Paragraaf 9.1: Afzet, prijs en omzet
Afzet: de hoeveelheid verkochte goederen in een bepaalde periode.
Omzet: het totale geldbedrag dat voor verkochte goederen is ontvangen in een
bepaalde periode. Omzet = verkoopprijs ( zonder BTW) x afzet
B.T.W.: Belasting over de toegevoegde waarde ( omzetbelasting)
We kennen 3 BTW tarieven:
• Algemeen tarief: 19% ( de meeste goederen)
• Bijzonder of laag tarief: 6% ( belangrijke basisgoederen: levensmiddelen, boeken, kranten en tijdschriften)
De verkiezingen: wat doen de partijen voor jongeren?
Volg ons op TikTok• Nultarief: 0% ( medische hulp en goederen die aan het buitenland worden verkocht)
Consumentenprijs: de verkoopprijs inclusief BTW.
Verkoop van goederen: de onderneming ontvangt BTW, deze BTW moeten ze afdragen aan de belastingdienst.
Inkoop van goederen: de onderneming betaalt BTW, deze BTW ontvangen ze terug van de belastingdienst.
Dus het verschil tussen de ontvangen BTW van consumenten en de te betalen BTW aan leveranciers dragen ze af aan de belastingdienst. (Voorbeeld blz. 222)
Een bedrijf gaat dus altijd uit van een verkoopprijs zonder BTW, want de consument betaalt uiteindelijk de BTW.
Totale omzet of opbrengst: TO = p x q
Gemiddelde opbrengst: GO = TO ofwel p x q
q q = p
Marginale opbrengst ( opbrengst als er een product meer wordt verkocht)
MO = ∆ TO
∆ q
Paragraaf 9.2: Kostensoorten
Kosten zijn alle noodzakelijke offers voor de productie en verkoop van een bepaald goed. (Niet elke uitgave behoort tot de kosten)
We onderscheiden de volgende kostensoorten:
• Inkoopwaarde van ingekochte goederen:
Handelsondernemingen kopen producten in en verkopen deze door zonder dat de producten zelf bewerkt zijn. Bijv. detailhandelsbedrijven, zij verkopen hun goederen direct aan de consument. ( supermarkten, kledingwinkels, enz.) Groothandel verkoopt de goederen door aan de detailhandel.
Industriële bedrijven maken van grondstoffen een nieuw product.
Inkoopwaarde is de inkoopprijs plus de inkoopkosten, zoals transportkosten.
• Loonkosten:
Brutoloon: arbeidsinkomen dat de werkgever heeft afgesproken met de werknemer. Nettoloon is het inkomen dat de werknemer krijgt uitbetaald.
Brutoloon – loonheffing, premies en andere inhoudingen = nettoloon.
Aan de belastingdienst moet de werkgever loonheffing, premies werknemersverzekeringen en bijdrage zorgverzekering afdragen. Hij moet pensioenpremie overmaken aan het pensioenfonds en de inhoudingen van spaarloon of levensloopregeling overmaken naar de bankinstelling waar de regeling is afgesproken.
Bovenop het brutoloon moet de werkgever zelf ook nog premies voor sociale werknemersverzekeringen afdragen. Dit bij elkaar noemen we de loonkosten werkgever ( brutoloon + sociale lasten werkgever)
Het verschil tussen loonkosten werkgever en nettoloon noemen we de wig. ( schema blz. 226)
Stijging van de wig heeft als nadeel dat arbeid duurder wordt. Werkgevers nemen minder snel nieuwe mensen aan, of gaan arbeid vervangen door kapitaal. Werknemers zullen eerder zwart gaan werken.
• Kosten van diensten van derden:
Een onderneming maakt gebruik van allerlei diensten van andere bedrijven, bijv. verzekeringen, vervoer, schoonmaak, reclame, accountant.
• Afschrijvingskosten:
Afschrijving is de waardedaling van de vaste activa ( gebouwen, machines, inventaris, enz. ) De afschrijvingskosten worden doorberekend in de verkoopprijs van de goederen. Op deze manier wordt er dus ook geld gereserveerd voor de aanschaf van nieuwe kapitaalgoederen.
• Rentekosten:
Elk bedrijf zal geld moeten lenen. En dit geld moet worden terugbetaald met rente. Alleen de rente valt onder de kosten, aflossing niet.
De rente is afhankelijk van:
- De kredietwaardigheid of financiële gezondheid van het bedrijf.
- De looptijd van de lening
- De inflatie.
- Wel of niet een onderpand.
• Overige kosten:
Verkoopkosten: kosten om de verkoop te stimuleren, zoals reclame.
Voorraadkosten: kosten van bederf, diefstal of kapot vallen van producten. Ook het opslaan van de voorraad valt hieronder.
Huisvestingskosten: huur van het pand, verlichting, verwarming, enz.
Paragraaf 9.3: Variabele en constante kosten
Constante ( of vaste) kosten: kosten die niet veranderen als er meer of minder wordt verkocht of geproduceerd.
Variabele kosten: kosten die wel veranderen als er meer of minder wordt verkocht of geproduceerd.
Totale kosten(TK):
Totale variabele kosten (TVK) + totale constante kosten (TCK)
De totale variabele kosten (TVK) worden berekend door de gemiddelde variabele kosten (GVK) te vermenigvuldigen met de afzet. (GVK x q = TVK)
Gemiddelde variabele kosten : GVK = TVK
q
Gemiddelde constante kosten: GCK = TCK
q
Gemiddelde totale kosten: GTK = TK
q of GTK = GVK + GCK
De totale kosten per product veranderen naarmate de productie verandert. De totale constante kosten worden gedeeld door de productiehoeveelheid. Dit noemen we dan de gemiddelde totale kosten (GTK)
De marginale kosten (MK) zijn de kosten die gemaakt worden als er een product extra wordt geproduceerd. De constante kosten veranderen niet, alleen de variabele kosten veranderen.
Marginale kosten: MK = ∆TK of ∆TVK
∆ q ∆ q
Proportioneel variabele kosten: de GVK per product veranderen niet.
Progressief variabele kosten: de variabele kosten stijgen meer dan evenredig met de productieomvang, bijv. omdat personeel moet overwerken.
Degressief variabele kosten: de variabele kosten stijgen minder dan evenredig met de productieomvang, bijv. door grotere hoeveelheden inkoop een korting ontvangen.
Wet van de toe- en afnemende meerproductie:
Zolang de productie nog kan worden uitgebreid kan er een verbetering optreden in de arbeidsverdeling. De arbeidsproductiviteit zal toenemen. De variabele kosten stijgen degressief. Bij een nog verdere uitbreiding zal de arbeidsverdeling niet verbeterd kunnen worden. De arbeidsproductiviteit neemt af en de variabele kosten zullen progressief stijgen.
De onderneming zal willen weten bij welke omvang de variabele kosten meer dan evenredig gaan stijgen.
Paragraaf 9.4: Break-evenanalyse
De totale winst (TW) wordt berekend door de totale kosten (TK) van de totale opbrengst (TO) af te trekken.
TW = TO – TK
Als TO = TK dan spreken we van een break-evenpunt.
Break-evenafzet (BEA): een afzet waarbij de kosten worden terug verdiend.
Break-evenomzet (BEO): een omzet waar de winst precies nul is.
De break-evenafzet is een belangrijk gegeven voor de onderneming. Als ze de afzet niet halen maken ze verlies. Ze zullen dus hun bedrijfsplanning moeten aanpassen.
Paragraaf 9.5: Maximale winst
Totale winst(TW): TW = TO – TK
Gemiddelde winst(GW): GW = TW
q of: GO – GTK
Marginale winst (MK): MK = ∆ TW
∆ q of: MO – MK
De winst is maximaal bij de afzet / productie waarbij MO = MK en MW = 0
Als MO > MK stijgt de totale winst als er een product meer wordt verkocht.
Als MO < MK neemt de totale winst weer af, de marginale kosten zijn hoger dan de marginale opbrengsten.
REACTIES
1 seconde geleden