Hoofdstuk 6.
6.1
besteedbaar inkomen = bruto arbeidsinkomen + bruto inkomen uit bezit + overdrachtsinkomen - belastingen - premies - overige inhoudingen
laag inkomen -> relatief veel uitgeven aan voeding en woonlasten
hoog inkomen -> meer uitgeven aan ontwikkeling, ontspanning en verkeer
budgetonderzoek = steekproefsgewijs (niet iedereen in onderzoek opgenomen) onderzoek naar uitgavenpatroon gezinnen
primair / noodzakelijk -> procentueel minder uitgeven als besteedbaar inkomen stijgt -> inkomen verdubbelt, niet 2 keer zoveel uitgeven, bepaald moment: verzadiging
luxe -> uitgeven neemt meer dan evenredig toe als inkomen stijgt
inkomensvraagcurve = lijn die het verband aangeeft tussen het inkomen van consumenten en de hoeveelheid goederen die zij willen kopen
primair -> degressief -> stijging steeds kleiner
luxe -> progressief -> stijging meer dan evenredig
ceteris paribus = onder gelijkblijvende overige omstandigheden
drempelinkomen = minimale inkomen voordat een bepaald goed wordt ingekocht (y=0)
inferieure -> vraag toe als inkomen stijgt - vanaf bepaald inkomen, vraag daalt
inkomensonafhankelijke -> niet meer of minder kopen als inkomen verandert
besteedbaar inkomen stijgt -> verschuiving langs de inkomensvraaglijn: grafiek hetzelfde, ander punt op lijn
prijs verandert -> verschuiving van de inkomensvraaglijn: hele lijn verschuift
oorzaken verschuiving inkomensvraaglijn naar boven:
-
daling van prijs van het product
-
daling van prijs van complementaire goederen (dvd’s, dvd-speler)
-
stijging van prijs van substitutiegoederen (concurrerende goederen die een goed kunnen vervangen).
6.2
inkomenselasticiteit van de vraag (eiv) -> bepalen in welke mate vraag verandert door verandering inkomen: geeft aan met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van een product verandert als het inkomen met 1 % verandert.
procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid
eiv = ---------------------------------------------------------------------------
procentuele verandering van het inkomen
primair -> 0 < eiv < 1 inkomensinelastisch
inkomensonafhankelijke -> eiv = 0 volstrekt inkomensinelastisch
luxe -> eiv > 1 inkomenselastisch
inferieur -> eiv < 0
inkomenselasticiteit van de vraag belangrijk voor ondernemers en overheid
6.3
prijs stijgt -> vraag daalt
prijs daalt -> vraag stijgt
prijsvraagcurve = geeft het verband weer tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid van dat goed
primair -> hoe noodzakelijker het product is, hoe steiler de curve loopt.
luxe -> prijsverandering heeft grote gevolgen voor de gevraagde hoeveelheid (vlak).
prijsonafhankelijke -> vraag verandert niet door prijsverandering (verticale lijn?).
Giffengoederen:
inferieure goederen -> door daling van prijs neemt eerst de vraag toe, bij verdere prijsdaling neemt reële inkomen consument toe, besluit meer van iets anders te kopen, vraag eerste product vermindert.
duurzame consumptiegoederen -> consument vermoedt dat prijs iets zegt over kwaliteit, iets duurders wordt eerder gekocht.
antiek, postzegels, kunst en andere beleggingsobjecten -> prijsstijging houdt in dat product reële waarde behoudt, mensen beleggen hun geld eerder in dergelijke producten bij hogere prijzen.
individuele prijsvraagcurve (=) -> de prijsvraagcurve van bepaald product is voor iedereen verschillend.
collectieve prijsvraagcurve = prijsvraagcurve van alle vragers bij elkaar.
oorzaken verschuiving prijsvraagcurve naar rechts:
-
toename aantal consumenten
-
toename inkomen consumenten
-
stijging prijs substitutiegoederen
verschuiving van prijsvraagcurve -> consumenten bij een niet-veranderde prijs meer of minder goederen kopen
verschuiving langs prijsvraagcurve -> verloop curve verandert niet, andere prijs-hoeveelheidcombinatie op de lijn
6.4
prijselasticiteit van de vraag (epv) -> geeft aan met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als de prijs met 1 % verandert
procentuele verandering gevraagde hoeveelheid
epv = -------------------------------------------------------------------
procentuele verandering prijs
primair -> -1 < epv < 0 prijsinelastisch
luxegoederen -> epv < -1 prijselastisch
prijsonafhankelijk -> epv = 0 volstrekt prijsinelastisch
Giffengoederen -> epv > 0
prijselastisch -> omzet stijgt bij prijsdaling en andersom
prijsinelastisch -> omzet daalt bij prijsdaling en andersom
kruisprijselasticiteit van de vraag (ekv) geeft aan met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van het ene product verandert als de prijs van het andere product met 1 % verandert.
procentuele verandering gevraagde hoeveelheid van goed x
epv = ----------------------------------------------------------------------------------
procentuele verandering prijs goed y
substitutiegoederen: elasticiteit positief, prijs ene stijgt, vraag andere stijgt -> ekv > 0
complementaire goederen: elasticiteit negatief, prijs ene daalt, vraag andere stijgt -> ekv < 0
6.5
consumentensurplus = verschil tussen de prijs die consumenten bereid zijn te betalen en de werkelijke marktprijs
Hoofdstuk 9.
9.1
afzet = hoeveelheid verkochte goederen in een bepaalde periode
omzet = totale geldbedrag dat voor de verkochte goederen is ontvangen in een bepaalde periode. formulevorm: omzet = afzet × verkoopprijs
berekening omzet -> verkoopprijs EXCLUSIEF btw
belasting over de toegevoegde waarde / omzetbelasting -> bedrijven moeten aan hun klanten btw in rekening brengen
19 % (algemeen tarief) -> meeste goederen, alle goederen die niet onder 0 % of 6 % vallen
6 % (bijzonder of laag tarief) -> belangrijke basisgoederen zoals levensmiddelen, boeken, kranten en tijdschriften
0 & -> bijvoorbeeld medische hulp en goederen die worden verkocht aan het buitenland
consumentenprijs = verkoopprijs INCLUSIEF btw
totale omzet of opbrengst = TO = p × q
gemiddelde opbrengst = opbrengst per verkochte product
GO = TO : q = p × q : q = p
marginale opbrengst = extra opbrengst als er één product meer wordt verkocht
MO = verschil TO : verschil q
9.2
Kosten = alle noodzakelijke offers voor de productie en verkoop van een bepaald goed.
kostensoorten:
-
inkoopwaarde van ingekochte producten: handelsondernemingen kopen producten en verkopen deze door zonder producten zelf bewerkt zijn (supermarkten, kledingzaken), detailhandelsbedrijven -> dergelijke ondernemingen verkopen goederen direct aan consumenten -> groothandel verkoopt van fabrikanten ingekochte goederen door aan detailhandel. Industriële bedrijven -> maken van grondstoffen een heel nieuw product (autoproducent) -> degelijke bedrijven moeten grondstoffen en halffabricaten inkopen.
inkoopwaarde = inkoopprijs + inkoopkosten (zoals transportkosten)
loonkosten: -
brutoloon / brutosalaris = arbeidsinkomen dat werkgever met werknemer heeft afgesproken.
nettoloon / nettosalaris = inkomen dat werknemer krijgt uitbetaald -> brutoloon - loonheffing - premies - andere bedragen
werkgever -> loonheffing, premies werknemersverzekeringen en bijdrage zorgverzekering afdragen aan Belastingdienst -> pensioenpremie overmaken naar pensioenfonds -> inhouding spaarloon of levensloop overmaken naar (bank)instelling waar werknemer regeling heeft afgesloten
loonkosten werkgever hoger dan brutoloon -> premies voor sociale werknemersverzekeringen afdragen
loonkosten werkgever = brutolonen + sociale lasten
wig = verschil loonkosten werkgever en nettoloon werknemer -> loonheffing, door werknemers betaalde premies en bijdrage zorgverzekering, looninhoudingen en door werkgevers betaalde premies
kosten van diensten van derden: -
ondernemingen -> maken gebruik van allerlei diensten andere bedrijven
bijvoorbeeld -> verzekeringen afgesloten, transportonderneming ingeschakeld, kosten schoonmaakbedrijf, reclamebureau, accountant voor boekhouding
afschrijvingskosten: -
afschrijving = waardedaling van vaste kapitaalgoederen (gebouwen, machines, transportmiddelen en winkelinrichting)
worden doorberekend in verkoopprijs van goederen
afschrijving per jaar = (oorspronkelijke aanschafwaarde - restwaarde) : levensduur in jaren
rentekosten: -
naast aflossing schulden ook rente betalen voor geleende bedrag
hoogte rente wordt bepaald door volgende factoren ->
-
kredietwaardigheid of financiële gezondheid van de geldvrager -> hoe slechter de kredietwaardigheid, hoe hoger doorgaans het rentepercentage
-
looptijd van de lening -> korte looptijd lagere rente (geldmarktrente) dan langere looptijd (kapitaalmarktrente)
-
inflatie -> hoe hoger het inflatiepercentage, hoe hoger het gevraagde rentepercentage
-
onderpand of geen onderpand -> lening lager met onderpand
de schuld neemt alleen af door de aflossing, lener moet rente extra betalen
HOEWEL DE GELDLENER AFLOSSING EN RENTE MOET BETALEN, WORDT ALLEEN DE RENTE TOT DE KOSTEN GEREKEND. DE AFLOSSING DUS NIET!
-
overige kosten:
verkoopkosten = kosten om verkoop te stimuleren
voorraadkosten = kosten door bederf, diefstal, kapot vallen van producten (ook kosten om voorraad op te slaan)
huisvestigingskosten = kosten van huur van pand en verlichtings- en verwarmingskosten
9.3
constante (of vaste) kosten = kosten die niet veranderen als er meer of minder wordt verkocht of geproduceerd.
variabele kosten = kosten die wel veranderen als er meer of minder wordt verkocht of geproduceerd
totale kosten (TK) = totale variabele kosten (TVK) + totale constante kosten (TCK)
TK = TVK + TCK of TK
en
TK = GVK × q + TCK
TVK = GVK × q (?)
gemiddelde totale kosten (GTK) = kosten per product
gemiddelde variabele kosten (GVK) = TVK : q
gemiddelde constante kosten (GCK) = TCK : q
gemiddelde totale kosten (GTK) = TK : q of GTK = GVK + GCK
marginale kosten (MK) = extra kosten als er één product meer wordt geproduceerd en verkocht
marginale kosten (MK) = verschil TK : verschil q = verschil TVK : verschil q
toename TK is gelijk aan toename TVK
GVK per product bij elke productieomvang even hoog -> proportioneel variabele kosten -> nemen recht evenredig toe met productie
variabele kosten stijgen meer dan evenredig met de productieomvang -> progressief variabele kosten
degressief vriabele kosten -> de kosten stijgen minder dan evenredig (korting bij grotere hoeveelheid)
BLADZIJDE 232
9.4
TW = TO - TK
break-evenafzet = de afzet, waarbij de kosten precies worden terugverdiend -> TO = TK -> GO = GTK -> TW = 0
break-evenomzet = break-evenafzet × verkoopprijs
9.5
totale winst = TW = TO - TK
gemiddelde winst = GW = TW : q = GO - GTK
marginale winst = MW = verschil TW : verschil q = MO - MK
winst is maximaal bij de afzet/productie waarbij MO = MK en MW = 0
Hoofdstuk 10.
10.1
prijsaanbodlijn = geeft verband weer tussen de prijs van een goed en de aangeboden hoeveelheid
prijsaanbodlijn komt overeen met marginalekostenlijn (MK) voor zover deze ligt boven GVK
marginaleostenlijn = geeft aan welke kosten de aanbieder moet maken voor een extra geproduceerd product -> de marktprijs die de aanbieder minimaal wil hebben
marktprijs = gemiddelde opbrengst voor individuele aanbieder -> p = GO
GO = omzet per product
p niet beïnvloeden door concurrentie -> verkoopprijs = marginale opbrengst -> p = MO
MO = extra omzet bij uitbreiding van de productie en verkoop met een eenheid product.
marginale kosten (MK) = extra kosten die je maakt om productie met eenheid uit te breiden.
MO > MK -> winst neemt toe
MO < MK -> winst daalt
MO = MK -> winst maximaal
prijs ligt onder GTK -> verlies voor bedrijf -> prijs hoger dan GVK -> bedrijf op korte termijn doorgaan met produceren -> deel constante kosten terugverdienen
wanneer prijs onder GVK komt -> verlies groter dan constante kosten -> variabele kosten nie terugverdient -> productie gestaakt
shut-downpoint = prijs waarbij productie onmiddelijk wordt gestaakt.
10.2
productiecapaciteit = maximaal mogelijke productieomvang in bepaalde periode
colletieve prijsaanbodcurve = geeft het aanbod weer tussen de prijs van een goed en de hoeveelheden die alle ondernemingen samen op de markt aanbieden -> optelling alle individuele prijsaanbodcurven
10.3
collectieve prijsaanbodcurve schuift naar links -> collectieve aanbod neemt af ongeacht de marktprijs
collectie prijsaanbodcurve schuift naar rechts -> gelijkblijvende prijs, meer aangeboden
marginale productiekosten dalen -> gelijkblijvende prijs, winst stijgt -> naar rechts / beneden
verschuiving naar rechts:
-
daling variabele productiekosten zoals grondstofkosten
-
toename van het aantal producenten
-
toename van arbeidsproductiviteit waardoor de loonkosten per product dalen
-
mechanisatie, automatisering en robotisering leiden tot efficiëntere en zo goedkopere productiemethoden
-
daling van de rent leidt tot kostenbeperking. Ook wordt het goedkoper om (diepte-)investeringen te financieren, die tot een lagere kostprijs per product kunnen leiden
10.4
prijselasticiteit van het aanbod (epa) = geeft aan met hoeveel procent de aangeboden hoeveelheid verandert als de prijs met 1% verandert
procentuele verandering van de aangeboden hoeveelheid
epa = --------------------------------------------------------------------------------
procentuele verandering van de prijs
epa > 0 -> positief
epa > 1 -> % verandering aanbod > dan % verandering prijs -> prijselastisch aanbod
epa 0 < epa < 1 -> prijsinelastisch aanbod
segmentelasticiteit = de elasticiteit wordt berekend over een bepaald segment van de prijsaanbodcurve
Varkenscyclus > Bladzijde 254
10.5
producentensurplus = het verschil tussen de feitelijke marktprijs en de minimale prijs die producenten willen ontvangen om de extra kosten te dekken
Hoofdstuk 12.
12.1
concrete markt = zichtbare of aanwijsbare manier waarop kopers en verkopers goederen verhandelen (kleding op de markt, in een winkel, via internet)
abstracte markt = geheel van factoren dat de vraag naar en het aanbod van een product of dienst bepaalt ( -> huizenmarkt, arbeidsmarkt, markt voor ruwe olie)
concurrentie = mededinging
monopolies -> één aanbieder beheerst de markt grotendeels (Microsoft)
oligopolies -> relatief weinig aanbieders verdelen de markt (bankwereld)
afnemers hebben macht:
monopsonisten -> één vrager overheerst de markt grotendeels (Nederlandse overheid die militairen uitzendt)
oligopsonisten (slachterijen tegenover veefokkers, suikerfabrieken tegenover telers van suikerbieten)
onderhandeling -> als er op een markt één of weinig (organisaties van) vragers tegenover één of weinig (organisaties van) aanbieders staan, is er sprake van de marktvorm onderhandeling
heterogene (niet-identieke) goederen -> allerlei verschillende soorten, smaken en verpakkingen
homogeen goed -> het product is in de ogen van de afnemers identiek of gelijkwaardig
heterogene (niet-identieke) aanbieding van goederen ->
transparante markt -> is sprake van als kopers en verkopers de hele markt kunnen overzien, vragers en aanbieders weten welke kwaliteit goederen, waar en tegen welke prijs worden gevraagd en aangeboden
markt is volkomen -> homogene goederen worden op een homogene en doorzichtige manier verhandeld
markt is onvolkomen -> er is sprake van heterogene goederen of van goederen die op een heterogene of ondoorzichtige manier worden verhandeld
Volledige mededinging:
Aantal vragers -> veel
Aantal aanbieders -> veel
Homogene goederen -> ja
Homogene aanbieding -> ja
Volstrekt vrije markt -> ja
Voorbeeld -> Vrije verhandelbare vreemde valuta’s, zoals de dollar
volstrekt vrije markteconomie -> je kunt alle goederen kopen en verkopen waar je zin in hebt -> volstrekte handelingsvrijheid van vragers en aanbieders
economen spreken van een vrije markteconomie als de marktwerking in een land helemaal vrij is
Verder nog een een klein stukje hierover op Bladzijde 3 van 12.1
12.2
Volledige mededinging:
Veel concurrentie -> aantal vragers en aanbieders is relatief groot
Volkomen markt ->
1. Er worden homogene goederen verhandeld: de verhandelde goederen verschillen in geen enkel opzicht van elkaar
2. Er is sprake van homogene handel: alle kopers en verkopers verhandelen de goederen op dezelfde manier
3. De markt is transparant (doorzichtig): zowel vragers als aanbieders kunnen de gehele markt overzien. Iedereen weet precies welke kwaliteit goederen, waar en tegen welke prijs worden gevraagd en aangeboden
Vrije markt -> toetreding tot de markt en uittreding zijn vrij voor iedere vrager en aanbieder. Er bestaan geen wettelijke of economische belemmeringen
vraag naar goederen -> negatief afhankelijk van de prijs
aanbod van goederen -> positief afhankelijk van de prijs
aanbodoverschot -> te veel aanbod, te weinig vraag -> goed tegen lagere prijs verkopen
aanbodtekort -> te weinig aanbod, te veel vraag -> vrager zijn bereid meer te betalen
12.3
markt met volledige mededinging -> evenwichtsprijs en -hoeveelheid veranderen als het collectieve gedrag van vragers en/of aanbieders verandert
Oorzaken voor verschuiving van de collectieve prijsvraaglijn naar rechts zijn:
-
toename van het aantal consumenten
-
toename van de behoefte aan het goed door bijvoorbeeld reclame
-
toename van het inkomen van consumenten
-
stijging van de prijs van substitutiegoederen (concurrerende goederen)
-
daling van de prijs van complementaire goederen (elkaar aanvullende goederen)
-
daling van belasting- en socialepremietarieven waardoor het netto-inkomen toeneemt
-
daling van de rentestand waardoor sparen minder aantrekkelijk en lenen goedkoper wordt
-
kwaliteitsverbetering van het product
in omgekeerde gevallen zal de prijsvraaglijn naar links verschuiven
Gevolgen van deze vraagveranderingen:
-
Bij verschuiving van de prijsvraaglijn naar rechts zal bij de oorspronkelijke prijs meer gevraagd worden. Doordat de vraag groter wordt dan het aanbod stijgt de prijs. De verhandelde hoeveelheid zal toenemen.
-
Bij verschuiving van de prijsvraaglijn naar links wordt bij de oorspronkelijke prijs minder gevraagd. Doordat de vraag kleiner wordt dan het aanbod, daalt de prijs. De verhandelde hoeveelheid zal afnemen.
Oorzaken van verschuiving van de prijsaanbodlijn naar rechts zijn:
-
daling van de kosten zoals loon- en grondstofkosten
-
toename van de productiviteit zoals stijging van de arbeidsproductiviteit
-
toename van het aantal ondernemingen op de markt
in omgekeerde gevallen verschuift de lijn naar links
Gevolgen van deze aanbodveranderingen:
-
Bij verschuiving van de prijsaanbodlijn naar rechts zal bij de oorspronkelijke prijs meer worden aangeboden. Doordat het aanbod groter wordt dan de vraag, daalt de prijs. De verhandelde hoeveelheid neemt toe.
-
Bij verschuiving van de aanbodlijn naar links zal bij de oorspronkelijk prijs minder worden aangeboden. Doordat het aanbod kleiner wordt dan de vraag, stijgt de prijs. De verhandelde hoeveelheid zal afnemen.
invisible hand = een onzichtbare hand dirigeert het tot stand komen van de marktevenwicht
vraag wordt groter dan aanbod -> goederen worden schaarser -> prijzen stijgen (omgekeerde ook)
aanbod wordt groter dan vraag -> goederen worden minder schaars -> prijzen dalen
Bij uitermate goede oogsten van aardappelen, rijst of koffie dalen de prijzen. Prijzen geven dus informatie over de schaarste aan goederen
12.4
markt met volledige mededinging -> geen machtspositie -> consumenten kunnen geen prijsverlaging afdwingen, bedrijf kan niet zomaar prijs verhogen -> klanten naar concurrenten
REACTIES
1 seconde geleden