Hoofdstuk 7

Beoordeling 8.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1110 woorden
  • 24 juni 2005
  • 31 keer beoordeeld
Cijfer 8.2
31 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
Economie samenvatting hoofdstuk 7
$ 7,1

Verschillende bewegingen in de economie:

- Trendbeweging: algemene richting waarin de variabele zich beweegt.
Trendbreuk: als de trend ruw wordt onderbroken
- Conjunctuurbeweging: schommelingen in de feitelijke groeicijfers van het nationaal product rond de groeitrend. De schommeling is nooit regelmatig en dus niet voorspelbaar.
Conjunctuurcyclus: schommelingen vertonen regelmaat.
- Seizoensbewegingen: als het zomer is, heeft de horeca het druk, in de winter niet.
- Incidentele bewegingen: oorlog, natuurrampen.
Arbeid (Loon)
Kapitaal(interest) Productieproces productie
Natuur (pacht)
Ondernemingsactiviteit (winst)
$ 7,2

De hoeveelheid en kwaliteit van de productiefactoren van de productiefactor kapitaal en grond zijn op korte termijn gegeven.

Productiecapaciteit: maximale hoeveelheid goederen en diensten die een land op korte termijn kan voortbrengen.
Vaak is een productiefactor op korte termijn een knelfactor. Hierdoor kan er geen maximale productie plaatsvinden.
Eenvoudig model van de productiecapaciteit
Aa: beroepsbevolking
K: kapitaalgoederenvoorraad
‘a: gemiddelde arbeidsproductiviteit (waarde van de productie per hoeveelheid arbeid)
‘k: gemiddelde kapitaalproductiviteit ( waarde van de productie per hoeveelheid kapitaal)
maximale productie volgens arbeid: Aa x a
maximale productie volgens kapitaal: K x k
Is de maximale productie volgens arbeid groter dan kapitaal dan is er kapitaalschaarste.
Ook theoretische capaciteit speelt een rol bij de maximale productie:
De maximale productie die behaald kan worden als de aanwezige productiemiddelen volledig worden benut. Dit gebeurt zelden.
De maximale productiecapaciteit wordt gebaseerd op normale bezetting.
Arbeidscoefficient: geeft aan hoeveel eenheden arbeid nodig zijn om 1 euro eindproduct te maken.
Arbeidscoefficient: hoeveelheid arbeid
Productiewaarde
Kapitaalcoefficient: geeft aan hoeveel eenheden nodig zijn om 1 euro eindproduct te maken.
Kapitaalcoefficient. Hoeveelheid kapitaal
Productiewaarde
Oorzaken van een toenemende productiecapaciteit:
Arbeid
- toe en afname van de beroepsbevolking
- toe en afname van de participatiegraad
- kwaliteit
- arbeidsverdeling
Kapitaal
- kan qua kwaliteit en kwantiteit veranderen
kwaliteit: technische ontwikkelingen
- investeringsklimaat: geheel van factoren die bepalen of een ondernemer al dan niet investeert.
Natuur
- hoeveelheid landbouwgrond kan veranderd worden door inpoldering.
- Kwaliteit kan worden verbeterd door drainage en diepte ontwatering.
Innovaties
(Succesvolle) introductie van nieuwe vinden in het proces
Innovatie is niet hetzelfde als inventie (uitvindingen)
Vindingen: het toepassen van een nieuw kapitaalgoed.
Basisinnovatie: zijn van veel belang geweest en die vaak vele andere innovaties opgeroepen. Bijvoorbeeld tv en radio.
$ 7,3

Bezettingsgraad: mate waarin productiecapaciteit wordt benut

Effectieve vraag is de totale vraag naar goederen en diensten.
Dit bestaat uit de volgende onderdelen
1) Gezinsconsumptie
2) Bedrijfsinvesteringen
3) Overheidsbestedingen
4) Saldo van import en export.
Gezinsconsumptie wordt beïnvloed door:
- Het inkomen van het gezin
- De huidige rentestand
- De verwachtingen
Bedrijfsinvesteringen worden beïnvloed door:
- Verwachte rendement op investeringen
- Rentestand
- Verwachte economische groei
- Bezettingsgraad van de kapitaalgoederen voorraad.
Overheidsbestedingen worden bepaald door:
De overheidsbestedingen worden bepaald door de politiek.
Het saldo van export en import wordt bepaald door:
Export:
- Het inkomen uit het buitenland
- De prijs van onze export goederen ten opzichte van de prijs van de concurrerende producten uit het buitenland.
- De voorkeur die er in het buitenland bestaat voor onze producten boven die uit andere landen.
- Voor handel met niet eurolanden; de hoogte van de wisselkoers.
Import:
- ons eigen nationaal inkomen
- de prijs van buitenlandse producten ten opzichte van onze eigen producten
- onze voorkeur voor buitenlands producten
- voor handel met niet eurolanden; hoogte van de wisselkoers.
De effectieve vraag waarin het buitenland op onze capaciteit beslag legt wordt dus bepaald door het saldo van import en export.
$ 7,4

Inflatie: stijging van het algemeen prijspeil.

Het reëel nationaal inkomen is het voor inflatie gecorrigeerde nationaal inkomen.
Nominaal inkomen: inkomen in euro’s van een bepaald jaar.
Economische groei: een toename van reëel inkomen.
Indexcijfer reëel inkomen: indexcijfer nominaal inkomen x 100%
Indexcijfer algemeen prijspeil
Grenzen aan de groei:
Een dominee in de achttiende eeuw had een theorie bedacht dat er later een hongersnood zou komen omdat er dan meer mensen waren dan dat er voedsel was.
Door productie ontstaan er negatieve externe effecten.
Om deze te beperken kan je milieuvriendelijker gaan produceren. Maar daar hangen nadelen aan:
1) internationale concurrentie positie verslechtert door hogere kosten.
2) Samenleving is vaak op bepaalde producten ingericht
3) Extreem hoge investeringen door het bestrijden van externe effecten
$ 7,5 De conjunctuurbeweging

Hausse: fase waarin het nationaal product harder dan gemiddeld groeit. Het gaat dan heel goed met de economie, er is dan zelfs kans op overbesteding.

Overbesteding: situatie dat de effectieve vraag hoger wordt dan de normale bezetting van de productiecapaciteit. Dat kan zelfs tot een arbeidstekort leiden.

De top van de golf wordt hoogconjunctuur genoemd.
Als de groei afneemt maar boven de trend blijft is er sprake van recessie. Gaat het verder en komt het onder de trend dan is er sprake van een depressie. Dit kan leiden tot onderbesteding. Dit is een situatie waarin de effectieve vraag onder de normale bezette productiecapaciteit ligt. Dit kan leiden tot deflatie: algemene prijsdaling. Als de economie op zijn diepste punt is wordt dat ook wel laagconjunctuur genoemd.

De registratie van de conjunctuurbeweging.

Het Centraal Planbureau en de Nederlandsche Bank registeren de conjunctuurbewegingen. Dit doen ze door de industriële productie, de invoer, de orderportefeuille van de bedrijven en de hoeveelheid in omloop zijnd geld, waarmee de conjunctuur bewegingen kan worden gemeten. Deze middelen worden ook wel de conjunctuurindicators genoemd.

Verklaring van de conjuctuurbeweging.

Er zijn verschillende theorieën of er wel of niet een regelmatige economische beweging is. Sommige denken van niet, en vergelijken het met een fietser die recht over een lijn probeert te fietsen en andere hebben ingewikkelde theorieën bedacht.

Conjunctuurpolitiek:

Keynes die vond dat in tijden van laagconjunctuur moest ingrijpen. Bij laagconjunctuur is er sprake van een tekort van effectieve vraag.
De overheid kon op 2 manieren ingrijpen:
- de belastingen verlagen zodat de gezinnen meer konden uitgeven
- Meer ambtenaren aannemen, en grote werken te laten uitvoeren zodat er weer meer mensen aan het werk kwamen.

Door dit systeem groeide het begrotingstekort, maar dat werd wel weer terugverdiend door de groeiende uitgaven en dus meer belastingen.
Bij hoogconjunctuur is de vraag zo groot dat de productie capaciteit bereikt en/of overschreden wordt. De overheid moet dan juist gaan sparen en de belastingen verhogen.
Op de begroting zou zo een overschot kunnen komen.

Anticyclische begrotingspolitiek: beleid waarbij de overheid de effectieve vraag probeert te beheersen door tegen de conjunctuurgolf in te gaan.

Deze politiek is mislukt door:
- de openheid van de Nederlands economie. Een zeer groot deel van de nl’se productie wordt uitgevoerd, de overheid heeft hier geen grip op
- probleem van de timing. Voordat een maatregel kan worden uitgevoerd kan de economie allang weer in een andere fase verkeren omdat de economie niet regelmatig is.
- Opwaartse druk van de overheidsuitgaven. Het volk kan het er niet mee eens zijn.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.