Hoofdstuk: 6, 9, 10 en 12

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2849 woorden
  • 7 maart 2015
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 6
3 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Hoofdstuk 6.
6.1

besteedbaar inkomen = bruto arbeidsinkomen + bruto inkomen uit bezit + overdrachtsinkomen - belastingen - premies - overige inhoudingen

laag inkomen -> relatief veel uitgeven aan voeding en woonlasten 

hoog inkomen -> meer uitgeven aan ontwikkeling, ontspanning en verkeer

budgetonderzoek = steekproefsgewijs (niet iedereen in onderzoek opgenomen) onderzoek naar uitgavenpatroon gezinnen

primair / noodzakelijk -> procentueel minder uitgeven als besteedbaar inkomen stijgt -> inkomen verdubbelt, niet 2 keer zoveel uitgeven, bepaald moment: verzadiging 

luxe -> uitgeven neemt meer dan evenredig toe als inkomen stijgt

inkomensvraagcurve = lijn die het verband aangeeft tussen het inkomen van consumenten en de hoeveelheid goederen die zij willen kopen

primair -> degressief -> stijging steeds kleiner

luxe -> progressief -> stijging meer dan evenredig

ceteris paribus = onder gelijkblijvende overige omstandigheden

drempelinkomen = minimale inkomen voordat een bepaald goed wordt ingekocht (y=0)

inferieure -> vraag toe als inkomen stijgt - vanaf bepaald inkomen, vraag daalt 

inkomensonafhankelijke -> niet meer of minder kopen als inkomen verandert

besteedbaar inkomen stijgt -> verschuiving langs de inkomensvraaglijn: grafiek hetzelfde, ander punt op lijn 

prijs verandert -> verschuiving van de inkomensvraaglijn: hele lijn verschuift

oorzaken verschuiving inkomensvraaglijn naar boven:

  • daling van prijs van het product

  • daling van prijs van complementaire goederen (dvd’s, dvd-speler)

  • stijging van prijs van substitutiegoederen (concurrerende goederen die een goed kunnen vervangen).

6.2

inkomenselasticiteit van de vraag (eiv) -> bepalen in welke mate vraag verandert door verandering inkomen: geeft aan met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van een product verandert als het inkomen met 1 % verandert.

        procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid

eiv = ---------------------------------------------------------------------------

                 procentuele verandering van het inkomen

primair -> 0 < eiv < 1 inkomensinelastisch
inkomensonafhankelijke -> eiv = 0 volstrekt inkomensinelastisch
luxe -> eiv > 1 inkomenselastisch
inferieur -> eiv < 0

inkomenselasticiteit van de vraag belangrijk voor ondernemers en overheid

6.3

prijs stijgt -> vraag daalt 

prijs daalt -> vraag stijgt

prijsvraagcurve = geeft het verband weer tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid van dat goed

primair -> hoe noodzakelijker het product is, hoe steiler de curve loopt. 

luxe -> prijsverandering heeft grote gevolgen voor de gevraagde hoeveelheid (vlak).
prijsonafhankelijke -> vraag verandert niet door prijsverandering (verticale lijn?).

Giffengoederen:
inferieure goederen -> door daling van prijs neemt eerst de vraag toe, bij verdere prijsdaling neemt reële inkomen consument toe, besluit meer van iets anders te kopen, vraag eerste product vermindert.
duurzame consumptiegoederen -> consument vermoedt dat prijs iets zegt over kwaliteit, iets duurders wordt eerder gekocht.
antiek, postzegels, kunst en andere beleggingsobjecten -> prijsstijging houdt in dat product reële waarde behoudt, mensen beleggen hun geld eerder in dergelijke producten bij hogere prijzen.

individuele prijsvraagcurve (=) -> de prijsvraagcurve van bepaald product is voor iedereen verschillend.
collectieve prijsvraagcurve = prijsvraagcurve van alle vragers bij elkaar.

oorzaken verschuiving prijsvraagcurve naar rechts:

  • toename aantal consumenten

  • toename inkomen consumenten

  • stijging prijs substitutiegoederen

verschuiving van prijsvraagcurve -> consumenten bij een niet-veranderde prijs meer of minder goederen kopen 

verschuiving langs prijsvraagcurve -> verloop curve verandert niet, andere prijs-hoeveelheidcombinatie op de lijn

6.4

prijselasticiteit van de vraag (epv) -> geeft aan met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als de prijs met 1 % verandert

          procentuele verandering gevraagde hoeveelheid 

epv = -------------------------------------------------------------------
                       procentuele verandering prijs

primair -> -1 < epv < 0 prijsinelastisch 

luxegoederen -> epv < -1 prijselastisch
prijsonafhankelijk -> epv = 0 volstrekt prijsinelastisch
Giffengoederen -> epv > 0

prijselastisch -> omzet stijgt bij prijsdaling en andersom 

prijsinelastisch -> omzet daalt bij prijsdaling en andersom

kruisprijselasticiteit van de vraag (ekv) geeft aan met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van het ene product verandert als de prijs van het andere product met 1 % verandert.

          procentuele verandering gevraagde hoeveelheid van goed x 

epv = ----------------------------------------------------------------------------------
                            procentuele verandering prijs goed y

substitutiegoederen: elasticiteit positief, prijs ene stijgt, vraag andere stijgt -> ekv > 0
complementaire goederen: elasticiteit negatief, prijs ene daalt, vraag andere stijgt -> ekv < 0

6.5

consumentensurplus = verschil tussen de prijs die consumenten bereid zijn te betalen en de werkelijke marktprijs

rDOMxkERJ1-CpqL92sXtD8JDigSED9oaqWhn8bagZr2KuyQefMHo8eA3lWz-nVkIlSvwQ4fcWXoNyoMQuPrZ0YyNDzsoYWhsU92EpC-YSvYRVBxnzf_SJUPE9dfDOqzFgJi8AY0

Hoofdstuk 9.

9.1

afzet = hoeveelheid verkochte goederen in een bepaalde periode

omzet = totale geldbedrag dat voor de verkochte goederen is ontvangen in een bepaalde periode. formulevorm: omzet = afzet × verkoopprijs

berekening omzet -> verkoopprijs EXCLUSIEF btw

belasting over de toegevoegde waarde / omzetbelasting -> bedrijven moeten aan hun klanten btw in rekening brengen

19 % (algemeen tarief) -> meeste goederen, alle goederen die niet onder 0 % of 6 % vallen 

6 % (bijzonder of laag tarief) -> belangrijke basisgoederen zoals levensmiddelen, boeken, kranten en tijdschriften
0 & -> bijvoorbeeld medische hulp en goederen die worden verkocht aan het buitenland

consumentenprijs = verkoopprijs INCLUSIEF btw

totale omzet of opbrengst = TO = p × q

gemiddelde opbrengst = opbrengst per verkochte product 

GO = TO : q = p × q : q = p

marginale opbrengst = extra opbrengst als er één product meer wordt verkocht 

MO = verschil TO : verschil q

9.2

Kosten = alle noodzakelijke offers voor de productie en verkoop van een bepaald goed.

kostensoorten:

  • inkoopwaarde van ingekochte producten: handelsondernemingen kopen producten en verkopen deze door zonder producten zelf bewerkt zijn (supermarkten, kledingzaken), detailhandelsbedrijven -> dergelijke ondernemingen verkopen goederen direct aan consumenten -> groothandel verkoopt van fabrikanten ingekochte goederen door aan detailhandel. Industriële bedrijven -> maken van grondstoffen een heel nieuw product (autoproducent) -> degelijke bedrijven moeten grondstoffen en halffabricaten inkopen.
    inkoopwaarde = inkoopprijs + inkoopkosten (zoals transportkosten)
    loonkosten:

  • brutoloon / brutosalaris = arbeidsinkomen dat werkgever met werknemer heeft afgesproken.
    nettoloon / nettosalaris = inkomen dat werknemer krijgt uitbetaald -> brutoloon - loonheffing - premies - andere bedragen
    werkgever -> loonheffing, premies werknemersverzekeringen en bijdrage zorgverzekering afdragen aan Belastingdienst -> pensioenpremie overmaken naar pensioenfonds -> inhouding spaarloon of levensloop overmaken naar (bank)instelling waar werknemer regeling heeft afgesloten
    loonkosten werkgever hoger dan brutoloon -> premies voor sociale werknemersverzekeringen afdragen
    loonkosten werkgever = brutolonen + sociale lasten
    wig = verschil loonkosten werkgever en nettoloon werknemer -> loonheffing, door werknemers betaalde premies en bijdrage zorgverzekering, looninhoudingen en door werkgevers betaalde premies
    kosten van diensten van derden:

  • ondernemingen -> maken gebruik van allerlei diensten andere bedrijven
    bijvoorbeeld -> verzekeringen afgesloten, transportonderneming ingeschakeld, kosten schoonmaakbedrijf, reclamebureau, accountant voor boekhouding
    afschrijvingskosten:

  • afschrijving = waardedaling van vaste kapitaalgoederen (gebouwen, machines, transportmiddelen en winkelinrichting)
    worden doorberekend in verkoopprijs van goederen
    afschrijving per jaar = (oorspronkelijke aanschafwaarde - restwaarde) : levensduur in jaren
    rentekosten:

  • naast aflossing schulden ook rente betalen voor geleende bedrag
    hoogte rente wordt bepaald door volgende factoren ->

  • kredietwaardigheid of financiële gezondheid van de geldvrager -> hoe slechter de kredietwaardigheid, hoe hoger doorgaans het rentepercentage

  • looptijd van de lening -> korte looptijd lagere rente (geldmarktrente) dan langere looptijd (kapitaalmarktrente)

  • inflatie -> hoe hoger het inflatiepercentage, hoe hoger het gevraagde rentepercentage

  • onderpand of geen onderpand -> lening lager met onderpand
    de schuld neemt alleen af door de aflossing, lener moet rente extra betalen
    HOEWEL DE GELDLENER AFLOSSING EN RENTE MOET BETALEN, WORDT ALLEEN DE RENTE TOT DE KOSTEN GEREKEND. DE AFLOSSING DUS NIET!
     

  • overige kosten:
    verkoopkosten = kosten om verkoop te stimuleren
    voorraadkosten = kosten door bederf, diefstal, kapot vallen van producten (ook kosten om voorraad op te slaan)
    huisvestigingskosten = kosten van huur van pand en verlichtings- en verwarmingskosten

9.3

constante (of vaste) kosten = kosten die niet veranderen als er meer of minder wordt verkocht of geproduceerd.

variabele kosten = kosten die wel veranderen als er meer of minder wordt verkocht of geproduceerd

totale kosten (TK) = totale variabele kosten (TVK) + totale constante kosten (TCK)

TK = TVK + TCK of TK 

en
TK = GVK × q + TCK

TVK = GVK × q (?)

gemiddelde totale kosten (GTK) = kosten per product

gemiddelde variabele kosten (GVK) = TVK : q

gemiddelde constante kosten (GCK) = TCK : q

gemiddelde totale kosten (GTK) = TK : q of GTK = GVK + GCK

marginale kosten (MK) = extra kosten als er één product meer wordt geproduceerd en verkocht 

marginale kosten (MK) = verschil TK : verschil q = verschil TVK : verschil q

toename TK is gelijk aan toename TVK

GVK per product bij elke productieomvang even hoog -> proportioneel variabele kosten -> nemen recht evenredig toe met productie

variabele kosten stijgen meer dan evenredig met de productieomvang -> progressief variabele kosten

degressief vriabele kosten -> de kosten stijgen minder dan evenredig (korting bij grotere hoeveelheid)

BLADZIJDE 232

9.4

TW = TO - TK

break-evenafzet = de afzet, waarbij de kosten precies worden terugverdiend -> TO = TK -> GO = GTK -> TW = 0 B79fEmirPMuUwl8Pj1qoImdojoTzcDUlOnHAHtctdX-LpjLP6tQBQPvONkQozRhbcSjeEfhnDPzfnrJDJHHGB_W_lef3aTLaEtV9eeONayIMwt8OgKwwhlylnp0dvPUgfYAxBQs

break-evenomzet = break-evenafzet × verkoopprijs

9.5

totale winst = TW = TO - TK

gemiddelde winst = GW = TW : q = GO - GTK

marginale winst = MW = verschil TW : verschil q = MO - MK

winst is maximaal bij de afzet/productie waarbij MO = MK en MW = 0

Hoofdstuk 10.

10.1

prijsaanbodlijn = geeft verband weer tussen de prijs van een goed en de aangeboden hoeveelheid

prijsaanbodlijn komt overeen met marginalekostenlijn (MK) voor zover deze ligt boven GVK

marginaleostenlijn = geeft aan welke kosten de aanbieder moet maken voor een extra geproduceerd product -> de marktprijs die de aanbieder minimaal wil hebben

marktprijs = gemiddelde opbrengst voor individuele aanbieder -> p = GO

GO = omzet per product

p niet beïnvloeden door concurrentie -> verkoopprijs = marginale opbrengst -> p = MO

MO = extra omzet bij uitbreiding van de productie en verkoop met een eenheid product.

marginale kosten (MK) = extra kosten die je maakt om productie met eenheid uit te breiden.

MO > MK -> winst neemt toe 

MO < MK -> winst daalt

MO = MK -> winst maximaal

prijs ligt onder GTK -> verlies voor bedrijf -> prijs hoger dan GVK -> bedrijf op korte termijn doorgaan met produceren -> deel constante kosten terugverdienen

wanneer prijs onder GVK komt -> verlies groter dan constante kosten -> variabele kosten nie terugverdient -> productie gestaakt

shut-downpoint = prijs waarbij productie onmiddelijk wordt gestaakt.

10.2

productiecapaciteit = maximaal mogelijke productieomvang in bepaalde periode

colletieve prijsaanbodcurve = geeft het aanbod weer tussen de prijs van een goed en de hoeveelheden die alle ondernemingen samen op de markt aanbieden -> optelling alle individuele prijsaanbodcurven

10.3

collectieve prijsaanbodcurve schuift naar links -> collectieve aanbod neemt af ongeacht de marktprijs 

collectie prijsaanbodcurve schuift naar rechts -> gelijkblijvende prijs, meer aangeboden

marginale productiekosten dalen -> gelijkblijvende prijs, winst stijgt -> naar rechts / beneden

verschuiving naar rechts:

  • daling variabele productiekosten zoals grondstofkosten

  • toename van het aantal producenten

  • toename van arbeidsproductiviteit waardoor de loonkosten per product dalen

  • mechanisatie, automatisering en robotisering leiden tot efficiëntere en zo goedkopere productiemethoden

  • daling van de rent leidt tot kostenbeperking. Ook wordt het goedkoper om (diepte-)investeringen te financieren, die tot een lagere kostprijs per product kunnen leiden

10.4

prijselasticiteit van het aanbod (epa) = geeft aan met hoeveel procent de aangeboden hoeveelheid verandert als de prijs met 1% verandert

           procentuele verandering van de aangeboden hoeveelheid

epa = --------------------------------------------------------------------------------

                           procentuele verandering van de prijs

epa > 0 -> positief

epa > 1 -> % verandering aanbod > dan % verandering prijs -> prijselastisch aanbod

epa 0 < epa < 1 -> prijsinelastisch aanbod

segmentelasticiteit = de elasticiteit wordt berekend over een bepaald segment van de prijsaanbodcurve

Varkenscyclus > Bladzijde 254

10.5

producentensurplus = het verschil tussen de feitelijke marktprijs en de minimale prijs die producenten willen ontvangen om de extra kosten te dekken

rE5n_oCD1VlbwiahGckrNnQO_OpkXFENa_GX-WglPFb9Y3OqqYb9xE2QffFDwiWaDZKy-Btpoo0RM7H4puv47f4cfCZNxCeCtYQoIOlYPhOAGjCI12qr6qtDdnQ5vgdjxTmXMcA


Hoofdstuk 12.

12.1

concrete markt = zichtbare of aanwijsbare manier waarop kopers en verkopers goederen verhandelen (kleding op de markt, in een winkel, via internet)

abstracte markt = geheel van factoren dat de vraag naar en het aanbod van een product of dienst bepaalt ( -> huizenmarkt, arbeidsmarkt, markt voor ruwe olie)

concurrentie = mededinging

monopolies -> één aanbieder beheerst de markt grotendeels (Microsoft) 

oligopolies -> relatief weinig aanbieders verdelen de markt (bankwereld)

afnemers hebben macht:

monopsonisten -> één vrager overheerst de markt grotendeels (Nederlandse overheid die militairen uitzendt)
oligopsonisten (slachterijen tegenover veefokkers, suikerfabrieken tegenover telers van suikerbieten)

onderhandeling -> als er op een markt één of weinig (organisaties van) vragers tegenover één of weinig (organisaties van) aanbieders staan, is er sprake van de marktvorm onderhandeling

heterogene (niet-identieke) goederen -> allerlei verschillende soorten, smaken en verpakkingen

homogeen goed -> het product is in de ogen van de afnemers identiek of gelijkwaardig

heterogene (niet-identieke) aanbieding van goederen ->

transparante markt -> is sprake van als kopers en verkopers de hele markt kunnen overzien, vragers en aanbieders weten welke kwaliteit goederen, waar en tegen welke prijs worden gevraagd en aangeboden

markt is volkomen -> homogene goederen worden op een homogene en doorzichtige manier verhandeld

markt is onvolkomen -> er is sprake van heterogene goederen of van goederen die op een heterogene of ondoorzichtige manier worden verhandeld

Volledige mededinging:

Aantal vragers -> veel

Aantal aanbieders -> veel

Homogene goederen -> ja

Homogene aanbieding -> ja

Volstrekt vrije markt -> ja

Voorbeeld -> Vrije verhandelbare vreemde valuta’s, zoals de dollar

volstrekt vrije markteconomie -> je kunt alle goederen kopen en verkopen waar je zin in hebt -> volstrekte handelingsvrijheid van vragers en aanbieders

economen spreken van een vrije markteconomie als de marktwerking in een land helemaal vrij is

Verder nog een een klein stukje hierover op Bladzijde 3 van 12.1

12.2

Volledige mededinging:

Veel concurrentie -> aantal vragers en aanbieders is relatief groot

Volkomen markt ->
1. Er worden homogene goederen verhandeld: de verhandelde goederen verschillen in geen enkel opzicht van elkaar
2. Er is sprake van homogene handel: alle kopers en verkopers verhandelen de goederen op dezelfde manier
3. De markt is transparant (doorzichtig): zowel vragers als aanbieders kunnen de gehele markt overzien. Iedereen weet precies welke kwaliteit goederen, waar en tegen welke prijs worden gevraagd en aangeboden

Vrije markt -> toetreding tot de markt en uittreding zijn vrij voor iedere vrager en aanbieder. Er bestaan geen wettelijke of economische belemmeringen

vraag naar goederen -> negatief afhankelijk van de prijs

aanbod van goederen -> positief afhankelijk van de prijs

aanbodoverschot -> te veel aanbod, te weinig vraag -> goed tegen lagere prijs verkopen

aanbodtekort -> te weinig aanbod, te veel vraag -> vrager zijn bereid meer te betalen

12.3

markt met volledige mededinging -> evenwichtsprijs en -hoeveelheid veranderen als het collectieve gedrag van vragers en/of aanbieders verandert

Oorzaken voor verschuiving van de collectieve prijsvraaglijn naar rechts zijn:

  • toename van het aantal consumenten

  • toename van de behoefte aan het goed door bijvoorbeeld reclame

  • toename van het inkomen van consumenten

  • stijging van de prijs van substitutiegoederen (concurrerende goederen)

  • daling van de prijs van complementaire goederen (elkaar aanvullende goederen)

  • daling van belasting- en socialepremietarieven waardoor het netto-inkomen toeneemt

  • daling van de rentestand waardoor sparen minder aantrekkelijk en lenen goedkoper wordt

  • kwaliteitsverbetering van het product

in omgekeerde gevallen zal de prijsvraaglijn naar links verschuiven

Gevolgen van deze vraagveranderingen:

  • Bij verschuiving van de prijsvraaglijn naar rechts zal bij de oorspronkelijke prijs meer gevraagd worden. Doordat de vraag groter wordt dan het aanbod stijgt de prijs. De verhandelde hoeveelheid zal toenemen.

  • Bij verschuiving van de prijsvraaglijn naar links wordt bij de oorspronkelijke prijs minder gevraagd. Doordat de vraag kleiner wordt dan het aanbod, daalt de prijs. De verhandelde hoeveelheid zal afnemen.

Oorzaken van verschuiving van de prijsaanbodlijn naar rechts zijn:

  • daling van de kosten zoals loon- en grondstofkosten

  • toename van de productiviteit zoals stijging van de arbeidsproductiviteit

  • toename van het aantal ondernemingen op de markt

in omgekeerde gevallen verschuift de lijn naar links

Gevolgen van deze aanbodveranderingen:

  • Bij verschuiving van de prijsaanbodlijn naar rechts zal bij de oorspronkelijke prijs meer worden aangeboden. Doordat het aanbod groter wordt dan de vraag, daalt de prijs. De verhandelde hoeveelheid neemt toe.

  • Bij verschuiving van de aanbodlijn naar links zal bij de oorspronkelijk prijs minder worden aangeboden. Doordat het aanbod kleiner wordt dan de vraag, stijgt de prijs. De verhandelde hoeveelheid zal afnemen.

invisible hand = een onzichtbare hand dirigeert het tot stand komen van de marktevenwicht

vraag wordt groter dan aanbod -> goederen worden schaarser -> prijzen stijgen (omgekeerde ook)

aanbod wordt groter dan vraag -> goederen worden minder schaars -> prijzen dalen

Bij uitermate goede oogsten van aardappelen, rijst of koffie dalen de prijzen. Prijzen geven dus informatie over de schaarste aan goederen

12.4

markt met volledige mededinging -> geen machtspositie -> consumenten kunnen geen prijsverlaging afdwingen, bedrijf kan niet zomaar prijs verhogen -> klanten naar concurrenten

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.