Hoofdstuk 6 t/m 10.1

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1209 woorden
  • 15 juni 2014
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
1 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

onstante kosten: kosten die op korte termijn onafhankelijk zijn van de geproduceerde hoeveelheid

Variabele kosten: Kosten die op korte termijn afhankelijk zijn van de geproduceerde hoeveelheid

Proportioneel: De variabele kosten per eenheid product zijn voortdurend hetzelfde

Progressief: De variabele kosten per eenheid product nemen toe naarmate er meer geproduceerd wordt. (Bijv. in de buurt van de capaciteitsgrenzen, onder tijdsdruk neemt doelmatigheid af.)

Degressief: De variabele kosten nemen per eenheid product af naarmate er meer geproduceerd wordt. (Bijv. bij toenemende productie wordt er efficiënter gewerkt, er worden grote kortingen gegeven bij de inkoop van productie benodigdheden

Pas wanneer de constante kosten zijn terugverdiend kan het bedrijf winst maken.

Breakevenafzet: Afzet waarbij de opbrengsten gelijk zijn aan de kostenà Snijpunt To=Tk

Breakevenafzet bepalen door TW=0

Maximale winst

  1. TO en TK invullen met productiecapaciteit, uitrekenen en van elkaar afhalen
  2. TW invullen met productiecapaciteit en uitrekenen

Besluitvorming

  • Kosten
  • Marktprijs
  • Productiecapaciteit
  • De door de ondernemer gewenste winst

Marginale kosten: De extra kosten bij uitbreiding van de productie met één eenheid

Marginale opbrengsten: De extra opbrengsten bij uitbreiding van de productie met één eenheid

Marginale winst: De extra winst bij uitbreiding van de productie met één eenheid.

Als TW maximaal is à MW=0 of MO=MK

Wanneer de variabele kosten progressief zijn gebruik je een tweedegraads kostenvergelijking (de hoeveelheid is hierbij in het kwadraat)

Verkoopbereidheid: Het bedrag dat de aanbieder minimaal per eenheid product wil ontvangen voor hij tot verkoop overgaat.

Productentensurplus: Het verschil tussen de marktprijs en de verkoopbereidheid

Aanbod van de gezamenlijke producenten hangt af van een aantal factoren:

  • Prijs van aangeboden product
  • Prijs van ingekochte goederen en diensten
  • Aantal aanbieders
  • Gebruikte technieken

Aanbieders gaan meer aanbieden als:

  • De marktprijs stijgt
  • De prijs van de ingekochte goederen en diensten minder wordt
  • Verbetering van de gebruikte technieken (maatregelen die de arbeidsproductiviteit bevorderen, kunnen ervoor zorgen dat de productie per eenheid product goedkoper wordt)

Ceteris-paribusvoorwaarde: Alle overige omstandigheden (dus alles behalve de prijs van het product) blijven gelijk

Verschuiving langs de aanbodlijn: door verandering van de prijs (veroorzaakt door verandering vraag)

Verschuiving van de aanbodlijn (in dit voorbeeld naar rechts)

  • Een toename van de prijs van de ingekochte goederen en diensten
  • Verbetering van de productietechnieken
  • Toename van aantal aanbieders (aangeboden hoeveelheid neemt bij elke prijs toe)

Bij een verschuiving van de aanbodcurve naar rechts worden er bij iedere prijs meer paprika’s aangeboden

Evenwichtsvoorwaarde: De gevraagde hoeveelheid is gelijk aan de aangeboden  hoeveelheid

Evenwichtsprijs: qa=qv

Evenwichtshoeveelheid: evenwichtsprijs invullen in aanbod of vraagvergelijking

Als er een andere prijs dan de evenwichtsprijs tot stand zou komen zou het totale surplus niet hoger liggen

Pareto-optimum: De situatie waarin de som van het consumenten en het producentensurplus maximaal is, en waarin niemand zijn positie kan verbeteren zonder dat dit ten koste gaat van de positie van een ander.

Een verandering in het pareto-optimum betekent een achteruitgang voor één van de partijen.

Consumentenprijs: de marktprijs

Producentenprijs: Het bedrag wat de winkelier overhoudt van de consumentenprijs nadat de belasting eraf is

2 soorten indirecte belasting:

Belasting als een vast bedrag per eenheid product: Bijv. accijns. Deze worden geheven op tabak, bier, wijn en benzine.

Belasting als een percentage van de producentenprijs: Bijv. BTW (belasting over de toegevoegde waarde)

Accijns: De aanbodcurve schuift evenwijdig aan zichzelf omhoog, omdat een accijns een vast bedrag per eenheid product is.

Btw: Hoe hoger de prijs, des te hoger het btw-bedrag in euros’s. De aanbodcurve schuift zodanig omhoog dat bij elke hogere prijs de afstand tussen de nieuwe en de oude curve steeds groter wordt.

Harbergerdriehoek: de driehoeken in het surplus waarmee de welvaart vermindert

Belastingen omdat:

  • Overheid moet geld gebruiken voor collectieve goederen zoals defensie, verkeersveiligheid en dijken
  • Politici willen dat de economische ongelijkheid tussen de burgers niet te groot wordt. Om deze ongelijkheiden te verminderen gebruikt de overheid uitkeringen.

Afwenteling: de mate waarin een belasting ten koste gaat van het consumentensurplus dan wel het producentensurplus

Prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid: mate waarin de gevraagde hoeveelheid reageert op een prijsverandering

Kostprijsverlagende subsidie: subsidie waarmee de overheid een deel van de productiekosten voor haar rekening neemt.

  • De consument zal meer vragen omdat de marktprijs verlaagd is
  • De producent zal meer willen aanbieden omdat hij lagere productiekosten heeft want de overheid betaalt hier immers een deel van.

Prijsregulering/prijsrestrictie: Het ingrijpen van de overheid op de markt door een minimale of maximale prijs voor te schrijven.

Minimale prijs: Bescherming van aanbieders

Maximale prijs: Bescherming van vragers

Europese Economische Gemeenschap (EEG)

  • Goedkope invoer van buiten Europa werd belast met heffing zodat de niet Europese producten minstens even duur waren als de Europese producten.
  • In Europa werd er een minimumprijs opgesteld, een prijs die de boeren in ieder geval voor hun producten moesten krijgen
  • Als de boeren uit Europa hun producten wilden exporteren naar landen buiten Europa kregen ze exportsubsidie om het verschil tussen de europese en niet europese prijzen te overbruggen

Door de heffing die boeren buiten Europa moesten betalen en door de ssubsidie die europese boeren ontvingen wanneer ze hun producten buiten Europa wilden verkopen ontstonden er bezwaren

  • Boeren van buiten de EEG wordt de mogelijkheid ontnomen hun producten in de EEG te verkopen
  • Door de minimumprijs binnen de EEG ontstonden er grote overschotten. Door de relatief hoge prijs werden de boeren geprikkeld veel te produceren.

De overschotten worden door de overheid tegen de minimumprijs opgekocht om te schenken aan derdewereldlanden, te verwerken in veevoer of te vernietigen.

Voordeel minimumloon

  • Ook werknemers met een lage productiviteit kunnen een inkomen genieten dat sociaal aanvaardbaar is

Nadeel minimumloon

  • Het kan werkeloosheid veroorzaken (overschot aan arbeidsaanbod)

Zwarte markt: Hier vinden onwettige economische transacties plaats

Vrijhandel: Vrij verkeer van goederen en diensten met het buitenland

Protectie: Bescherming van eigen werkgelegenheid

Handelsliberalisatie: Het proces waarbij beschermende maatregelen worden verminderd.

Argumenten voor protectie

Antidumpingsargument: dumping is het tegen de kostprijs verkopen van producten met als doel zo snel mogelijk de markt te veroveren. Maar nadat de (binnenlandse) concurrentie is uitgeschakeld schiet de prijs vaak toch weer omhoog. Een land schiet hier dus eigenlijk niks mee op.

Opvoedingsargument: Dit argument wordt vaak gebruikt door ontwikkelingslanden. Het is vaak onmogelijk om zonder bescherming nieuwe industrieën op te zetten. Deze nieuwe industrieën maken weinig kans tegen de succesvolle westerse bedrijven. Tijdelijke bescherming is dan een goede keus.

Zelfvoorzieningsargument: Een land kan ervoor kiezen van bepaalde producten onafhankelijk te zijn van andere landen.

Arbeid heeft de neiging zich te verplaatsen naar de plek waar de lonen het hoogst zijn.

Monopolie: De enige aanbieder van een bepaald product. Er zijn geen substituten voor dit product.

De Wig: Het verschil tussen de totale loonkosten dat een werkgever heeft als hij iemand inhuurt en het nettoloon wat de werknemer krijgt.

Wettelijke monopolie: Een wettelijke monopolie kan bestaan doordat de overheid andere aanbieders van de markt weert. (octrooi)

Natuurlijke monopolie:

  1. Als een bedrijf zijn product kan aanbieden tegen aanzienlijk lagere kosten dan zijn concurrenten dat zouden kunnen doen.
  2. Als de afzetmarkt te klein is voor meerdere aanbieders

Collectieve monopolie: De gezamenlijke aanbieders van een product treden op alsof er slechts één aanbieder is. (kartelafspraken=afspraak tussen bedrijven om een product niet lager dan een bepaalde prijs aan te bieden) dit doen de bedrijven om concurrentie tegen te gaan

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.