Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 2 en 4

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2112 woorden
  • 8 april 2004
  • 17 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
17 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 2 Produceren is het voortbrengen van goederen en diensten met behulp van productiefactoren van overheid en bedrijven
De 4 productiefactoren zijn: 1. Natuur, de grondstoffen en delfstoffen die uit de natuur komen vallen onder deze factor
2. Arbeid, het betaalde werk wat arbeiders doen om goederen voort te brengen
3. Kapitaal, de investeringen in een bedrijf, hieronder vallen bijvoorbeeld de inventaris, computers, en alle andere dingen die gekocht moeten worden om te kunnen produceren. Hieronder maken we nog een onderscheidt tussen vast en vlottend kapitaal. Vlottend kapitaal gaat 1 productieproces mee, vast blijft veel meer processen aanwezig
4. Ondernemersactiviteit, dit is de factor van de ondernemers, of ze een onderneming durven of willen starten. Hieronder valt dus d wil om risico`s te nemen. Het nationaal product is de waarde van de productie van een land in een jaar

Alle productie die bij het CBS gemeten wordt vallen onder de formele economie. Informele productie is productie die niet door het CBS wordt geregistreerd onder deze productie vallen 2 circuits, namelijk: het Grijze circuit, de wettelijke toegestane eigen productie, zoals eigen groente telen en vrijwilligerswerk
het Zwarte circuit, hieronder vallen alle illegale activiteiten zoals drugs verkopen en zwart werken. Een markt is een samenhangend geheel van vraag en aanbod van een goed(product) Hieronder worden de concrete markt , de markt die fysieke goederen verhandelt op een duidelijk aan te geven plaats en tijd, en de abstracte markt, een markt die altijd aanwezig is maar waar niet fysiek gehandeld kan worden (de oliemarkt, de huizenmarkt) Voor alle markten geldt, de prijs van een goed hangt af van zowel de vraag als het aanbod (veel vraag + weinig aanbod is hoge prijs en omgekeerd) Markten worden door gebeurtenissen flink beïnvloed. Als er een koffiemisoogst is stijgt de prijs van koffie flink door een laag aanbod. Er zijn ook andere soorten markten als die van goederen en diensten. Je hebt bijvoorbeeld ook de vermogensmarkt (de winst hierbij komt uit rente) en de arbeidsmarkt (winst komt voor werknemers uit loon, en bij werkgevers uit productie) De Consumentenbond is een voorbeeld van een belangengroep. Een belangengroep verdedigd de belangen van een bepaalde groep personen. In het geval van de consumentenbond zijn dat consumenten, en dat doen ze door bijvoorbeeld warenvergelijkingstests. Een Vakbond is een ander soort belangengroep. Deze verdedigd de belangen van de werknemers door loononderhandelingen. Een vakbond is een machtige instantie, omdat hij heel veel werknemers beschermd en vertegenwoordigd. Een vakbond kan dreigen met maatregelen zoals stakingen om hun zin door te drijven. In een bedrijf zijn verschillende werknemers nodig met verschillende kwaliteiten. Het verdelen van deze kwaliteiten noemen we arbeidsverdeling. Als een onderneming binnen zichzelf de arbeid verdeeld spreken we van interne arbeidsverdeling. De verdeling van arbeid tussen bedrijven heet externe arbeidsverdeling. Als er verdeling van arbeid tussen landen is dan spreken we van geografische arbeidsverdeling. Arbeidsverdeling is alleen maar nuttig als er een goed ontwikkeld ruilverkeer is, zodat producten gekocht kunnen worden met het geld van de salarissen. Arbeidsproductiviteit is de productie per werknemer per tijdseenheid. Stijging van de arbeidsproductiviteit is over het algemeen goed. Een bedrijf kan meer produceren met minder werknemers, wat kosten uitspaart. Doordat de kosten bij hogere arbeidsproductiviteit dalen, verbeterd de concurrentiepositie van een bedrijf ten opzicht van anderen. Er 2 soorten investeringen om meer te kunnen produceren. De eerste is een breedte-investering. Dit houdt in dat er een machine bij wordt gekocht. Dus als een onderneming met 1 machine met 2 werknemers 100 producten maakt, maken ze met 2 machines en 4 werknemers 100 producten. De verhouding kapitaal/arbeid is dan ½ (2 werknemers op 1 machine) Een diepte-investering is een investering die ervoor zorgt dat een onderneming minder arbeid nodig heeft om te kunnen produceren. Een voorbeeld hiervan is een nieuwe machine die met 1 werknemer 100 producten maakt. De verhouding arbeid/kapitaal is dan 1/1 dus 1
Een onderneming gaat vaak over op diepte-investeringen als de lonen hoog zijn. Hierdoor besparen ze kosten op de productiekosten. Het nationaal product kan reëel berekent worden. Dat betekend dat het nationaal product dat het gecorrigeerd voor prijsveranderingen. Als in een land het product 100 miljard is en die het volgende jaar stijgt naar 110 miljard en er tegelijk een prijsstijging van 10% is geweest, dan is er geen productiegroei. Dit komt omdat alleen de prijsstijging voor de verhoging van het product heeft gezorgd. Als de stijging van het nationaal product in geld wordt gemeten dan is het 110-100 is 10 miljard stijging. Het meten in geld heet de nominale stijging
Ook moet bij het berekenen van het nationaal product de bevolkingsgroei gemeten worden. Dit komt omdat het nationaal product per hoofd geteld wordt. Als het product en de bevolking evenveel stijgt, is er geen economische groei. Als je in een land alle beloningen voor productiefactoren optelt, krijg je het nationaal inkomen. Het nationaal inkomen is het inkomen dat per hoofd van de bevolking beschikbaar komt. De bijdrage die een product levert aan het nationaal inkomen is de prijs – grondstoffen. Welzijn en welvaart zijn 2 totaal verschillende dingen. Welzijn is het terugdringen van de schaarste, zodat mensen kunnen krijgen wat ze willen. Welvaart telt ook mee hoe de mensen zich voelen, zoals negatieve gedachten om veroorzaakte vervuiling. Hierdoor kun je zien dat het reëel nationaal inkomen een slechte maatstaf is om welvaart te meten. De toegevoegde waarde van een product is verkoopprijs – grondstoffen
De bruto toegevoegde waarde is de waarde die een onderneming toevoegde door middel van de productiefactoren. Diensten van Derden zijn diensten die een bedrijf van andere bedrijven geleverd krijgt, zoals schoonmaak en reclame
De omzet van een bedrijf is de verkoopprijs x het aantal verkochte producten
Vaste kapitaalgoederen slijten. Het geld wat een bedrijf weglegt om ze aan het einde van de levensduur te vervangen heet de afschrijving. Afschrijving kun je uitrekenen door de kosten van een machine te delen door de levensduur. Netto toegevoegde waarde is de bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen
Het Netto nationaal product is de toegevoegde waarde van de overheid en de bedrijven bij elkaar opgeteld. De toegevoegde waarde van de overheid is gelijk aan de salarissen van de ambtenaars . Bruto investeringen zijn alle investeringen van overheid en bedrijven in vaste en vlottende bij elkaar. Activa is hetzelfde als kapitaalgoederen. De Netto investeringen is bruto investeringen – afschrijving
De activa kunnen veranderen door: Vervangingsinvesteringen (versleten kapitaalgoederen vervangen door nieuwe) Uitbreidingsinvesteringen(kapitaalgoederen uitbreiden met nieuwe) Voorraad investeringen (grondstoffen en hulpstoffen op voorraad kopen) Voorraadmutaties vlottend kapitaal Bruto investeringen uitbreidingsinvesteringen

Netto investeringen + Vervangingsinvesteringen = afschrijven vast kapitaal Consumptiegoederen Consumptie Gezinnen Ondernemingen Loon, Pacht, Huur ,Rente ,Winst Productiefactoren
C = Particuliere consumptie
I = Particuliere investeringen
O = Overheidsbestedingen
E = Export
M = Import
S = Particuliere belastingen
B = belastingen
Y = Nationaal inkomen
Productiecapaciteit = maximum wat een bedrijf in een bepaalde periode kan verkopen
Infrastructuur is ook belangrijk bij de productiecapaciteit. Als een bedrijf sneller goederen aangeleverd kan krijgen of zelf kan leveren, kan er meer geproduceerd worden. In een land kan op korte termijn de productiecapaciteit niet zo veel veranderen. Dit komt omdat nieuwe industrieterreinen lang nodig hebben om aangelegd te worden. Op lange termijn neemt het meestal toe omdat bedrijven uitbreiden of door een betere infrastructuur. Particuliere consumptie: aankoop van duurzame consumptiegoederen door particulieren
Particuliere investeringen: alle aankopen door bedrijven

Overheidsbestedingen : alle bestedingen van de overheid
Export : goederen aan het buitenland verkopen. Productievolume : De voortgebrachte hoeveelheid goederen en diensten
Productiecapaciteit uitbreiden: uitbreiden van de maximale hoeveelheid voort te brengen goederen
Bezettingsgraad: Hoeveelheid van de machines die op het moment bezet is
Krimp: Afname van productiecapaciteit, kan gebeuren door afname bestedingen, milieubehoud, extreme dingen
Concurrentievermogen: het verogen van bedrijven om met bedrijven uit andere landen te concurreren
Als de concurrentiepositie goed is, kan er meer worden afgezet op de wereldmarkt. Factoren die concurrentievermogen bepalen zijn: 1. Prijs-kwaliteitverhouding (Slechte producten tegen lage prijs of goede tegen een redelijke) 2. Lagelonenlanden(Landen waarbij kosten lager zijn krijgen soms een deel van de productie, omdat ze goedkoper zijn) 3. Belastingklimaat(landen met weinig belasting en regels krijgen voorkeur) 4. Internationale economische intergratie(vereenvoudiging en bedrijven over de wereld te kunnen verspreiden) 5. Mondiale Vrijhandelafspraken(Verdragen tussen landen kunnen ervoor zorgen dat het voor bedrijven eenvoudiger en beter is om in het andere land een vestiging te hebben) Conjuctuurbeweging: de beweging van investeringen van hoog naar laag en omgekeerd Hoofdstuk 4 De beroepsbevolking bestaat uit alle mensen tussen de 16 en 65 jaar die per week 10 uur kunnen en willen werken
De werkzame beroepsbevolking is het deel van de bevolking dat een baan heeft. De werkeloze beroepsbevolking is het deel van de bevolking dat geen baan heeft, maar wel wil werken
Geboorteoverschot: de hoeveelheid mensen die geboren worden zijn groter dan de hoeveelheid mensen die sterven
Migratieoverschot: de hoeveelheid mensen die immigreert is groter dan de hoeveelheid die emigreert

Leerplicht: alle mensen tot 16 jaar
Vrijwillige vervroegde uittreding (VUT): mensen die voor hun 65e vrijwillig stoppen met werken. Deeltijdwerk: mensen die geen volledige baan hebben maar een paar uur in de week gaan werken, (komt veel voor bij vrouwen nu er kinderopvang is) Bij flexibele werktijden bepalen mensen zelf wanneer ze beginnen en stoppen met werken. Hierdoor is een gezin makkelijker te combineren met een baan
De vraag naar arbeid bepaalt de werkgelegenheid men hoe die is ingedeeld. Deze bestaat uit conjuncturele(bestedingen ; geld uit willen geven) en structurele (verandering manier van produceren. Als de kosten om een werknemer te hebben stijgen, zal een onderneming werknemers gaan vervangen door machines. Het werk wordt dan kapitaalintensiever. Ook kan er besloten worden de productie over te plaatsen naar lage lonen landen, waar ook veel aan kosten kan worden verlaagd. Als echter de lonen omlaag gaan, krijgen mensen ook minder geld waardoor de koopkracht daalt, wat betekend dat ze minder kunnen kopen, wat weer nadelig is voor de ondernemingen. In dit stukje is sprake van Conjuncturele werkeloosheid, omdat de bedrijven niet meer willen investeren. Arbeidsproductiviteit is wat 1 werknemer met een volledige baan per tijdseenheid kan produceren
De arbeidskosten van een product stijgen alleen maar als de loonkosten in % harder stijgt dan de productie in % Arbeidsduurverkorting of ADV is de verkorting van de werktijd van mensen. Dit kan gedaan worden door vrije dagen of kortere werkweek dit zorgt voor een afname van de arbeidsproductiviteit omdat mensen minder werken. De ADV zorgt meestal ook voor een stijging van de loonkosten per product, omdat er meer mensen nodig zijn voor dezelfde productie. Als een bedrijf langer open blijft dalen de machinekosten van een product, omdat de machines langer draaien. Er zijn 4 economische sectoren namelijk
1. Primaire sector, hier vallen landbouw, bosbouw en visserij in
2. Secondaire sector, hier valt de verwerking van goederen in, zoals bijv in de industrie
3. Tertiaire sector, hier valt de verkoop van goederen in, ook wel de commerciële dienstverlening genoemd
4. Quartaire sector, oftewel de niet commerciële dienstverlening. Je kunt hierbij aan liefdadigheid en overheid denken. Deze sectoren worden vaak nor onderverdeelt in de marktsector(1,2,3) en de Collectieve sector(4). In Nederland is er een stijging van de toegevoegde waarde. Deze is in de tertiaire sector een stuk sterker dan in de andere sectoren omdat : 1. Mensen kunnen niet steeds meer blijven eten, dus de primaire sector blijft gelijk
2. De secondaire sector krijgt veel concurrentie

3. De tertiaire sector stijgt veel, omdat bedrijven veel gebruik maken van dienstverlening
4. Hier stijgt het totaal niet maar daalt eerder, omdat de overheid taken afstoot. De arbeidsproductiviteit is de laatste jaren flink gestegen door automatiseringen en mechanisatie. Een arbeidsjaar is het aantal uren dat iemand met een volledige baan in 1 jaar werkt
Het werk in arbeidsjaren is altijd lager dan de werkgelegenheid in personen. Dit komt omdat mensen soms ook een halve baan hebben. Als het CBS werkeloosheid meet, is dat altijd de geregistreerde werkeloosheid, oftewel mensen die bij een arbeidsbureau zijn ingeschreven. Er is ook nog altijd de verborgen werkeloosheid: mensen Die wel een betaalde baan willen hebben maar niet bij het arbeidsbureau zijn ingeschreven. Dit zijn vooral huisvrouwen, jongeren en WAO`ers. Als de economie goed is en er dus een hoop mensen werk kunnen krijgen, heeft dat een aanzuigeffect; mensen hebben meer kans op een baan dus ook de verbogen werkelozen krijgen dan een kans. Is de economie slecht dan is het omgekeerde waar. Er is dan een ontmoedigingseffect
Verborgen werkgelegenheid is werken zonder dat het geregistreerd wordt (denk aan zwartwerk) . ook vacatures zijn verborgen werkgelegenheid, omdat er nog niemand gevonden is om het werk te doen
Conjunctuurwerkeloosheid bestrijden is simpel. De bestedingen van bedrijven moeten stijgen. Bij Structuurwerkeloosheid is het moeilijker. Er zijn meer dingen die voor structuurwerkeloosheid zorgen. Ten eerste kan je de verslechtering van de internationale concurrentiepositie noemen. Als de positie verslechterd, verkopen bedrijven minder. Dit zorgt voor meer werkelozen. Ook kun je Fusies noemen. Als bedrijven samengaan is er altijd minder personeel nodig omdat het ene bedrijf het andere helpt. Gevolg: Meer werkelozen. Scholing is ook een belangrijk punt. Ondernemingen die goed geschoold personeel hebben produceren vak ook meer waardoor de kosten per product dalen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.