Hoofdstuk 2
Produceren is het voortbrengen van goederen en diensten met behulp van productiefactoren van overheid en bedrijven
De 4 productiefactoren zijn:
1. Natuur, de grondstoffen en delfstoffen die uit de natuur komen vallen onder deze factor
2. Arbeid, het betaalde werk wat arbeiders doen om goederen voort te brengen
3. Kapitaal, de investeringen in een bedrijf, hieronder vallen bijvoorbeeld de inventaris, computers, en alle andere dingen die gekocht moeten worden om te kunnen produceren. Hieronder maken we nog een onderscheidt tussen vast en vlottend kapitaal. Vlottend kapitaal gaat 1 productieproces mee, vast blijft veel meer processen aanwezig
4. Ondernemersactiviteit, dit is de factor van de ondernemers, of ze een onderneming durven of willen starten. Hieronder valt dus d wil om risico`s te nemen.
Het nationaal product is de waarde van de productie van een land in een jaar
Alle productie die bij het CBS gemeten wordt vallen onder de formele economie.
Informele productie is productie die niet door het CBS wordt geregistreerd onder deze productie vallen 2 circuits, namelijk:
het Grijze circuit, de wettelijke toegestane eigen productie, zoals eigen groente telen en vrijwilligerswerk
het Zwarte circuit, hieronder vallen alle illegale activiteiten zoals drugs verkopen en zwart werken.
Een markt is een samenhangend geheel van vraag en aanbod van een goed(product) Hieronder worden de concrete markt , de markt die fysieke goederen verhandelt op een duidelijk aan te geven plaats en tijd, en de abstracte markt, een markt die altijd aanwezig is maar waar niet fysiek gehandeld kan worden (de oliemarkt, de huizenmarkt)
Voor alle markten geldt, de prijs van een goed hangt af van zowel de vraag als het aanbod (veel vraag + weinig aanbod is hoge prijs en omgekeerd)
Markten worden door gebeurtenissen flink beïnvloed. Als er een koffiemisoogst is stijgt de prijs van koffie flink door een laag aanbod.
Er zijn ook andere soorten markten als die van goederen en diensten. Je hebt bijvoorbeeld ook de vermogensmarkt (de winst hierbij komt uit rente) en de arbeidsmarkt (winst komt voor werknemers uit loon, en bij werkgevers uit productie)
De Consumentenbond is een voorbeeld van een belangengroep. Een belangengroep verdedigd de belangen van een bepaalde groep personen. In het geval van de consumentenbond zijn dat consumenten, en dat doen ze door bijvoorbeeld warenvergelijkingstests.
Een Vakbond is een ander soort belangengroep. Deze verdedigd de belangen van de werknemers door loononderhandelingen. Een vakbond is een machtige instantie, omdat hij heel veel werknemers beschermd en vertegenwoordigd. Een vakbond kan dreigen met maatregelen zoals stakingen om hun zin door te drijven. In een bedrijf zijn verschillende werknemers nodig met verschillende kwaliteiten. Het verdelen van deze kwaliteiten noemen we arbeidsverdeling. Als een onderneming binnen zichzelf de arbeid verdeeld spreken we van interne arbeidsverdeling. De verdeling van arbeid tussen bedrijven heet externe arbeidsverdeling. Als er verdeling van arbeid tussen landen is dan spreken we van geografische arbeidsverdeling. Arbeidsverdeling is alleen maar nuttig als er een goed ontwikkeld ruilverkeer is, zodat producten gekocht kunnen worden met het geld van de salarissen.
Arbeidsproductiviteit is de productie per werknemer per tijdseenheid. Stijging van de arbeidsproductiviteit is over het algemeen goed. Een bedrijf kan meer produceren met minder werknemers, wat kosten uitspaart. Doordat de kosten bij hogere arbeidsproductiviteit dalen, verbeterd de concurrentiepositie van een bedrijf ten opzicht van anderen.
Er 2 soorten investeringen om meer te kunnen produceren. De eerste is een breedte-investering. Dit houdt in dat er een machine bij wordt gekocht. Dus als een onderneming met 1 machine met 2 werknemers 100 producten maakt, maken ze met 2 machines en 4 werknemers 100 producten. De verhouding kapitaal/arbeid is dan ½ (2 werknemers op 1 machine)
Een diepte-investering is een investering die ervoor zorgt dat een onderneming minder arbeid nodig heeft om te kunnen produceren. Een voorbeeld hiervan is een nieuwe machine die met 1 werknemer 100 producten maakt. De verhouding arbeid/kapitaal is dan 1/1 dus 1
Een onderneming gaat vaak over op diepte-investeringen als de lonen hoog zijn. Hierdoor besparen ze kosten op de productiekosten.
Het nationaal product kan reëel berekent worden. Dat betekend dat het nationaal product dat het gecorrigeerd voor prijsveranderingen. Als in een land het product 100 miljard is en die het volgende jaar stijgt naar 110 miljard en er tegelijk een prijsstijging van 10% is geweest, dan is er geen productiegroei. Dit komt omdat alleen de prijsstijging voor de verhoging van het product heeft gezorgd. Als de stijging van het nationaal product in geld wordt gemeten dan is het 110-100 is 10 miljard stijging. Het meten in geld heet de nominale stijging
Ook moet bij het berekenen van het nationaal product de bevolkingsgroei gemeten worden. Dit komt omdat het nationaal product per hoofd geteld wordt. Als het product en de bevolking evenveel stijgt, is er geen economische groei.
Als je in een land alle beloningen voor productiefactoren optelt, krijg je het nationaal inkomen. Het nationaal inkomen is het inkomen dat per hoofd van de bevolking beschikbaar komt.
De bijdrage die een product levert aan het nationaal inkomen is de prijs – grondstoffen.
Welzijn en welvaart zijn 2 totaal verschillende dingen. Welzijn is het terugdringen van de schaarste, zodat mensen kunnen krijgen wat ze willen. Welvaart telt ook mee hoe de mensen zich voelen, zoals negatieve gedachten om veroorzaakte vervuiling. Hierdoor kun je zien dat het reëel nationaal inkomen een slechte maatstaf is om welvaart te meten.
De toegevoegde waarde van een product is verkoopprijs – grondstoffen
De bruto toegevoegde waarde is de waarde die een onderneming toevoegde door middel van de productiefactoren.
Diensten van Derden zijn diensten die een bedrijf van andere bedrijven geleverd krijgt, zoals schoonmaak en reclame
De omzet van een bedrijf is de verkoopprijs x het aantal verkochte producten
Vaste kapitaalgoederen slijten. Het geld wat een bedrijf weglegt om ze aan het einde van de levensduur te vervangen heet de afschrijving. Afschrijving kun je uitrekenen door de kosten van een machine te delen door de levensduur.
Netto toegevoegde waarde is de bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen
Het Netto nationaal product is de toegevoegde waarde van de overheid en de bedrijven bij elkaar opgeteld. De toegevoegde waarde van de overheid is gelijk aan de salarissen van de ambtenaars .
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden