bereiken
Een doel kan zijn: grotere winst of groter marktaandeel
Marktgedrag van verschillende soorten marktvormen: Oligopolie: zullen samenwerken en de heterogeniteit bevorderen van hun product
Volkomen concurrentie: geen reclame of productaanpassing
Monopolistische concurrentie: juist wel reclame
monopolist zal weinig moeite doen, want hij is toch de enige. Marktresultaat: uitkomst van marktproces
Omvat prijzen die tot stand zijn gekomen en hoeveelheid + kwaliteit van geproduceerde goederen
Functie markt: informatieverschaffing

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.